2.3Voorts heeft het hof in zijn tussenarrest (overweging 4.7) tot uitgangspunt genomen dat de wetenschap van de dierenarts [dierenarts A] (hierna: [dierenarts A] ) en de makelaar in / taxateur van paarden [A] (hierna: [A] ), die [paard] in opdracht van ING op 25 augustus 2005 bij Pferdeklinik Kerken hebben opgehaald, aan ING moet worden toegerekend. In verband met de hierboven onder c. en f. weergegeven stellingen komt derhalve groot belang toe aan de vraag wat [A] en [dierenarts A] omtrent de conditie van [paard] hebben kunnen waarnemen, en wat met name [dierenarts A] , als dierenarts, moet hebben begrepen omtrent de ernst en consequenties van de bij Pferdeklinik Kerken geconstateerde aandoeningen en toegepaste behandelingen.
2.3.1In de afgelegde verklaringen en de (in verband met die verklaringen) in het geding gebrachte stukken vindt het hof geen enkele aanwijzing dat [paard] lijdende was aan, of bij Pferdeklinik Kerken is behandeld voor, artrose.
2.3.2Toereikende aanwijzingen dat die behandeling betrekking had op (vermoedens van) een peesontsteking bevatten die verklaringen en gedingstukken evenmin. De aan Pferdeklinik Kerken verbonden dierenarts [dierenarts B] (hierna: [dierenarts B] ) heeft verklaard dat [paard] aldaar is behandeld voor – onder meer – een ontsteking van de peesschede. Uit de verklaringen van [dierenarts B] , van de dierenarts [dierenarts C] (hierna: [dierenarts C] ) en van diens – in contra-enquete gehoorde – collega [dierenarts A] , in onderling verband beschouwd, leidt het hof af dat er een duidelijk onderscheid is tussen een peesschedeontsteking en een peesontsteking, waarbij een peesschedeontsteking in veterinaire kring wordt beschouwd als een over het algemeen goed behandelbare aandoening. Aan de verklaring van [B] , voor zover inhoudend dat [paard] aan een “afschuwelijke aandoening” leed en in deze conditie nimmer onder het zadel bereden en voorgesteld had mogen worden, kent het hof in dit verband geen betekenis toe, aangezien deze getuige (zelf geen dierenarts) er blijkens zijn verklaring vanuit gaat dat “tendovaginitis” hetzelfde is als een peesontsteking, terwijl met de term in werkelijkheid wordt gedoeld (blijkens de verklaringen van de hiervoor genoemde dierenartsen) op een peesschedeontsteking.
2.3.3Blijkens de verklaring van [dierenarts B] is in de loop van de behandeling bij Pferdeklinik Kerken ook waargenomen “een verdikking van het kogelringbandje (…) in de kogel rechtsvoor)”, alsmede een zwelling / te veel vocht in dat kogelgewricht. De dierenarts [dierenarts C] , opsteller van een door [appellanten] bij de gedingstukken gevoegd rapport, verklaarde als getuige dat hij op grond van de hem ter beschikking gestelde bescheiden, waaronder de rekeningen van Pferdeklinik Kerken, röntgenfoto’s en het hierna nog te noemen innamerapport van [dierenarts A] , kan vaststellen dat [paard] lijdende was aan “een ontstoken peesschede, waardoor een strictuur van het ligamentum annulare, ook wel genaamd kogeltunnelsyndroom of kootringbandsyndroom is ontstaan” en dat er “(b)ovendien […] sprake [was] van een ontsteking van het kogelgewricht”. Het in het tussenarrest onder 2, m. aangehaalde geschrift van dr. [dierenarts D] , dierenarts verbonden aan Pferdeklinik Kerken (hierna: [dierenarts D] ), houdt in dat [dierenarts D] bij het ophalen van [paard] met [dierenarts A] heeft besproken dat het dier bij Pferdeklinik Kerken werd behandeld voor “Entzündung von Sehnenscheide und Fesselgelenk”.
2.3.4[dierenarts A] heeft ter zake van het overbrengen van [paard] van de Pferdeklinik Kerken naar Nederland een “innamerapport” opgesteld, dat zich bij de gedingstukken bevindt. Daarin heeft [dierenarts A] de mededelingen die hem ter plaatse door [dierenarts D] zijn gedaan (mede gelet op de verklaring die [dierenarts A] als getuige heeft afgelegd) samengevat als:
“(…) tendovaginitis + lig. Annulare strictuur (…), behandeld middellang corticopreparaat + hy-50 / stap + draf regime en koelen”.
