GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 6 september 2011 in de zaak met zaaknummer 200.089.850/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. L.A. Vrij te Amsterdam,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E.W. van den Brink te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 30 juni 2011 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 30 maart 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, met (blijkens het voorblad van de beschikking) kenmerk 481679 / FA RK 11-883 (MN / WK) en blijkens bladzijde 2 en verder van de bestreden beschikking kenmerk 471679/FA RK 11-883.
1.3. De vrouw heeft op 4 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 8 augustus 2011 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 17 augustus 2011 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
• de man, bijgestaan door zijn advocaat;
• de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
• de heer C. de Wilde namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
2.1. Partijen zijn [in] 2000 gehuwd. Hun huwelijk is op 3 april 2006 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 15 maart 2006 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind 1]) [in] 1999 en […] (hierna: [kind 2]) [in] 2001 (hierna gezamenlijk: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
De kinderen hebben hun hoofdverblijf sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw. Zij zijn na van de rechtbank verkregen toestemming op 1 juli 2011 verhuisd vanuit [a] naar [b]. De [a]se woning van waaruit zij zijn verhuisd en die aan de vader van de vrouw in eigendom toebehoorde, is verkocht en is op 1 augustus 2011 aan de koper geleverd.
De man leeft samen met zijn partner. Uit die samenleving is [in] 2010 geboren [de minderjarige]. De man is vanaf 1 september 2011 huurder van een woning aan het […] te [a].
2.2. Artikel 2.2 van het echtscheidingsconvenant van 22 januari 2006, dat aan de echtscheidingsbeschikking is gehecht en daarvan deel uitmaakt, luidt als volgt:
De man zal het recht hebben met zijn kinderen om te gaan als volgt:
• een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 15.00 uur t/m zondagmiddag 17.00 uur;
• gedurende een deel van de schoolvakanties en landelijke erkende feestdagen, in onderling overleg te bepalen.
Partijen zullen twee keer per jaar schriftelijke afspraken maken over de uitvoering van deze regeling.
Partijen streven ernaar de omgang gedurende de schoolvakanties en landelijk erkende feestdagen bij helfte te verdelen.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – de vrouw op haar daartoe strekkende verzoek toestemming verleend om met [kind 1] en [kind 2] naar [b] te verhuizen. Deze beslissing is mede gegeven op het verzoek van de man de vrouw te verbieden om met de kinderen te verhuizen buiten een straal van 15 kilometer te rekenen vanaf […] in [a]. Tevens is bij de bestreden beschikking afgewezen het verzoek van de man:
• te bepalen dat als de vrouw het door hem verzochte verhuisverbod overtreedt de juridische verblijfplaats van de kinderen zal worden gewijzigd naar die bij hem;
• de geldende zorgregeling te wijzigen als volgt:
primair: dat de kinderen de helft van de tijd bij hem verblijven, zodanig dat zij de ene week van maandagochtend tot vrijdagochtend naar school bij hem verblijven en de andere week bij de vrouw, waarbij de kinderen het ene weekend bij hem verblijven en het andere bij de vrouw onder gelijke verdeling van de vakanties;
subsidiair: een weekend per 14 dagen van vrijdagmiddag 15.00 uur tot en met maandagochtend naar school, iedere week twee middagen na schooltijd met een overnachting, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
• hem vervangende toestemming te verlenen om, in samenspraak met [kind 1], [kind 1] in te schrijven op een middelbare school in [a] voor het schooljaar 2011-2012.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen, met dien verstande dat hij verzoekt, na zijn verzoek ter zitting in hoger beroep te hebben gewijzigd, te bepalen:
primair: dat de kinderen de helft van de tijd bij hem verblijven, zodanig dat zij de ene week van maandagochtend tot vrijdagochtend naar school bij hem verblijven en de andere week bij de vrouw, waarbij de kinderen het ene weekend bij hem verblijven en het andere bij de vrouw en de vakanties en feestdagen bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld;
subsidiair, voor de situatie dat de vrouw met de kinderen naar de regio [a] terugverhuist: dat de kinderen een weekend per 14 dagen van vrijdagmiddag uit school tot en met maandagochtend naar school, alsmede iedere week twee middagen na schooltijd met een overnachting bij hem verblijven, waarbij de vakanties en de feestdagen bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld;
subsidiair, voor de situatie dat de vrouw met de kinderen in [b] blijft wonen: dat de kinderen drie weekenden per vier weken van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond bij hem verblijven, mits de kinderen dit leuk vinden, waarbij de vakanties en de feestdagen bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld;
voorts verzoekt hij hem vervangende toestemming te verlenen om, in samenspraak met [kind 1], [kind 1] voor het schooljaar 2011-2012 in te schrijven op een van de volgende scholen in [a]: [school 1], [school 2], [school 3] of [school 4].
