ECLI:NL:GHAMS:2011:BU6985
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens mogelijke bescherming onder het Vluchtelingenverdrag
In de zaak voor het Gerechtshof Amsterdam, behandeld op 24 november 2011, is de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker had een schadevergoeding van € 5.980,00 aangevraagd, die hij stelt te hebben geleden door zijn inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Het hof heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de strafzaak, omdat niet kon worden uitgesloten dat de verzoeker aanspraak kan maken op bescherming onder artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag. Dit leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie herstelbaar is, wat betekent dat de strafzaak niet zonder meer beëindigd is.
De verzoeker, die in eerste aanleg door de rechtbank te Haarlem was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, had hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie te lichtvaardig tot vervolging was overgegaan zonder de status van de verzoeker af te wachten. De advocaat-generaal had in raadkamer aangegeven dat het openbaar ministerie mogelijk opnieuw de zaak kan aanbrengen, wat het hof bevestigde door te stellen dat de niet-ontvankelijkheid niet betekent dat de strafzaak definitief is beëindigd.
De raadsvrouw van de verzoeker voerde aan dat de zaak beëindigd was door het intrekken van het beroep in cassatie door het openbaar ministerie en dat de verzoeker inmiddels een tijdelijke verblijfsstatus had verkregen, waardoor hij met succes een beroep op het Vluchtelingenverdrag zou kunnen doen. Het hof verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de strafzaak nog niet was beëindigd in de zin van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om zorgvuldig te handelen bij vervolging, vooral in gevallen waar de bescherming van vluchtelingen in het geding is.