ECLI:NL:GHAMS:2011:BU5148

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.072.263/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de verwijzing naar de kantonrechter na cassatie en vernietiging van het vonnis

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, is op 23 augustus 2011 een arrest gewezen in hoger beroep met zaaknummer 200.072.263/01. Het hof komt terug op een eerdere beslissing van 22 februari 2011, waarin het hof had besloten de zaak aan zich te houden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, had de zaak aangespannen tegen het Koninkrijk Marokko, vertegenwoordigd door mr. M. Kaouass. In het tussenarrest van 22 februari 2011 had het hof het bestreden vonnis van de kantonrechter te Rotterdam vernietigd, maar had het hof de zaak niet doorverwezen naar de kantonrechter, ondanks het verzoek van beide partijen om dit te doen. Het hof heeft nu vastgesteld dat deze beslissing onjuist was, gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad. Het hof heeft geoordeeld dat, nu het bestreden vonnis was vernietigd, de zaak terugverwezen moest worden naar de kantonrechter, tenzij beide partijen hadden verzocht om afdoening door de appelrechter, wat niet het geval was. Het hof heeft zijn eerdere beslissing herzien en de zaak ter verdere afdoening naar de kantonrechter te Rotterdam verwezen. Tevens is het Koninkrijk Marokko in de proceskosten van het hoger beroep verwezen, met een specificatie van de kosten. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

zaaknummer 200.072.263/01
23 augustus 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ APPELLANT ],
wonend te [ R ],
APPELLANT,
advocaat: mr. W.H. van Zundert te Rotterdam,
t e g e n
het KONINKRIJK MAROKKO, vertegenwoordigd door zijn
Consulaat-Generaal te Rotterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M. Kaouass te Amsterdam.
Partijen worden hierna [ Appellant ] en het Koninkrijk genoemd.
1. Het verdere verloop van het geding na cassatie en verwijzing
Het hof heeft op 22 februari 2011 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar dat arrest (verder ook: het tussenarrest).
Vervolgens heeft [ Appellant ] onder overlegging van een productie bij memorie nader gesteld en gevorderd als in die memorie is neergelegd. Hij heeft daarbij een bewijsaanbod gedaan en zijn eis gewijzigd.
Hierna heeft het Koninkrijk zich onder overlegging van producties uitgelaten en geconcludeerd tot, kort gezegd, afwijzing van de vorderingen van [ Appellant ].
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2. De verdere beoordeling na cassatie en verwijzing
2.1. Bij het tussenarrest heeft het hof het bestreden vonnis van de kantonrechter te Rotterdam vernietigd, de zaak aan zich gehouden en de zaak naar de rol verwezen opdat [ Appellant ] zijn stellingen uit de inleidende dagvaarding desgewenst kon aanvullen. Het Koninkrijk kon daarop (ten principale) antwoorden.
2.2. Overweging 2.11 van het tussenarrest luidt als volgt:
“Hoewel beide partijen bij gelegenheid van de pleidooien voor dit hof – overigens om begrijpelijke redenen - te kennen hebben gegeven te wensen dat de zaak ingeval van vernietiging van het bestreden vonnis ter verdere afdoening naar de kantonrechter te Rotterdam wordt verwezen, zal het hof de zaak aan zich houden. Tot verwijzing is het hof na cassatie en verwijzing door de Hoge Raad niet bevoegd, omdat de Hoge Raad die mogelijkheid in zijn arrest van 11 september 2009 niet zelf heeft geopend (laatstelijk HR 24 december 2010, NJ 2011,16)”.
2.3. Het hof stelt thans vast dat die overweging in het licht van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie reeds
HR 16 april 1993, NJ 1993, 654) onjuist is. Immers, nu het hof bij het tussenarrest het bestreden vonnis, waarbij de kanton-rechter te Rotterdam zich bij het ontbreken van rechtsmacht onbevoegd had verklaard tot kennisneming van het onderhavige geschil, had vernietigd, had het de zaak naar die kanton-rechter moeten terugwijzen, tenzij (beide) partijen afdoening door de appelrechter hadden verlangd. Dat was echter niet het geval. Integendeel, partijen hadden het hof juist gevraagd de zaak naar genoemde kantonrechter te verwijzen.
2.4. Het hof komt dan ook – onder aanbieding van excuses aan partijen en hun advocaten – terug van de desbetreffende overweging en zal, doende wat het eerder had behoren te doen, de zaak in de stand waarin zij zich bevindt ter verdere afdoening naar de kantonrechter te Rotterdam verwijzen.
2.5. Het Koninkrijk zal, als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze instantie worden verwezen. De kosten na het tussenarrest van 22 februari 2011 worden daarbij buiten beschouwing gelaten. Met betrekking tot de eerste aanleg zal geen kostenveroordeling worden uitgesproken, omdat in die instantie nog verder zal worden geprocedeerd.
3. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de kantonrechter te Rotterdam teneinde op de hoofdzaak te worden beslist;
verwijst het Koninkrijk in de kosten van het geding in hoger beroep vóór verwijzing en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [ Appellant ] gevallen, op € 332,87 aan verschotten en € 2.682,- aan salaris procureur, op de voet van art. 243 Rv (oud) te voldoen aan de griffier van dit hof;
verwijst het Koninkrijk in de kosten van het geding in hoger beroep na verwijzing en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [ Appellant ] gevallen, op € 87,93 aan verschotten en € 2.682,- aan salaris advocaat, op de voet van art. 243 Rv (oud) te voldoen aan de griffier van dit hof;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, C.A. Joustra en A.M.A. Verscheure, en is in het openbaar uitgesproken op
23 augustus 2011 door de rolraadsheer.