GERECHTSHOF AMSTERDAM
nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer: 200.086.536
(zaaknummer / rekestnummer rechtbank: 183891 / HA ZA 04-1954)
beslissing van de eerste civiele kamer van 8 november 2011
1. de naamloze vennootschap NautaDutilh N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. [X],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Frélan B.V.,
gevestigd te Zeist,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Igvo B.V.,
gevestigd te Haarlem,
belanghebbenden,
advocaat: mr. M.C. Schepel,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wolsden B.V.,
gevestigd te Zeist,
4. [Y],
wonende te [woonplaats],
belanghebbenden,
advocaat: mr. L.M. Graal.
De partijen worden hierna respectievelijk NautaDutilh, [X], Frélan c.s. en Wolsden c.s. genoemd.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de “beschikking deskundigenkosten” van 24 januari 2011 die de rechtbank Utrecht in een geding tussen Frélan c.s. als eisers in de hoofdzaak en Wolsden c.s. als gedaagden in de hoofdzaak heeft gegeven; van die – door de rechtbank als zodanig aangeduide – beschikking is een fotokopie aan deze beslissing gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift van 26 april 2011 zijn NautaDutilh en [X] in hoger beroep gekomen van de hierboven genoemde “beschikking deskundigenkosten” van 24 januari 2011.
2.2 In bovengenoemd beroepschrift hebben NautaDutilh en [X] zeven grieven tegen de bestreden “beschikking deskundigenkosten” aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en het hof verzocht die beschikking te vernietigen voor zover zij de vaststelling betreft van de kosten van [X] verband houdend met het in eerste aanleg gehouden deskundigen¬onderzoek en, opnieuw recht doende, de met dat onderzoek verband houdende kosten van [X] vast te stellen op € 85.883,50 aan honorarium exclusief BTW en op € 108.409,99 inclusief belaste verschotten en BTW, met veroordeling van Frélan c.s. in de kosten van (het hof begrijpt:) het geding in hoger beroep. Bij het beroepschrift zijn producties overgelegd.
2.3 Bij afzonderlijke verweerschriften van 21 juni 2011 hebben Frélan c.s. en Wolsden c.s. verweer gevoerd en producties overgelegd. Frélan c.s. hebben geconcludeerd dat het hof NautaDutilh en [X] niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, althans het hoger beroep zal verwerpen. Wolsden c.s. hebben geconcludeerd dat het hof in goede justitie zal beslissen, waarmee zij blijkens onderdelen 6 en 14 van hun verweerschrift hebben bedoeld zich te refereren aan het oordeel van het hof. Frélan c.s. en Wolsden c.s. hebben voorts ieder geconcludeerd tot veroordeling van NautaDutilh en [X] in (het hof begrijpt:) de kosten van het geding in hoger beroep, een en ander zoals aan het slot van de ingediende verweerschriften vermeld.
2.4 De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2011. Aan de zijde van NautaDutilh en [X] zijn ter zitting verschenen [X] in persoon en mr. Van der Leeuw voornoemd. Aan de zijde van Frélan c.s. zijn verschenen [A], volgens zijn verklaring onder meer bestuurder van Igvo B.V., en mr. Schepel voornoemd. Wolsden c.s., ofschoon daartoe deugdelijk opgeroepen, zijn bij de mondelinge behandeling niet aanwezig geweest. Mr. Van der Leeuw, [X] en mr. Schepel hebben het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.
2.5 Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 In het onder 1. genoemde geding tussen Frélan c.s. en Wolsden c.s. heeft de rechtbank op de voet van artikel 194 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna “Rv”) een onderzoek door deskundigen bevolen. Voor dit doel zijn drie deskundigen benoemd, onder wie [X]. Deze is als adviseur verbonden aan NautaDutilh.
3.2 De rechtbank heeft ter zake van de kosten van [X] aanvankelijk een voorschot bepaald van € 44.625,-. Dit bedrag is later verhoogd tot € 50.000,-. Het gehele voorschot is door Frélan c.s. voldaan. Na de voltooiing van het onderzoek hebben de deskundigen ieder voor zich een declaratie voor hun werkzaamheden ingediend bij de rechtbank. De declaratie van [X] bedroeg € 108.409,99. Dit bedrag is samengesteld uit € 85.883,50 aan honorarium, € 5.217,33 aan belaste verschotten en € 17.309,16 aan BTW.
