ECLI:NL:GHAMS:2011:BU1956

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.068.406/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over verzet tegen verstekvonnis en termijn voor ontruiming

In deze zaak gaat het om een huurrechtelijk geschil tussen [appellant] en de stichting Woningstichting Eigen Haard. [Appellant] heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een verstekvonnis van de kantonrechter te Amsterdam, waarbij de huurovereenkomst tussen partijen is ontbonden en [appellant] is veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huur. De zaak is gestart met een dagvaarding van Eigen Haard op 29 september 2009, waarin [appellant] werd gedagvaard vanwege huurachterstand. Het verstekvonnis is op 26 oktober 2009 uitgesproken en op 29 oktober 2009 aan [appellant] betekend. De ontruiming vond feitelijk plaats op 12 november 2009. [Appellant] heeft verzet gedaan tegen het verstekvonnis op 14 december 2009, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Het hof heeft geoordeeld dat de termijn voor het indienen van verzet is gaan lopen op de dag van de ontruiming, en dat [appellant] te laat was met zijn verzet. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] voldoende tijd had om verzet te doen, en dat de niet-ontvankelijkverklaring niet in strijd was met de eisen van een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. J.N. Heeringa te Amsterdam,
t e g e n
de stichting WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. T.W. Jaburg te Amsterdam.
De partijen worden hierna [appellant] en Eigen Haard genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 28 mei 2010 is[appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (verder: de kantonrechter) van 9 maart 2010, hersteld bij vonnis van 20 mei 2010, in deze zaak onder zaaknummer/rolnum¬mer 1116943 CV EXPL 10-140 gewezen tussen[appellant] als eiser en Eigen Haard als gedaagde.
[appellant] heeft bij memorie één grief geformuleerd, producties in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende,
1. de vorderingen van Eigen Haard in eerste aanleg zal afwijzen;
2. Eigen Haard zal veroordelen in de kosten van beide instanties, het salaris van de procesadvocaat inbegrepen;
3. Eigen Haard zal veroordelen aan[appellant] te betalen een bedrag van € 1.106,40 zijnde de teveel betaalde huurpenningen;
4. Eigen Haard zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over voornoemd bedrag, te berekenen vanaf de datum van de verzetdagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
5. voor recht zal verklaren dat[appellant], in verband met ernstige gebreken aan de woning, vanaf 1 januari 2009 geen huurpenningen verschuldigd is totdat Eigen Haard de gebreken volledig heeft hersteld.
Eigen Haard heeft bij memorie geantwoord en bewijs aangeboden, met conclu¬sie dat het hof[appellant] niet ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep dan wel het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en[appellant] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Vervolgens heeft[appellant] nog een nadere akte houdende antwoord nieuw procedureel verweer geïntimeerde genomen, waarop Eigen Haard bij antwoordakte heeft gereageerd.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 1.1 tot en met 1.5 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Bij inleidende dagvaarding van 29 september 2009 heeft Eigen Haard als verhuurster[appellant] als huurder gedagvaard ter zake van een huurachterstand met betrekking tot de door[appellant] van Eigen Haard gehuurde woning aan de [adres] te [gemeente] (verder: de woning). De betekening van het dagvaardingsexploot heeft niet in persoon plaatsgevonden.
(ii) Bij verstekvonnis van 26 oktober 2009 (verder: het verstekvonnis) heeft de kantonrechter te Amsterdam de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en[appellant] onder meer veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van de achterstallige huur.
(iii) Het verstekvonnis is bij deurwaardersexploot op 29 oktober 2009 aan[appellant] betekend. Voorts is bij afzonderlijk deurwaardersexploot van 29 oktober 2009 aan[appellant] de ontruiming aangezegd tegen 12 november 2009. De betekening van deze exploten heeft niet in persoon plaatsgevonden.
(iv) Op 12 november 2009 heeft de ontruiming feitelijk plaatsgevonden.
