GERECHTSHOF AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[ APPELLANT ],
wonend te [ H-K ], gemeente [ B ],
APPELLANT in principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel appel,
advocaat: mr. P.P.C. den Bleker te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid STORK FOOD & DAIRY SYSTEMS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE in principaal appel,
APPELLANTE in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.L. van Schouten te Amstelveen.
De partijen worden hierna [ Appellant ] en Stork genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 11 maart 2009 is [ Appellant ] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 februari 2009 van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (verder: de kantonrechter), in deze zaak onder rolnum¬mer 99/08 gewezen tussen [ Appellant ] als eiser en Stork als gedaagde.
[ Appellant ] heeft bij memorie zeventien grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn in eerste aanleg ingestelde vordering alsnog geheel zal toewijzen, met verwijzing van Stork in de proceskosten van beide instanties.
Stork heeft daarop bij memorie de grieven bestreden en incidenteel appel ingesteld, waarbij zij twee grieven heeft aangevoerd. Zij heeft bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof, in principaal appel, het bestreden vonnis zal bekrachtigen en, in incidenteel appel, het vonnis zal vernietigen en voorts, uitvoerbaar bij voorraad, [ Appellant ] zal veroordelen in de kosten.
[ Appellant ] heeft vervolgens bij memorie de grieven in incidenteel appel bestreden en geconcludeerd tot verwijzing van Stork in de kosten van het incidenteel appel.
Ten slotte hebben partijen het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.12, een aantal feiten vermeld. De juistheid van de feiten, vermeld onder 1, 1.1 tot en met 1.4, 1.7, 1.8 tweede en derde zin en 1.9 tot en met 1.12, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen. Voor zover de feiten zijn bestreden, zal het hof hierna, indien relevant, daarop ingaan.
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1. [ Appellant ] is sinds 1982 in dienst geweest van bedrijven die deel uitmaken of uitmaakten van het concern waartoe Stork behoort. Hij is met ingang van 1 januari 2001 in dienst getreden van Stork in de functie van ‘projectleider aseptische vullers’. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst die partijen daartoe zijn aangegaan, is het volgende beding (verder: het beding) opgenomen:
‘Gezien de aard van het project, wordt de afronding geschat op 1 januari 2002/medio 2002, met een uitloopmogelijkheid naar een reguliere R&D-managersfunctie bij Stork Food & Dairy Systems B.V., dan wel een andere functie op dit niveau bij een andere vennootschap/werkmaatschappij van Stork. Stork zal zich inspannen dergelijke (andere) functies te vinden en aan te bieden. Beide partijen behouden het absolute recht uiteindelijk –na overleg- de functie (of functies) toch niet aan te bieden, respectievelijk niet te aanvaarden. Komt zomede geen nieuwe werkkring tot stand, dan wordt het dienstverband beëindigd door ontbinding daarvan met een vergoeding conform de bij aanvang van dit dienstverband geldende Kantonrechtersformule, neutrale toepassing, factor C 1, wat ook geldt indien Stork geen functies biedt, om welke reden ook.’
3.1.2. [ Appellant ] heeft tot 1 oktober 2007 werkzaamheden verricht voor Stork. Het niveau van zijn beloning is hoger geweest dan dat van (andere) managers werkzaam bij Stork.
3.1.3. [ Appellant ] heeft bij verzoekschrift van 12 juli 2007 de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Hij heeft daarbij verzocht een vergoeding toe te kennen op grond van en conform het hiervoor onder 3.1.1 geciteerde beding. De kantonrechter heeft bij beschikking van 13 september 2007 de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 oktober 2007, zonder toekenning van enige vergoeding. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat [ Appellant ] geen contractuele vergoeding toekomt en dat er geen andere gronden zijn voor toekenning van een vergoeding. [ Appellant ] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn verzoek in te trekken. Hij is per 1 oktober 2007 op eigen initiatief en zonder overleg met Stork in dienst getreden bij een andere werkgever.