3.3 Frélan c.s. hebben bij de rechtbank bezwaar gemaakt tegen het door [X] gedeclareerde bedrag en gevraagd diens loon als deskundige vast te stellen overeenkomstig het eerder betaalde voorschot. Hierop heeft de rechtbank de bestreden “beschikking deskundigenkosten” gegeven, waarbij zij – voor zover thans van belang – “de met het deskundigenonderzoek verband houdende kosten” (het hof begrijpt: de schadeloosstelling en het loon bedoeld in artikel 199, eerste lid, Rv) van [X] heeft vastgesteld op € 50.000,-.
3.4 In het geding tussen Frélan c.s. en Wolsden c.s. is naderhand, op 18 mei 2011, een eindvonnis uitgesproken. In het lichaam van dat vonnis (onder 3.23) is met betrekking tot de kosten van het deskundigenonderzoek overwogen dat die kosten ten laste blijven van Frélan c.s., die deze bij wijze van voorschot al hebben voldaan.
3.5 Het hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de rechtbank in de “beschikking deskundigenkosten” tot neerwaartse afwijking van het door [X] voor zijn werkzaamheden als deskundige gedeclareerde bedrag. Het wil bewerkstelligen dat het bedrag waarop [X] uit dien hoofde aanspraak kan maken alsnog wordt vastgesteld op het volledige bedrag van zijn declaratie, een en ander zoals onder 2.2 vermeld.
3.6 Voor een inhoudelijke beoordeling van hetgeen NautaDutilh en [X] tegen de hierboven bedoelde beslissing van de rechtbank hebben aangevoerd, is uitsluitend plaats als NautaDutilh en [X], dan wel één van hen, in het hoger beroep kunnen, onderscheidenlijk kan, worden ontvangen. Aan deze voorwaarde is niet voldaan.
3.7 NautaDutilh en [X] gaan ervan uit dat de bestreden “beschikking deskundigen¬kosten” een ambtshalve gegeven beschikking zoals bedoeld in artikel 261, eerste lid, Rv inhoudt en dat zij hiervan op grond van artikel 358, eerste en tweede lid, Rv, als belanghebbenden bij het in die beschikking bepaalde, in hoger beroep kunnen komen. Het eerste is niet juist en het tweede evenmin. De “beschikking deskundigenkosten” houdt niets anders in dan de begroting van de schadeloosstelling en het loon waarop [X] als deskundige aanspraak heeft. Tot het begroten daarvan was de rechtbank op grond van artikel 199, eerste lid, Rv gehouden. Dat de rechtbank dit niet heeft gedaan onder de minuut van het bij haar ingeleverde deskundigenbericht zoals in die wetsbepaling voorzien maar hiervoor een andere vorm heeft gekozen, kennelijk naar aanleiding van het door Frélan c.s. gemaakte bezwaar, waarop zij gemotiveerd heeft beslist, maakt niet dat sprake is van een beschikking zoals bedoeld in artikel 261, eerste lid, Rv. Dan mist artikel 358 Rv toepassing en staat dus niet op grond van deze bepaling hoger beroep open.
3.8 Evenmin staat voor NautaDutilh en [X] hoger beroep open op grond van artikel 332 Rv, aangezien de “beschikking deskundigenkosten” geen vonnis inhoudt gewezen in een geding waarin zij partij zijn of waarin één van hen partij is. Het bepaalde in artikel 69 Rv, dat toepassing zou moeten vinden als er wel sprake zou zijn van een voor hoger beroep vatbaar vonnis, omdat het voorliggende hoger beroep is ingeleid door een beroepschrift en niet door een dagvaarding, mist dus eveneens toepassing.
3.9 Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat NautaDutilh en [X] niet kunnen worden ontvangen in het door hen ingestelde hoger beroep. Frélan c.s., die zich met zoveel woorden op deze niet-ontvankelijkheid hebben beroepen, kunnen in zoverre worden gevolgd. Nu NautaDutilh en [X] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in het hoger beroep, moeten zij worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij en zullen zij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De door Frélan c.s. verzochte wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegekend zoals hierna te melden. Daarbij wordt uitgegaan van de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 (niet: 6:119a) Burgerlijk Wetboek, dat te dezen toepasselijk is. Ook de nakosten waarvan Frélan c.s. vergoeding verzoeken zullen worden toegewezen zoals hierna te melden.
3.10 Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart NautaDutilh en [X] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt NautaDutilh en [X] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten
– voor zover tot heden aan de kant van Frélan c.s. gevallen, op € 3.262,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en op € 649,- voor griffierecht, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn voor voldoening, en
– voor zover tot heden aan de kant van Wolsden c.s. gevallen, op € 1.631,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en op € 649,- voor griffierecht;
veroordeelt NautaDutilh en [X] in de nakosten aan de zijde van Frélan c.s. en begroot deze op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- ingeval NautaDutilh en [X] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan en betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, A. Smeeïng-van Hees en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 november 2011.