(v) Bij brief van 26 november 2009 heeft de raadsman van[appellant] aan de gemachtigde van Eigen Haard onder meer het volgende geschreven:
"(...) Pas na de ontruiming op 16 november jl. heeft cliënt kennis genomen van deze exploten [die van 29 oktober 2009; hof] en dus ook pas op die datum van het verstekvonnis. Cliënt heeft mij verzocht in verzet te gaan tegen het verstekvonnis. (...) Cliënt verblijft eigenlijk al sinds dag één van de huurovereenkomst noodgedwongen bij vrienden en familie wegens deze ernstige overlast. Dat is ook de reden dat cliënt niet (tijdig) de dagvaarding, het verstekvonnis en de ontruimingsaanzegging heeft ontvangen."
(vi) Bij deurwaardersexploot van 14 december 2009 heeft[appellant] verzet gedaan tegen het verstekvonnis.
(vii) Bij het vonnis waarvan beroep is[appellant] niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering in het door hem gedane verzet.
3.2 De grief van[appellant], die is gericht tegen dit oordeel van de kantonrechter, faalt. Daartoe overweegt het hof het navolgende.
3.3 Omtrent de termijn waarbinnen verzet moet worden gedaan tegen een verstekvonnis bepaalt artikel 143 lid 2 Rv, voor zover thans relevant, dat het verzet moet worden gedaan binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon of na het plegen door deze van, kort gezegd, enige daad van bekendheid. Het derde lid van genoemd artikel is op het onderhavige geval van toepassing:
"Buiten de gevallen bedoeld in het tweede lid vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan, aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd."
Omtrent de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd bepaalt artikel 144 aanhef en onder d Rv het navolgende:
"Het vonnis wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd:
(...)
d. in geval van gedwongen ontruiming van onroerende zaken, nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden."
Uit een en ander volgt dat de termijn voor het doen van verzet is gaan lopen op 12 november 2009 en[appellant] uiterlijk op 10 december 2009 verzet had moeten doen, zodat hij door eerst op 14 december 2009 verzet te doen te laat was en in beginsel niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzet.
3.4[appellant] beroept zich erop dat de omstandigheden van het onderhavige geval meebrengen dat een dergelijke uitkomst niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Daartoe heeft hij met name gesteld dat hij pas op 16 november 2009 kennis heeft genomen van alle stukken, dat hij ook op die datum pas heeft ontdekt dat de woning was ontruimd en dat hij de volgende dag hals over kop naar Suriname (naar zijn zieke moeder) moest en daarom pas later een advocaat heeft kunnen inschakelen.
3.5 De omstandigheden die[appellant] naar voren heeft gebracht ten betoge dat een niet ontvankelijkverklaring in het door hem gedane verzet niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, kunnen die conclusie niet dragen. Met ingang van 16 november 2009 had hij allereerst nog ruim drie weken de tijd om verzet te doen. Voorts staat, gelet op de inhoud van de onder 3.1 sub (v) geciteerde brief van de gemachtigde van[appellant], vast dat[appellant] deze in elk geval op 26 november 2009, dus veertien dagen voordat de verzettermijn verstreek, al opdracht had gegeven verzet te doen. Nu[appellant] ook in hoger beroep geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie (kunnen) leiden dat de termijn vanaf 16 dan wel 26 november 2009 onredelijk kort voor hem was om verzet te (kunnen) doen, kan niet ontvankelijkverklaring van[appellant] in het onderhavige geval niet in strijd komen met het bepaalde in artikel 6 EVRM.
3.6 Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter[appellant] terecht niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzet.
3.7[appellant] heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden gesteld die aan het voorgaande kunnen afdoen of die, indien bewezen, tot een ander oordeel moeten leiden, zodat zijn bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
4. Slotsom en kosten
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst[appellant] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Eigen Haard gevallen, op € 263,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, R.J.M. Smit en C. Uriot en op 26 juli 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.