200.079.298/01
11 oktober 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[ APPELLANTE ],
wonende te [ A ],
APPELLANTE,
advocaat: mr. J. Ruijs, te Amsterdam,
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [ A ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. C.M. Kraan, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Partijen worden hierna [ Appellante ] en [ Geïntimeerde ] genoemd. [ Appellante ] is bij exploot van 20 december 2010 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank Am-sterdam onder nummer 453706 / HA ZA 10-849 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 29 september 2010, met dag-vaarding van [ Geïntimeerde ] voor dit hof.
1.2 [ Appellante ] heeft bij memorie grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, een bewijsaanbod gedaan en produc-ties in het geding gebracht, met conclusie, zakelijk weergege-ven, tot vernietiging van het vonnis en afwijzing van de vor-dering van [ Geïntimeerde ], met – uitvoerbaar bij voorraad – diens veroordeling tot vergoeding van de proceskosten in beide instanties.
1.3 [ Geïntimeerde ] heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden met conclusie tot bekrachtiging van het von-nis en veroordeling van [ Appellante ] in de proceskosten.
1.4 Ten slotte is het hof gevraagd arrest te wijzen.
2. Waarvan het hof uitgaat
2.1 [ Appellante ] heeft op 2 juni 2009 een handgeschreven do-cument getekend genaamd “schuldigverklaring”. Hierin staat, voor zover voor de beslissing relevant:
Hierbij verklaart ondergetekende dat zij op december 2008 € 6000,- (zesduizend euro) en in mei 2009 € 1600,- (zestien-honderd euro) heeft geleend van Dhr. [ Geïntimeerde ]. (…) On-dergetekende gaat akkoord met de terugbetaling van de lening zoals dat onderling tussen ondergetekende en Dhr. [ Geïnti-meerde ] is overeengekomen dit betekent dat het totaal geleend bedrag van zevenduizend en zeshonderd euro (€ 7600,-) worden terugbetaald aan Dhr. [ Geïntimeerde ] (…)
2.2 [ Appellante ] is bij brief van 24 juli 2009 gesommeerd het bedrag van € 7.600, terug te betalen.
2.3 Op vordering van [ Geïntimeerde ] is [ Appellante ] bij het bestreden vonnis veroordeeld tot betaling van € 6.600, , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2009. Tevens diende zij de proceskosten te vergoeden.
2.4 De rechtbank overwoog daartoe – kort gezegd – dat [ Appel-lante ] niet had weersproken dat uit de door [ Geïntimeerde ] overgelegde bankafschriften bleek dat haar een bedrag van € 1.600, was geleend. Voorts overwoog de rechtbank dat [ Ge-intimeerde ] ter comparitie, waar [ Appellante ] niet was ver-schenen, gedetailleerd uiteengezet had op welke momenten, on-der welke omstandigheden en tot welk doel hij geld aan [ Ap-pellante ] had geleend en [ Appellante ] niet kon volstaan met een blote ontkenning.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1 Grief 1 komt op tegen de overweging van de rechtbank dat ook al zou worden aangenomen dat de schuldbekentenis vernie-tigd dient te worden, het op de weg van [ Appellante ] had ge-legen om de overige stellingen van [ Geïntimeerde ] over de geldlening van € 6.000, gemotiveerd te betwisten maar zij dat had nagelaten. Zou tot vernietiging van de schuldbekentenis worden geconcludeerd, dan komt men aan de stellingen van [ Ge-intimeerde ] niet meer toe, aldus [ Appellante ].
3.2 De grief faalt. De schuldbekentenis weggedacht blijft im-mers de stelling overeind dat [ Geïntimeerde ] € 7.600, aan [ Appellante ] heeft geleend, die lening opeisbaar is en nog niet werd terugbetaald. Anders dan [ Appellante ] kennelijk meent, heeft [ Geïntimeerde ] zijn stelling dat hij € 7.600, aan [ Appellante ] heeft geleend breder gemotiveerd dan alleen door verwijzing naar de schuldbekentenis. Hij heeft immers bankafschriften overgelegd en ter comparitie uiteengezet op welke momenten, onder welke omstandigheden en met welk doel hij geldbedragen aan [ Appellante ] heeft geleend.
