ECLI:NL:GHAMS:2011:BU6393

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.948-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot afschrift en inzage van persoonsgegevens ex artikel 46 juncto 35 Wbp

In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2010, waarin haar verzoek om inzage in en afschrift van haar persoonsgegevens werd afgewezen. Verzoekster had verweerster, een besloten vennootschap, benaderd naar aanleiding van een verkeersongeval op 22 april 2002 en verzocht om een overzicht van bescheiden en een afschrift van haar dossier op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Verweerster had in een eerdere brief aangegeven dat verzoekster al een afschrift van het dossier had ontvangen en bood aan een tweede kopie te verstrekken tegen betaling van de kosten. Verzoekster heeft hierop niet gereageerd.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster aangevoerd dat het dossier niet compleet was, maar verweerster betwistte dit en stelde dat verzoekster niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens gebrek aan belang. Het hof oordeelde dat verzoekster ontvankelijk was in haar verzoek, maar dat verweerster aan haar verplichtingen op grond van de Wbp had voldaan. Het hof bevestigde dat verzoekster niet op het aanbod van verweerster was ingegaan en dat er onvoldoende bewijs was dat het dossier niet volledig was.

Het hof heeft het verzoek van verzoekster om inzage en afschrift afgewezen, evenals haar verzoek om dwangsommen en vergoeding van vermogensschade. Verzoekster werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de kosten werden begroot op € 649,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKSTER],
wonende te [plaats],
VERZOEKSTER,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[VERWEERSTER],
gevestigd te [plaats],
VERWEERSTER,
advocaat: mr. F.L. Joosten te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna verzoekster en verweerster genoemd.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 maart 2011, is Verzoekster in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2010, onder zaak- en rekestnummer 448992/HA RK 10-47 gewezen tussen haar als verzoekster en verweerster als verweerster. In aanvul-ling op haar beroepschrift heeft verzoekster, ingekomen ter griffie van het hof op 21 april 2011, producties overgelegd. Het beroepschrift strekt er onder aanvoering van zeven grieven en aanbieding van bewijs toe – kort gezegd – dat het hof ge-noemde beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van verzoekster, zoals vervat in onderdeel IV van haar beroepschrift, alsnog volledig zal toewijzen.
Verweerster heeft bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 juni 2011, verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van verzoekster in de kosten van het geding. In aanvulling op haar verweerschrift heeft verweerster, ingekomen ter griffie op 18 juli 2011, producties overgelegd.
Op 9 augustus 2011 heeft de mondelinge behandeling van het ho-ger beroep plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft verzoek-ster haar standpunt toegelicht overeenkomstig de door haar aan het hof overgelegde pleitnotities. Het standpunt van verweer-ster is door mr. Joosten voornoemd toegelicht overeenkomstig de door hem aan het hof overgelegde pleitnotities.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.10 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange-merkt. Tegen die opsomming zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.
2.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2.1 Verzoekster heeft zich tot verweerster gewend in verband met een haar overkomen verkeersongeval op 22 april 2002. In het kader van de dienstverlening heeft verweerster gegevens over verzoekster verzameld of verkregen.
2.2.2 Op 18 december 2009 heeft verzoekster verweerster per brief verzocht om een overzicht van bescheiden ex artikel 35 Wbp en een afschrift van het gehele dossier en overige bescheiden waarin haar persoonsgegevens zijn opgenomen.
2.2.3 Bij brief van 23 december 2009 heeft verweerster verzoek-ster bericht hoe haar persoonlijke gegevens zijn geadmini-streerd. In deze brief staat voorts dat verzoekster het dossier al in haar bezit heeft, nu zij van alle bescheiden een afschrift heeft ontvangen. Tevens geeft verweerster aan bereid te zijn een tweede kopie van het volledige dossier te verstrekken tegen be-taling van de kosten voor het kopiëren van het dossier.
2.2.4 Verzoekster is niet ingegaan op de in 2.2.3 genoemde brief.
2.2.5 Op 10 juni 2011 heeft verweerster een afschrift van het door verzoekster verzochte dossier (hierna: het dossier) per aangetekende post verzonden naar het postadres van Verzoekster.
2.2.6 Verzoekster heeft het dossier op 14 juni 2011 in ontvangst genomen.
3. De beoordeling
3.1.1 Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 19 januari 2010, heeft verzoekster de rechtbank verzocht om op grond van artikel 46 Wbp, uitvoerbaar bij voorraad, verweer-ster te bevelen tot afschrift en/of inzage van de gevraagde be-scheiden ex artikel 35 Wbp, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van verweerster in de door verzoekster geleden ver-mogensschade en de kosten van het geding.
3.1.2 Verweerster heeft verweer gevoerd en ook na ontvangst van het verzoekschrift meermalen schriftelijk aangeboden, al dan niet tegen betaling van een kostenvergoeding, een afschrift van het volledige dossier aan verzoekster te verstrekken.