3.2. [ Appellant ] heeft in dit geding in eerste aanleg gevorderd Stork te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van € 293.189,32 bruto aan contractuele vergoeding, met wettelijke rente. Hij heeft daartoe gesteld dat Stork hem nooit een reguliere R&D-managersfunctie heeft aangeboden en dat aldus de voorwaarde in vervulling is gegaan waaronder hij zich op het beding kan beroepen. Stork heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [ Appellant ] niet-ontvankelijk is in zijn vordering omdat in de ontbindingsprocedure reeds een inhoudelijk oordeel is gegeven over het recht van [ Appellant ] op een contractuele vergoeding. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat [ Appellant ] geen beroep op het beding toekomt omdat hij wel een reguliere R&D-managersfunctie heeft bekleed, hij op geen enkel moment kenbaar heeft gemaakt dat in zijn visie het beding van toepassing was en hij zonder overleg is vertrokken.
3.3. De kantonrechter heeft [ Appellant ] in zijn vordering ontvangen omdat deze, aldus het bestreden vonnis, niet leidt tot een toetsing die exclusief in een ontbindingprocedure thuishoort en bovendien in de tussen partijen gevoerde ontbindingsprocedure geen vergoeding is toegekend. De kantonrechter heeft de vordering vervolgens afgewezen omdat [ Appellant ] de door Stork aangeboden functies steeds heeft aanvaard en omdat er geen grond is voor het oordeel dat [ Appellant ] geen managementfunctie heeft vervuld. De grieven in het principale appel richten zich tegen de afwijzing van de vordering en tegen de overwegingen die daartoe hebben geleid. Het hof overweegt naar aanleiding van die grieven het volgende.
3.4. Partijen twisten over de vraag of de functies dan wel werkzaamheden die Stork gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst aan [ Appellant ] heeft aangeboden en die [ Appellant ] heeft vervuld dan wel heeft verricht, zijn aan te merken als ‘een reguliere R&D-managersfunctie’. Met name is de vraag of [ Appellant ] manager is geweest. [ Appellant ] heeft aangevoerd dat daarvan geen sprake was. Hij was slechts, naar zijn zeggen, solistisch bezig met researchwerkzaamheden. Stork heeft daartegen ingebracht dat [ Appellant ] in maart 2001 en ook daarna reguliere R&D-functies op managementniveau heeft geaccepteerd.
3.5. [ Appellant ] heeft met betrekking tot de door hem voor Stork verrichte werkzaamheden het volgende gesteld (conclusie van repliek onder 4, 8 en 9). Hij gaf aanvankelijk leiding aan het researchdeel van het project ‘aseptische vullers’ en had daartoe de beschikking over een parttime medewerker en een budget voor het inhuren van externe medewerkers. In de loop van 2004 ging hij ook werken aan andere projecten, die hij deels zelf had uitgedacht. Hij maakte jaarlijks businessletters waarin hij zijn voorgenomen activiteiten en die van anderen beschreef, met als doel budget en medewerkers te krijgen. Hij heeft deelgenomen aan het overleg van het management van PDE (Product Development Engineering Team).
3.6. De kantonrechter heeft overwogen dat uit de stukken moet worden opgemaakt dat [ Appellant ] onder een manager verstaat iemand die leiding geeft aan anderen en die kan beschikken over een budget. [ Appellant ] heeft tegen die overweging geen grief gericht zodat deze in hoger beroep tot uitgangspunt dient. De feiten zoals door [ Appellant ] gesteld kunnen zijn conclusie dat hij geen manager is geweest niet dragen. [ Appellant ] heeft immers leiding gegeven aan een parttimer en, naar valt aan te nemen, aan de door hem ingehuurde externe medewerkers. Daarnaast heeft hij, blijkens zijn businessletters, kennelijk invloed gehad op de activiteiten van andere medewerkers van Stork. [ Appellant ] heeft daarnaast in eerste aanleg zelf gesteld dat hij de beschikking had over een budget, zodat hij thans niet kan volstaan met de bewering dat er enkel sprake is geweest van niet vervulde budgetaanvragen. Van dat laatste blijkt immers niets uit de in de ontbindingsprocedure overgelegde businessletters of uit overige stukken.
3.7. [ Appellant ] heeft aldus, tegenover de gemotiveerde betwisting door Stork, onvoldoende onderbouwd dat Stork niet aan haar verplichting uit het beding heeft voldaan. [ Appellant ] heeft, tegen de hiervoor geschetste achtergrond, niet onderbouwd dat daarvan slechts sprake zou zijn indien hij leiding zou hebben gegeven aan minstens 20 ondergeschikten en direct had moeten rapporteren aan de directeur. Die nadere voorwaarden worden niet in het beding genoemd, terwijl [ Appellant ] niet heeft toegelicht waarom die daarin wel moeten worden gelezen.