3.3. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek althans zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Anders dan de vrouw stelt, is de man op 30 juni 2011 en derhalve tijdig van de bestreden beschikking in beroep gekomen. De man is dan ook ontvankelijk in zijn beroep.
4.2. Omdat de man daartoe toestemming weigerde, heeft de rechtbank de vrouw toestemming voor verhuizing van [a] naar [b] verleend. Daartegen richten zich de grieven van de man.
4.3. Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek dient de rechter in een geschil als het onderhavige omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij de beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind vormt daarbij een overweging van de eerste orde, maar dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen tevens dienen te worden meegewogen en zelfs zwaarder kunnen wegen.
4.4. De grieven van de man, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komen er in de kern op neer dat de rechtbank een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. De Raad heeft het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Voor het belang van de kinderen maakt het niet uit of ze binnen [a] verhuizen of naar [b]. Het gaat erom dat partijen een nieuwe vorm dienen te vinden voor de zorg- c.q. omgangsregeling, aldus de Raad. De Raad adviseert de zaak aan te houden zodat partijen tot een nadere regeling kunnen komen, zo nodig door middel van mediation.
4.5. Voor het hof is uitgangspunt dat het de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, in beginsel is toegestaan met het kind te verhuizen. In de onderhavige zaak is van belang dat de vrouw haar woning in [a] die in eigendom toebehoorde aan haar vader, diende te verlaten, omdat haar vader deze woning wilde verkopen en inmiddels ook daadwerkelijk heeft verkocht. Partijen zijn het erover eens dat het belang van de kinderen is gediend met een verhuizing naar een ruimere woning in een rustige omgeving. Vaststaat dat een dergelijke verhuizing vanwege de financiële mogelijkheden van de vrouw, die een bescheiden inkomen heeft en niet over vermogen beschikt, slechts haalbaar is met blijvende financiële steun van derden. De vader van de vrouw heeft aangeboden de woning in [b], die zijn eigendom is en voorheen als vakantiewoning diende, voor permanente bewoning aan haar en de kinderen ter beschikking te stellen. Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de vrouw weloverwogen en niet lichtzinnig heeft beslist dit aanbod te accepteren, waarbij zij de belangen van de kinderen zwaar heeft laten wegen. Zij heeft de verhuizing in oktober 2010 met de man besproken en heeft de kinderen hierover in de kerstvakantie van 2010 geïnformeerd. Daarnaast is zij gestart met het treffen van voorbereidingen in verband met de schoolgang van de kinderen in de omgeving van de woning in [b]. De vrouw en de kinderen zijn bekend met de woning in [b], die in het verleden als vakantiewoning werd gebruikt en waarin zij vele vakanties en weekeinden hebben doorgebracht. Het hof is niet gebleken dat de kinderen thans negatief staan tegenover hun verhuizing naar [b]. De man heeft zijn stelling dat de kinderen zodanig in [a] zijn geworteld, dat verhuizing naar [b] hierdoor bezwaarlijk voor hen is, naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd.
Voorts betrekt het hof bij de belangenafweging de volgende ontwikkelingen, die zich hebben voorgedaan na de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking. De verhuizing van de vrouw met de kinderen naar de woning in [b] heeft op 1 juli 2011 plaatsgevonden en [kind 2] en [kind 1] gaan vanaf respectievelijk 15 en 22 augustus 2011 naar school in hun nieuwe woonomgeving. Daarnaast is de vrouw financiële verplichtingen aangegaan door van de vader van de man € 50.000,- te lenen voor het verbouwen van de woning in [b], teneinde deze geschikt te maken voor permanente bewoning door haar en de kinderen. De man is eerst op de laatst mogelijke dag in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, op een moment dat de verhuizing van de vrouw niet meer kon worden tegengehouden door de verkoop door haar vader van de woning in [a]. De man heeft weliswaar in hoger beroep aangeboden een alternatieve, vergelijkbaar geschikte woning voor de vrouw en de kinderen in de regio [a] (mede) te financieren, doch het hof gaat aan dat aanbod voorbij. Van de vrouw kan, gelet op vorenstaande ontwikkelingen, niet verwacht worden dat zij met de kinderen terug verhuist naar [a], nog daargelaten dat het aanbod van de man in dit stadium van de procedure onvoldoende concreet is om bij de belangenafweging in het voordeel van de man te laten doorslaan. Daar komt bij dat van de vader van de vrouw niet kan worden gevergd dat hij zijn financiën zodanig inricht teneinde daarmee een dergelijke alternatieve woning (mede) te bekostigen, zoals de man heeft betoogd.