3.1.3 De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking het ver-zoek afgewezen en daarbij – kort samengevat – overwogen dat ver-weerster meermalen schriftelijk heeft aangegeven bereid te zijn verzoekster een afschrift van het volledige dossier te verstrek-ken. Het had op de weg van verzoekster gelegen het initiatief te nemen om ervoor te zorgen dat ze de gevraagde stukken alsnog in haar bezit kreeg en door dit initiatief niet te nemen kan zij verweerster niet verwijten dat hij haar geen afschrift van de gevraagde stukken heeft gegeven.
3.1.4 Verzoekster heeft een zevental grieven aangevoerd tegen de beschikking van de rechtbank. Verweerster heeft hiertegen gemo-tiveerd verweer gevoerd.
3.1.5 Tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft verzoekster het door haar ontvangen dossier getoond. Zij heeft aangevoerd dat het nog niet compleet is. Drie stukken zou-den in ieder geval ontbreken uit het dossier, te weten één brief aan de huisarts van verzoekster en twee gespreksverslagen. Ver-weerster heeft ter zitting aangetoond dat en waar de hiervoor genoemde brief zich in het dossier bevindt en heeft het bestaan van de genoemde gespreksverslagen betwist. Voorts heeft verweer-ster het hof primair verzocht om verzoekster wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om de be-schikking van de rechtbank te bekrachtigen. Ten slotte heeft verzoekster verklaard dat het onderhavige verzoek ten doel heeft een verzoek tot verbetering, aanvulling, verwijdering en/of af-scherming van persoonsgegevens ex artikel 36 van de Wet bescher-ming persoonsgegevens (hierna: Wbp) in voorbereiding te hebben en bij verweerster te willen indienen.
3.2 Het hof overweegt als volgt.
3.2.1 Het hof is van oordeel dat, ook nu vast staat dat verzoek-ster het dossier thans in haar bezit heeft, het belang van ver-zoekster voldoende blijkt uit haar verzoek tot het opleggen van dwangsommen en tot vergoeding van vermogensschade en proceskos-ten, waardoor zij ontvankelijk is in haar verzoek in hoger be-roep.
3.2.2 Het hof stelt voorop dat de betrokkene ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wbp het recht heeft zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke in de zin van de Wbp te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betref-fende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. Ingevolge het tweede lid bevat de mededeling, indien zodanige gegevens worden verwerkt, een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwer-king, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrek-king heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, als-mede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens. Hoewel de betrokkene op grond van dit artikel niet zonder meer recht heeft op een afschrift van de gevraagde informatie, biedt een afschrift wel een zodanig volledig overzicht dat het in een geval als het onderhavige in beginsel voor de hand ligt om een afschrift te verstrekken. De verantwoordelijke is gerechtigd hiervoor een (gemaximeerde) kostenvergoeding van de betrokkene te vragen, naar blijkt uit artikel 3 van het Besluit kostenver-goeding rechten betrokkene Wbp van 13 juni 2001, waarin is voor-zien in een kostenvergoeding aan de verantwoordelijke voor door hem gemaakte afschriften.
3.2.3 Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat verweerster reeds bij haar brief van 23 december 2009 aan haar verplichtin-gen op grond van de Wbp heeft voldaan. Dat verzoekster niet op het aanbod in die brief is ingegaan moet voor haar rekening blijven. Reeds op grond hiervan heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster terecht afgewezen. Verzoekster heeft voorts nog aangevoerd dat twee gespreksverslagen uit het dossier ontbreken; gelet op de betwisting van het bestaan van deze stukken door verweerster is echter onvoldoende gebleken dat het dossier niet volledig is. Uit de processtukken en de proceshouding van Ver-weerster is ten slotte niet gebleken dat, zoals verzoekster sug-gereert, verweerster stukken uit het dossier heeft willen ach-terhouden.
3.2.4 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het verzoek van Verzoekster ex artikel 46 juncto 35 Wbp worden afgewezen zodat hetgeen verzoekster en Verweerster daartoe verder nog naar voren hebben gebracht geen verdere bespreking behoeft. Het be-wijsaanbod van verzoekster wordt door het hof gepasseerd, omdat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.2.5 Op grond van het voorgaande zal ook het verzoek van ver-zoekster tot het opleggen van dwangsommen worden afgewezen.
3.2.6 Het verzoek van verzoekster tot vergoeding van vermogens-schade zal op grond van het hiervoor overwogene eveneens worden afgewezen.
3.2.7 Verzoekster zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger be-roep.
4. Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam, tus-sen partijen gegeven op 16 december 2010 onder zaak- en re-kestnummer 448992/HA RK 10-47;
- wijst het verzoek van verzoekster tot het opleggen van dwangsommen af;
- wijst het verzoek van verzoekster tot vergoeding van vermo-gensschade af;
- verwijst verzoekster in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot op heden aan de kant van verweerster gevallen, op € 649,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.C. Meijer, W.J. Noord-huizen en C.C.W. Lange en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 september 2011.