3.3 Grief 2 klaagt over de bewijswaardering door de rechtbank. [ Geïntimeerde ] kan geen enkel bewijs overleggen van de ge-stelde lening van € 6.000, behalve de schuldbekentenis. [ Ap-pellante ] kan hiertegen niet meer stellen dan haar blote ont-kenning, die, aldus [ Appellante ], mede zijn grondslag vindt in haar beroep op vernietigbaarheid van de schuldbekentenis.
3.4 Ook deze grief faalt. Door [ Geïntimeerde ] is gemotiveerd aangegeven dat hij in totaal € 7.600, aan [ Appellante ] heeft geleend. Hij heeft daarbij gewezen op de, door [ Appel-lante ] niet ontkende, omstandigheid dat zij een goede klant van zijn autorijschool was en veel nieuwe klanten had aange-bracht waarvoor hij dankbaar was. Verder heeft hij uiteengezet waarom hij haar geld heeft geleend en waarom dat in delen ge-beurde. [ Appellante ] had, zo stelt [ Geïntimeerde ] en wordt door [ Appellante ] niet ontkend, een broer, [ Broer ] gehe-ten, in Afghanistan die naar Nederland wilde. Daarvoor leende [ Geïntimeerde ] eerst (vermoedelijk) in juni 2008 € 2.000, . Toen bleek dat de broer in Turkije gestrand was en de mensen-smokkelaars meer geld wilden hebben heeft [ Geïntimeerde ] haar naar zijn stelling nog eens € 3.000, geleend. Dat geld werd haar in twee of drie tranches contant ter beschikking ge-steld in december 2008. Vervolgens is de broer in Italië ge-strand en heeft [ Geïntimeerde ] hem, op verzoek van [ Appel-lante ], opgehaald in verband waarmee hij kosten heeft gemaakt aan benzine en tolwegen. Ook dit wordt door [ Appellante ] niet ontkend. [ Appellante ] zou die kosten volgens [ Geïnti-meerde ] vergoeden.
Daarenboven heeft [ Appellante ] aanvankelijk ontkend geld te hebben geleend. Pas nu [ Geïntimeerde ] bankafschriften met betrekking tot een ten titel van lening overgeschreven bedrag van in totaal € 1.600, in het geding heeft gebracht, erkent [ Appellante ] verschuldigdheid van dit bedrag - waarvan overi-gens nog niet is gebleken dat het is terugbetaald - bij memo-rie van grieven. Ook heeft [ Appellante ] aanvankelijk ontkend dat de handtekening op de schuldbekentenis van haar afkomstig is en dat pas bij conclusie van antwoord erkende.
Waarom [ Appellante ] niet op de comparitie van partijen is verschenen om nader uitleg te verschaffen is ook in hoger be-roep onopgehelderd gebleven.
3.5 Gezien voormelde stellingen en omstandigheden mocht van [ Appellante ] in het kader van haar verweerplicht verlangd wor-den dat zij meer zou hebben gedaan dan alleen bloot ontkennen dat zij € 6.000, van [ Geïntimeerde ] overhandigd heeft ge-kregen, aangevuld met een beroep op vernietiging van de schuldbekentenis.
3.6 Bij gebrek aan voldoende gemotiveerd verweer komt het hof niet meer toe aan nadere (tegen)bewijslevering zodat het von-nis zal worden bekrachtigd en [ Appellante ] zal worden ver-oordeeld in de proceskosten.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst [ Appellante ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover aan de kant van [ Geïntimeerde ] gevallen, op € 280,00 voor verschotten, op € 632,00 voor sala-ris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen, C.C. Meijer en C.C.W. Lange en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2011 door de rolraadsheer.