3.8. Voorts zijn onvoldoende relevant de stellingen dat nooit een afdeling ‘research aseptische vullers’ is opgericht onder zijn leiding en dat het project ‘aseptische vullers’, waarvoor hij oorspronkelijk werd aangenomen, partieel zou zijn doorgelopen tot begin 2007. [ Appellant ] is immers ook binnen dit project manager geweest. Daarnaast is onvoldoende relevant de stelling van [ Appellant ] dat hij niet zou zijn genoemd in een organogram en dat mede daaruit blijkt dat hij slechts taken had en geen functie(s). Uitgangspunt dient immers te zijn de werkzaamheden die [ Appellant ] feitelijk voor Stork heeft verricht. [ Appellant ] heeft tenslotte niet toegelicht wat de relevantie is van zijn stelling dat hij zich enkel heeft beziggehouden met research en nimmer met development. [ Appellant ] komt dan ook geen beroep toe op het beding op de grond dat Stork hem geen reguliere R&D-managersfunctie heeft aangeboden.
3.9. [ Appellant ] heeft in hoger beroep (bij grief IX, zie ook zijn grieven X en XI) erop gewezen dat hij tevens recht heeft op een vergoeding indien hij een hem geboden functie niet heeft aanvaard. Wel wijst hij erop dat hij in dat geval eerst in overleg moet treden. Volgens hem heeft er in 2003 overleg plaatsgevonden waarbij is afgesproken dat de contractuele afspraken onverkort werden gehandhaafd. [ Appellant ] stelt zich daarom op het standpunt dat geen sprake is geweest van rechtsverwerking.
3.10. Voor zover [ Appellant ] heeft bedoeld dat hij in 2003 in overleg is getreden over een hem aangeboden functie en hem daarom in 2007 het recht toekomt die functie niet te aanvaarden, verdient dat een concrete toelichting die niet is gegeven. [ Appellant ] heeft in 2007 reeds vier jaren zonder protest de werkzaamheden die Stork hem vanaf 2003 heeft aangeboden, uitgevoerd. Stork heeft dan ook ervan mogen uitgaan dat [ Appellant ] die werkzaamheden heeft aanvaard in de zin van het beding. Dat wordt niet anders doordat, zoals [ Appellant ] stelt, in 2003 zijn ‘status aparte’ met minimaal twee jaren zou zijn verlengd en er vanaf 2006 nauwelijks meer werk voor hem zou zijn geweest. [ Appellant ] laat na toe te lichten wat die ‘status aparte’ zou hebben ingehouden, buiten datgene wat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen. Ook deze stellingen van [ Appellant ] kunnen zijn vordering niet dragen.
3.11. Bovendien heeft het volgende te gelden. [ Appellant ] heeft pas een beroep gedaan op het beding bij zijn brief van 25 juni 2007, kort voordat hij aan Stork heeft meegedeeld dat hij een andere baan had per 1 oktober 2007. Door zijn verzoek aan de kantonrechter van 12 juli 2007 heeft [ Appellant ] aangestuurd op ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Stork per 1 oktober 2007. [ Appellant ] heeft door deze handelwijze, daar wijst Stork terecht op, laatstgenoemde voor een voldongen feit geplaatst. Hij heeft Stork op deze wijze de mogelijkheid ontnomen zich te beraden en [ Appellant ] eventueel – voor zover rechtens al vereist – ander werk aan te bieden waarmee hij mogelijk akkoord zou zijn gegaan. [ Appellant ] kan zich ook daarom in redelijkheid niet op het beding beroepen.
3.12. Het voorgaande betekent dat de grieven in het principale appel niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Stork heeft geen belang meer bij bespreking van haar grieven in het incidentele appel.
3.13. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [ Appellant ] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principale hoger beroep. De kosten in het incidentele appel zullen worden gecompenseerd.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [ Appellant ] in de proceskosten van het principaal hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Stork gevallen, op € 262,- aan verschotten en € 3.263,- voor salaris advocaat;
compenseert de proceskosten van het incidenteel hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, D. Kingma en W.J. Noordhuizen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2011.