2.3.5Op grond van deze verklaringen en bescheiden moet als vaststaand worden aanvaard dat [paard] bij Pferdeklinik Kerken werd behandeld voor twee aandoeningen in het rechtervoorbeen die – zo leidt het hof uit die verklaringen af – in hoge mate met elkaar samenhingen, namelijk een peesschedeontsteking en een strictuur van het ligamentum annulare, en dat [dierenarts A] daarvan op de hoogte was, zodat ING geacht moet worden daarmee bekend te zijn geweest.
2.3.6Voor zover daarnaast als vaststaand feit zou moeten worden beschouwd (in verband met de onder 2.3.3 bedoelde verklaring van [dierenarts C] , die spreekt over een “bovendien” aanwezige ontsteking) dat de strictuur van het ligamentum annulare niet de enige aandoening van/in/ter hoogte van het kogelgewricht vormde, hebben [appellanten] naar ’s hofs oordeel niet het bewijs geleverd dat [dierenarts A] daar nadrukkelijk op is gewezen, of dat hij dit heeft moeten begrijpen uit de rekeningen die hij bij Pferdeklinik Kerken heeft ingezien.
2.3.7Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, zoals ING onweersproken heeft gesteld, [dierenarts D] geen gehoor heeft gegeven aan [dierenarts A] ’s verzoek het medisch dossier betreffende [paard] en röntgenfoto’s af te geven. Nu als onweersproken vaststaat dat [dierenarts A] slechts mondeling door [dierenarts D] werd geïnformeerd, [dierenarts D] niet als getuige is gehoord, en [A] , de enige andere getuige die bij dit gesprek aanwezig is geweest, heeft verklaard dat [dierenarts D] (na aanvankelijke weigering enige informatie te geven) niet méér heeft gezegd dan dat het paard herstellende was van een peesschedeontsteking, kent het hof doorslaggevende betekenis toe aan het door [dierenarts A] opgestelde “innamerapport”. Het hof acht daarom niet bewezen dat aan [dierenarts A] andere aandoeningen zijn gemeld dan de tendovaginitis (peesschedeontsteking) en de zich in/rond het kogelgewricht manifesterende strictuur van het ligamentum annulare. De hiervoor weergegeven passage in het door [dierenarts D] opgestelde geschrift en de (bij de gedingstukken gevoegde) rekeningen van Pferdeklinik Kerken die [dierenarts A] ter plekke heeft kunnen inzien kunnen, in het licht van het zojuist overwogene, niet de gevolgtrekking dragen dat [dierenarts A] had moeten doorzien dat de strictuur van het ligamentum annulare niet de enige aandoening in/rond het kogelgewricht van het rechter voorbeen was. In dit verband merkt het hof nog op dat gesteld noch gebleken is dat de aard van diens door ING verlangde verrichtingen meebracht dat [dierenarts A] geen genoegen had mogen nemen met de weigering hem het medisch rapport en röntgenfoto’s ter beschikking te stellen, en niet had mogen afgaan op hetgeen [dierenarts D] hem mondeling meedeelde.
2.3.8Ook bevat het bijgebrachte bewijs ontoereikend houvast voor het oordeel dat [dierenarts A] en/of [A] op basis van de toegediende medicatie en het bij [paard] aangebrachte hoefbeslag erop bedacht dienden te zijn dat de symptomen van andere, ernstiger, aandoeningen werden onderdrukt en/of gemaskeerd.
