[de minderjarige] heeft in het schooljaar 2009/2010 voortgezet onderwijs aan [school A] in [a] gevolgd, een erkende school met regulier onderwijs. Omdat hij dat schooljaar doubleerde, moest hij van deze school af. De moeder heeft er vervolgens (het schooljaar 2010/2011) voor gekozen om [de minderjarige] te plaatsen op een door de onderwijsinspectie niet erkende middelbare school, [school B], eveneens te [a]. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat [de minderjarige] sinds september 2011, dus vanaf het begin van het schooljaar 2011/2012, niet meer naar school gaat en thuis blijft. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de moeder al blijk gegeven van haar voornemen tot het geven van thuisonderwijs aan [de minderjarige] gedurende dit schooljaar. De moeder heeft desgevraagd ter zitting in hoger beroep verklaard dat de kosten van [school B] feitelijk te hoog waren, doch dat bij de beslissing om [de minderjarige] van school te halen, de wens van [de minderjarige] doorslaggevend is geweest. Bij die beslissing heeft de moeder de gezinsvoogd niet betrokken. Sindsdien zoekt [de minderjarige] zelf op het internet naar lesmateriaal en zijn hij en de moeder op zoek naar een voor [de minderjarige] geschikte vorm van thuisonderwijs.
De moeder heeft een verzoek ingediend tot vrijstelling van de leerplicht opdat zij [de minderjarige] thuisonderwijs kan geven, maar dat verzoek is afgewezen en zij heeft daartegen geen beroep ingesteld. Daarmee staat vast dat zij [de minderjarige] op dit moment al langere tijd onttrekt aan de leerplicht. Naar het oordeel van het hof kan op grond daarvan niet anders worden geconcludeerd dan dat de cognitieve ontwikkeling van [de minderjarige], en daarmee zijn geestelijke belangen, ernstig worden bedreigd. Voor die conclusie bestaat temeer grond, nu uit het rapport van de Raad van 24 mei 2011 in verband met de onderwijsmethode van [school B] is gebleken dat [de minderjarige] onvoldoende in staat is zelfstandig tot een leerplan te komen en sturing te geven aan zijn eigen leerproces, terwijl hij ook zelf leek aan te geven meer te verlangen naar een vast programma met meer structuur.
Hetgeen de moeder ter rechtvaardiging van haar handelwijze naar voren heeft gebracht, te weten dat regulier erkend middelbaar onderwijs niet bij [de minderjarige] en zijn leefwijze aansluit, dat thuisonderwijs tot een prima, zelfs bovengemiddeld kennisniveau leidt en niet in de weg staat aan doorstroming naar vervolgonderwijs, en dat er in sociaal opzicht geen sprake is van een isolement van [de minderjarige], brengt in dit oordeel geen verandering. Nu er geen vrijstelling van de leerplicht is verleend, zijn de kwaliteit en de gevolgen van het thuisonderwijs niet van belang, laat staan doorslaggevend.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder de zorgen omtrent de gevolgen van het onttrekken aan de leerplicht niet onderkent en regulier erkend onderwijs voor [de minderjarige] zal blijven weigeren. Van medewerking door de moeder aan hulpverlening in een vrijwillig kader is dus op dit punt geen sprake.
Reeds op grond van bovenstaande overwegingen is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
De stellingen van zowel de Raad als de moeder met betrekking tot het dieet c.q. de leefwijze van [de minderjarige] en zijn autonomie behoeven daarmee geen nadere bespreking, evenmin als het door de moeder ter terechtzitting gedane aanbod [y] als deskundige te doen horen.