ECLI:NL:GHAMS:2011:BU4435

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.090.772/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige wegens bedreigde ontwikkeling door onttrekking aan de leerplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] had in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 8 juni 2011 aangevochten, waarbij [de minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht was gesteld. De Raad voor de Kinderbescherming had op basis van een melding van het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK) onderzoek verricht naar de ontwikkeling van [de minderjarige]. Uit de rapporten van de Raad bleek dat de cognitieve en lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig werd bedreigd door een zeer eenzijdig voedingspatroon en het feit dat hij al langere tijd aan de leerplicht werd onttrokken. De moeder volgde met [de minderjarige] een raw food dieet, wat leidde tot ernstige zorgen over zijn gezondheid en ontwikkeling. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat [de minderjarige] sinds september 2011 niet meer naar school ging en dat de moeder geen medewerking verleende aan hulpverlening. Het hof oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig waren en dat de zorgen van de Raad gerechtvaardigd waren. De moeder had geen probleembesef en weigerde regulier onderwijs voor [de minderjarige]. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking, waarbij de ondertoezichtstelling werd gehandhaafd, en oordeelde dat de belangen van [de minderjarige] voorop stonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 15 november 2011 in de zaak met zaaknummer 200.090.772/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. R.S. Pot te Amsterdam,
t e g e n
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
REGIO AMSTERDAM GOOI EN VECHT,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appelante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de Raad genoemd.
1.2. De moeder is op 18 juli 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 juni 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 475451 / 10-2990.
1.3. De zaak is op 3 oktober 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.4. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw F. Huizinga en mevrouw S. de Koogel, vertegenwoordigers van de Raad;
- mevrouw T. Roosblad en mevrouw B. Tjou-Tam-Sin, vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna: BJAA);
1.5. De hierna te noemen vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.6. Voorafgaand aan de zitting is […] (hierna: [de minderjarige]) afzonderlijk door de voorzitter gehoord.
2. De feiten
2.1. [de minderjarige] is [in] 1997 geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader, […]. De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige]. Hij verblijft bij de moeder.
2.2. Naar aanleiding van een melding van het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK) heeft de Raad onderzoek verricht naar de vraag of sprake is van een zodanig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. De Raad heeft hierover op 27 oktober 2010 en 24 mei 2011 rapport uitgebracht.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is [de minderjarige] op verzoek van de Raad met ingang van 8 juni 2011 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. Voorts is daarbij bepaald dat de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door BJAA.
3.2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en -naar het hof begrijpt- het inleidend verzoek van de Raad af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ingevolge artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek dient te worden beoordeeld of [de minderjarige] zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.2. De Raad is op 20 september 2010 naar aanleiding van een verzoek van het AMK van 13 september 2010 een onderzoek gestart naar de vraag of sprake is van een zodanige bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. Het AMK had als aanleiding van het verzoek -kort gezegd- gesteld dat sprake is van ernstige lichamelijke verwaarlozing van [de minderjarige] als gevolg van een zeer eenzijdig voedingspatroon in de afgelopen acht jaar. De moeder en [de minderjarige] volgen het zogenoemde raw food dieet. Dat houdt in dat uit gezondheidsoverwegingen uitsluitend ongekookt voedsel wordt gegeten, zoals (gedroogd) fruit, zaden, noten en gekiemde groente en peulvruchten. Er worden geen zuivel, andere dierlijke producten of sojaproducten gegeten. De Raad is na zijn onderzoek in het rapport van 27 oktober 2010 tot de conclusie gekomen dat er ernstige zorgen zijn ten aanzien van de lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] en zijn cognitieve ontwikkeling, en dat dientengevolge een ondertoezichtstelling is geïndiceerd. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat uit onderzoek van [x], als kinderarts verbonden aan het AMC ziekenhuis, is gebleken dat de lengtegroei van [de minderjarige] een sterke afbuiging laat zien, dat sprake is van een fors tekort aan calcium, vet en energie en dat er een risico is op lage botdichtheid. Ook is er een tekort aan vetten en calorieën, hetgeen een effect heeft op onder meer de ontwikkeling van de hersenen.
Ter zitting van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 november 2010 is naar voren gekomen dat [de minderjarige] op dat moment geen regulier onderwijs meer volgde aan [school A], maar inmiddels was overgestapt naar [school B], welke school wat voortgezet onderwijs betreft niet door de onderwijsinspectie wordt erkend. De kinderrechter heeft de zaak vervolgens voor de duur van zes maanden aangehouden, met de vaststelling:
“(…) dat het voedingspatroon niet leidt tot een dreigende lichamelijke ondergang. Wel is het voedingspatroon vrij excentriek. Niet is gebleken dat [de minderjarige] onder ontoelaatbare druk van zijn moeder staat. Wel zijn er zorgen over het onderwijs. De school is nog in ontwikkeling en moeder wil [de minderjarige] voor langere tijd van school halen. Deze zorgen zijn nu niet groot genoeg om een ondertoezichtstelling uit te spreken. De hulpverlening in een vrijwillig kader biedt nog mogelijkheden. Het dient dan vooral te gaan om [de] rol van het onderwijs en de status van de school die [de minderjarige] nu bezoekt. Moeder wordt aangeraden [de minderjarige] niet voor langere tijd van school te halen. De Raad dient de hulpverlening te monitoren”.
Ten behoeve van de voortzetting van de behandeling van de zaak ter zitting van 31 mei 2011 heeft de Raad op 24 mei 2011 opnieuw rapport uitgebracht. De Raad zag de eerder geconstateerde zorgen over de cognitieve, sociaal-emotionele en lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] opnieuw bevestigd. [de minderjarige] volgde op dat moment nog steeds voortgezet onderwijs op [school B].