2.3.9Het was [dierenarts A] , blijkens diens “innamerapport” en zijn als getuige afgelegde verklaring, bekend dat bij [paard] het corticopreparaat Celestovet was toegediend. In de verklaringen van [dierenarts B] en [dierenarts C] is dit omschreven als een preparaat met zowel pijnstillende als ontstekingsremmende werking, waarvan het effect na twee of drie weken een hoogtepunt bereikt. Daar de injectie met (onder meer) Celestovet bij [paard] was toegediend op 18 augustus 2005 (aldus de behandelend dierenarts [dierenarts B] ), moet worden aangenomen dat de werking ervan op 25 augustus 2005, toen [dierenarts A] en [A] [paard] bij Pferdeklinik Kerken ophaalden, en a fortiori op 1 september 2005, toen [paard] tijdens de veiling aan het publiek werd gepresenteerd, aanzienlijk was, in die zin dat het middel zijn pijnstillend effect op [paard] had maar ook een zwelling ter hoogte van peesschede en kogelgewricht minder zichtbaar deed zijn. Voorts moet worden aangenomen dat [dierenarts A] zich daarvan uit hoofde van zijn professie goed bewust was. Daarmee is evenwel niet bewezen dat hij ook bedacht diende te zijn op (de onderdrukte effecten van) ernstiger aandoeningen dan een (herstellende) peesschedeontsteking met daarbij verband houdend ‘kogeltunnelsyndroom’. [dierenarts A] ’s verklaring houdt in dat de toediening van Celestovet een normale behandeling is bij een peesschedeontsteking zoals die hem door [dierenarts D] was gemeld. Noch uit de verklaringen van de dierenartsen [dierenarts B] en [dierenarts C] , nog uit enig ander gedingstuk volgt dat deze stelling onjuist is. Overigens valt ook nergens uit af te leiden dat [dierenarts A] in de gelijktijdige toediening van een hyaluronzuur-preparaat een indicatie voor ernstiger aandoeningen, of in elk geval ernstiger effecten van aandoeningen (zoals ernstige kreupelheid), had moeten zien. Bij deze stand van zaken valt niet in te zien waarom [dierenarts A] uit de toegepaste medicatie had moeten afleiden dat zijn eigen waarnemingen, in het meergenoemde “innamerapport” omschreven als “overvulde sesamschede, niet warm/pijnlijk”, mogelijk niet betrouwbaar zouden zijn. Bij dit oordeel heeft het hof tot slot betrokken dat in het bijgebrachte bewijsmateriaal geen aanknopingspunt valt te vinden dat [dierenarts A] en/of [A] op de hoogte zijn gesteld van de mate waarin [paard] kreupel liep, dan wel van andere gedragingen van [paard] waaraan de ernst van de aandoeningen hadden kunnen worden ontleend.
2.3.10De door [dierenarts C] afgelegde verklaring houdt in dat hij aanneemt dat [paard] medio juni 2005 ‘op therapeutisch beslag was gezet’ omdat in de rekeningen is vermeld dat het beslag onder toezicht van een dierenarts is aangebracht. [dierenarts A] heeft in zijn “innamerapport” genoteerd dat [paard] rondom op ‘2-lip ijzer’ stond. Als getuige heeft [dierenarts A] daaromtrent verklaard dat zulk beslag in Duitsland veel voorkomt, en niet als therapeutisch beslag is te beschouwen. De verklaring van [dierenarts C] houdt weliswaar in dat 2-lipijzers voor voorbenen geen standaardbeslag zijn, maar ook hij merkte op dat men dit in Duitsland vaker ziet. Ook [A] verklaarde dat in Duitsland andere gebruiken heersen, en men daar bij sportpaarden vaker bijzonder beslag ziet, en verklaarde voorts dat hij [paard] op 25 augustus 2005 op ‘rond beslag’ zag staan (hoefijzers die aan de achterzijde geen opening vertonen en dikker zijn uitgevoerd).
2.3.11Over het beslag waarop [paard] ten tijde van de veiling stond zijn uiteenlopende verklaringen afgelegd. Daarbij valt op dat [C] en [D] hebben verklaard dat zij zelf hebben waargenomen dat [paard] tijdens ( [D] ), respectievelijk vlak na ( [C] ) de veiling op gewoon beslag stond, en dat het hun zou zijn opgevallen als dat anders was. Dat strookt in zoverre met de verklaring van [dierenarts C] dat deze op hem getoonde foto’s (kennelijk genomen op de dag van de veiling) aan de voorbenen van [paard] geen ijzers met 2 lippen zag, maar anderzijds houden de verklaringen van [dierenarts A] en [A] in dat het beslag van [paard] tussen 25 augustus 2005 en 1 september 2005 niet is vervangen, althans dat daartoe geen opdracht is gegeven (getuige [E] , hoofd van de bij de inbeslagneming en veiling betrokken afdeling van ING).
2.3.12In verklaringen die zo veel onduidelijk laten over de vraag met wat voor soort hoefijzers [paard] in deze periode was beslagen, en die – vooral – zo weinig zekerheid geven over de vraag wat precies onder “therapeutisch beslag” kan worden verstaan, kan niet het bewijs worden gevonden dat het bij [paard] gebruikte hoefbeslag geëigend was de symptomen van min of meer ernstige aandoeningen te maskeren of te verminderen, en nog minder dat [dierenarts A] en [A] dat moesten begrijpen.