4.6. Aangezien de kinderen recht hebben op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders mag de verhuizing van de vrouw er niet toe leiden dat de inhoud en frequentie van het contact tussen de kinderen en de man tot een onacceptabel niveau worden gereduceerd. Het hof is van oordeel dat hiervan in onderhavige zaak geen sprake is. De afstand tussen [a] en [b] is enerzijds niet onoverkomelijk groot, maar heeft anderzijds wel tot gevolg dat de doordeweekse contacten tussen de man en kinderen zoals die plaatsvonden niet langer mogelijk zijn. De vrouw heeft in hoger beroep evenwel voorstellen tot uitbreiding van de omgangsregeling gedaan ter compensatie van het wegvallen van deze doordeweekse omgangscontacten. Voorts is ter zitting in beroep gebleken dat de man en de kinderen via de mail en sinds kort via skype contact met elkaar hebben. Het hof volgt de man dan ook niet in zijn stelling dat de verhuizing van de kinderen een ongerechtvaardigde inmenging in zijn gezinsleven met hen oplevert. Door aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [b] te verhuizen, ontstaat derhalve geen strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.7. De man heeft verder nog betoogd dat de verhuizing van de kinderen naar [b] tot ongewenst gevolg heeft dat zijn langgekoesterde wens hen op basis van co-ouderschap te verzorgen en op te voeden, in rook opgaat. Het hof ziet echter geen aanleiding met deze wens van de man rekening te houden bij onderhavige belangenafweging, nu vast staat dat de vrouw zowel tijdens als na afloop van het huwelijk van partijen steeds het leeuwendeel van de verzorging en opvoeding van de kinderen voor haar rekening heeft genomen.
4.8. Het hof zal de beslissing van de rechtbank om aan de vrouw toestemming te verlenen met [kind 1] en [kind 2] naar [b] te verhuizen, bekrachtigen. Dat heeft het gevolg dat het verzoek van de man tot het wijzigen van het hoofdverblijf van de kinderen geen verdere behandeling behoeft.
4.9. Nu [kind 1] haar hoofdverblijf bij de vrouw in [b] heeft en in de omgeving daarvan naar school gaat, is er evenmin aanleiding de man vervangende toestemming te verlenen om haar voor het schooljaar 2011-2012 in te schrijven op een [a]se middelbare school.
4.10. Het hof zal vervolgens het verzoek van de man een regeling inzake de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken aan ieder van partijen (hierna: zorgregeling) vast te stellen, beoordelen. Het hof ziet geen aanleiding, zoals door de Raad geadviseerd, de zaak daartoe aan te houden en acht zich voldoende voorgelicht voor het nemen van een beslissing tot uitbreiding van de bestaande zorgregeling, te meer daar ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen partijen te wensen overlaat. Voor uitbreiding van de bij echtscheidingsconvenant tussen partijen overeengekomen omgangsregeling is aanleiding nu de vrouw gerechtigd is samen met de kinderen in [b] te blijven wonen. Het hof acht, gelet op de stellingen van partijen, de volgende zorgregeling in het belang van de kinderen.
De kinderen zullen een weekend per veertien dagen bij de man zijn van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur. De vrouw zal de kinderen op vrijdag naar de man brengen, zoals zij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft aangeboden, en de man zal hen op zondag terugbrengen. Daarnaast zal de man de kinderen één maal per maand een extra dag, in onderling overleg te bepalen op een zaterdag of een zondag, bij zich hebben, waarbij de man hen zowel zal halen als terugbrengen. Daarnaast zullen de schoolvakanties van de kinderen aldus over partijen worden verdeeld, dat de man de kinderen gedurende de voorjaars- en de herfstvakantie bij zich zal hebben en zullen de feestdagen en de overige vakanties bij helfte tussen partijen worden gedeeld. Door middel van deze ruimere zorgregeling kan de man nog steeds zijn vaderrol ten opzichte van [kind 1] en [kind 2] blijven uitoefenen en acht het hof de gevolgen van de verhuizing naar [b] voldoende gecompenseerd. Het staat partijen uiteraard vrij in onderling overleg tot een nog ruimere zorgregeling te besluiten.
4.11. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover dit betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van het echtscheidingsconvenant van 22 januari 2006, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aldus dat de kinderen bij de man zijn:
• een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur, waarbij de vrouw de kinderen op vrijdag naar de man brengt en de man hen terugbrengt;
• gedurende één extra zaterdag of zondag per maand in onderling overleg te bepalen, waarbij de man de kinderen zowel haalt als terugbrengt;
• gedurende de voorjaars- en de herfstvakantie alsmede de helft van de feestdagen en de overige vakanties van de kinderen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, R.G. Kemmers en L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2011 door de oudste raadsheer.