Ten aanzien van de lichamelijke ontwikkeling stelt de Raad in het rapport dat er geen duidelijk zicht is op wat [de minderjarige] nu dagelijks aan calcium, vet en energie binnenkrijgt. Vanuit het AMC zijn er nog steeds ernstige zorgen om de lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] omdat het dieet extreme gevolgen kan hebben voor zijn verdere ontwikkeling. De Raad blijft bij het verzoek om [de minderjarige] onder toezicht te stellen. Vervolgens heeft de kinderrechter bij de bestreden beschikking [de minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. Die beslissing is blijkens het in de bestreden beschikking overwogene mede gegrond op de ontwikkelingen rond de schoolgang van [de minderjarige].
4.3. De moeder stelt -kort gezegd- dat [de minderjarige] noch in zijn ontwikkeling, noch in zijn gezondheid wordt bedreigd en dat er geen gronden voor een ondertoezichtstelling zijn.
4.4. De Raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en daartoe aangevoerd dat er nog immer zorgen zijn omtrent de fysieke ontwikkeling van [de minderjarige] en dat door de opstelling van de moeder de autonomie van [de minderjarige] wordt bedreigd. Tevens maakt de Raad zich, gelet op het verloop van het aan [de minderjarige] aangeboden onderwijs, zorgen omtrent zijn cognitieve ontwikkeling. Er is bij de moeder geen probleembesef, zodat de Raad geen vertrouwen heeft dat op vrijwillige basis hulpverlening geboden kan worden.
4.5. Het hof ziet aanleiding eerst het laatstgenoemde zorgpunt van de Raad dat betrekking heeft op het onderwijs van [de minderjarige], te bespreken.
[de minderjarige] heeft in het schooljaar 2009/2010 voortgezet onderwijs aan [school A] in [a] gevolgd, een erkende school met regulier onderwijs. Omdat hij dat schooljaar doubleerde, moest hij van deze school af. De moeder heeft er vervolgens (het schooljaar 2010/2011) voor gekozen om [de minderjarige] te plaatsen op een door de onderwijsinspectie niet erkende middelbare school, [school B], eveneens te [a]. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat [de minderjarige] sinds september 2011, dus vanaf het begin van het schooljaar 2011/2012, niet meer naar school gaat en thuis blijft. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de moeder al blijk gegeven van haar voornemen tot het geven van thuisonderwijs aan [de minderjarige] gedurende dit schooljaar. De moeder heeft desgevraagd ter zitting in hoger beroep verklaard dat de kosten van [school B] feitelijk te hoog waren, doch dat bij de beslissing om [de minderjarige] van school te halen, de wens van [de minderjarige] doorslaggevend is geweest. Bij die beslissing heeft de moeder de gezinsvoogd niet betrokken. Sindsdien zoekt [de minderjarige] zelf op het internet naar lesmateriaal en zijn hij en de moeder op zoek naar een voor [de minderjarige] geschikte vorm van thuisonderwijs.
De moeder heeft een verzoek ingediend tot vrijstelling van de leerplicht opdat zij [de minderjarige] thuisonderwijs kan geven, maar dat verzoek is afgewezen en zij heeft daartegen geen beroep ingesteld. Daarmee staat vast dat zij [de minderjarige] op dit moment al langere tijd onttrekt aan de leerplicht. Naar het oordeel van het hof kan op grond daarvan niet anders worden geconcludeerd dan dat de cognitieve ontwikkeling van [de minderjarige], en daarmee zijn geestelijke belangen, ernstig worden bedreigd. Voor die conclusie bestaat temeer grond, nu uit het rapport van de Raad van 24 mei 2011 in verband met de onderwijsmethode van [school B] is gebleken dat [de minderjarige] onvoldoende in staat is zelfstandig tot een leerplan te komen en sturing te geven aan zijn eigen leerproces, terwijl hij ook zelf leek aan te geven meer te verlangen naar een vast programma met meer structuur.
Hetgeen de moeder ter rechtvaardiging van haar handelwijze naar voren heeft gebracht, te weten dat regulier erkend middelbaar onderwijs niet bij [de minderjarige] en zijn leefwijze aansluit, dat thuisonderwijs tot een prima, zelfs bovengemiddeld kennisniveau leidt en niet in de weg staat aan doorstroming naar vervolgonderwijs, en dat er in sociaal opzicht geen sprake is van een isolement van [de minderjarige], brengt in dit oordeel geen verandering. Nu er geen vrijstelling van de leerplicht is verleend, zijn de kwaliteit en de gevolgen van het thuisonderwijs niet van belang, laat staan doorslaggevend.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder de zorgen omtrent de gevolgen van het onttrekken aan de leerplicht niet onderkent en regulier erkend onderwijs voor [de minderjarige] zal blijven weigeren. Van medewerking door de moeder aan hulpverlening in een vrijwillig kader is dus op dit punt geen sprake.
Reeds op grond van bovenstaande overwegingen is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
De stellingen van zowel de Raad als de moeder met betrekking tot het dieet c.q. de leefwijze van [de minderjarige] en zijn autonomie behoeven daarmee geen nadere bespreking, evenmin als het door de moeder ter terechtzitting gedane aanbod [y] als deskundige te doen horen.
4.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
De beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, C.G. Kleene-Eijk, en J.J.M. Bruinsma in tegenwoordigheid van mr. J. Schoemaker als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2011.