ECLI:NL:GHAMS:2011:BU1887

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.087.471-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van eenhoofdig gezag aan de moeder en omgangsregeling in het belang van de kinderen

In deze zaak, die op 13 september 2011 door het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Alkmaar, waarin de moeder met het eenhoofdig gezag over de kinderen is belast. De vader, die in detentie zit, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en om een omgangsregeling te treffen. De moeder heeft in incidenteel appel verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de informatieplicht jegens de vader te beperken.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de partijen hebben samen twee kinderen, geboren in 2005 en 2007. De vader heeft de kinderen erkend, maar zij verblijven bij de moeder. De vader is veroordeeld voor de moord op de nieuwe partner van de moeder, wat een grote impact heeft gehad op het leven van de moeder en de kinderen. De moeder heeft aangegeven dat de vader een bedreiging vormt en dat omgang met hem schadelijk zou zijn voor de kinderen.

Het hof heeft overwogen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die het noodzakelijk maakt om het eenhoofdig gezag bij de moeder te laten. De moeder heeft recht op bescherming van haar en de kinderen, gezien de gewelddadige achtergrond van de vader. Het hof heeft geoordeeld dat omgang met de vader in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen, en heeft de verzoeken van de vader tot omgang en uitbreiding van de informatieplicht afgewezen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof de moeder heeft aangeraden om de informatievoorziening via de school van de kinderen te laten verlopen.

Uitspraak

Bij vervroeging
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 13 september 2011 in de zaak met zaaknummer 200.087.471/01 van:
[…],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting […] te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. Haverkort te Utrecht,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Alkmaar.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd.
1.2. De vader is op 10 mei 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 februari 2011 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 118315 / FA RK 10-249.
1.3. De moeder heeft op 28 juni 2011 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De vader heeft op 29 juli 2011 een verweerschrift in het hoger beroep van de moeder ingediend.
1.5. De zaak is op 18 augustus 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door mr. P. van der Geest, kantoorgenoot van mr. M. Haverkort;
- de advocaat van de moeder;
- mevrouw A. Hogendorp, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad).
2. De feiten
2.1. Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren […] [in] 2005 (hierna: [kind A]) en […] [in] 2007 (hierna: [kind B]) (hierna gezamenlijk: de kinderen). De vader heeft de kinderen erkend. Zij verblijven bij de moeder.
2.2. Bij de stukken bevinden zich een rapport van de Raad van 21 december 2010.
2.3. Voorts bevindt zich bij de stukken een brief van 2 december 2010 van dr. J.M. Briët, Gz-psycholoog bij GGZ Noord-Holland-Noord.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de moeder zal worden belast met de uitoefening van het eenhoofdig gezag over de kinderen alsmede dat de moeder de vader jaarlijks aan het einde van het schooljaar zal informeren over de schoolontwikkelingen en bijzonderheden in de gezondheid en ontwikkeling van de kinderen.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen en op het zelfstandig verzoek van de vader vast te stellen dat de moeder haar informatieplicht jegens hem gestalte geeft door hem te informeren over relevante aangelegenheden met betrekking tot de kinderen door hem eens per kwartaal, per 1 maart, 1 juni, 1 september en 1 december, middels een verslag informatie te verstrekken over de kinderen met daarbij een recente foto en een kopie van ieder schoolrapport van de kinderen.
Het verzoek van de vader te bepalen dat hij recht heeft op omgang met de kinderen gedurende eenmaal per maand op dinsdag-, woensdag- of zondagmiddag van 13.30 uur tot 15.30 uur, is afgewezen.
3.2. De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten, alsnog af te wijzen. Voorts verzoekt hij te bepalen dat tussen de kinderen en hem een omgangsregeling van toepassing zal zijn waarbij de kinderen eenmaal per maand op dinsdag-, woensdag- of zondagmiddag van 13.30 uur tot 15.30 hem zullen komen bezoeken in de penitentiaire inrichting.
3.3. De moeder verzoekt, naar het hof begrijpt, in principaal appel het door de vader in hoger beroep verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met uitzondering van de daarin opgenomen informatieregeling.
In incidenteel appel verzoekt zij de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de daarin opgenomen informatieplicht en te bepalen dat zij niet verplicht is tot het verstrekken van informatie aan de vader over de kinderen.
3.4. De vader verzoekt het door de moeder in incidenteel appel verzochte af te wijzen. Ter terechtzitting heeft de vader voorts verzocht de informatieplicht van de moeder uit te breiden in die zin dat zij hem eenmaal per half jaar informatie zal verstrekken.
4. Beoordeling van het hoger beroep
In principaal en in incidenteel appel
Gezag
4.1. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de moeder met het eenhoofdig gezag heeft belast. De rechtbank heeft haar oordeel grotendeels gebaseerd op de aanname dat hij daadwerkelijk schuldig is aan de moord dan wel de doodslag op de nieuwe partner van de moeder. De vader betoogt dat hij dit delict niet heeft gepleegd. Hij is van zijn veroordeling in hoger beroep tot vijftien jaar gevangenisstraf wegens doodslag in cassatie gegaan, zodat hij nog niet onherroepelijk is veroordeeld. Voorts hoeft de praktische kant van de gezagsuitoefening niet op bezwaren te stuiten vanwege zijn detentie, aldus de vader.
Volgens de moeder is de realiteit dat de vader tot nu toe zowel door de rechtbank als door het hof is veroordeeld voor moord respectievelijk doodslag op haar nieuwe partner. De vader gaat zeer gemakkelijk voorbij aan de gevolgen die deze daad heeft gehad en de impact die het gebeurde op zowel de moeder als de kinderen heeft gehad. Thans heeft de moeder rust in het gezin gecreëerd. Zij wenst dit te behouden. Van haar kan niet verlangd worden dat zij met de vader in contact treedt en op respectvolle wijze met hem communiceert, aldus de moeder.
4.2. Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het gezamenlijk gezag op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. Een dergelijk verzoek kan worden toegewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.3. Gebleken is dat de vader in eerste aanleg en in hoger beroep is veroordeeld voor het om het leven brengen van de nieuwe partner van de moeder, gepleegd op 3 januari 2009. Nu de vader in cassatie is gegaan, is hij nog niet onherroepelijk veroordeeld. Ongeacht echter de vraag of de vader daadwerkelijk de nieuwe partner van de moeder van het leven heeft beroofd, vast staat dat het overlijden van de partner van de moeder door geweld en de ernstige bezwaren die in dit verband tegen de vader zijn gerezen een grote impact hebben gehad op het leven van de moeder en de kinderen. De moeder is haar baan verloren, zij heeft geleden aan een post traumatische stressstoornis en zij heeft tot op heden last van angsten en concentratiestoornissen. Ook de kinderen hebben hulpverlening gehad. [kind A] is van medio mei 2009 tot januari 2010 onder behandeling geweest van een Gz-psycholoog in het kader van ondersteuning na een ingrijpende gebeurtenis binnen het gezin. Naar het oordeel van het hof is gelet op het bovenstaande sprake van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n BW.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat er sinds het uiteengaan van partijen geen constructieve communicatie tussen hen plaatsvindt. Het hof acht het met de Raad, gezien de huidige situatie waarin de verhoudingen ernstig zijn verstoord, niet aannemelijk dat de communicatie binnen afzienbare tijd zal verbeteren. Daarbij betrekt het hof het feit dat de vader zijn dreigende uitlatingen jegens de moeder zoals verwoord in zijn brief die als productie 8 bij het verweerschrift in incidenteel appel is gevoegd, ter terechtzitting in hoger beroep heeft gehandhaafd, zodat het hof de vrees van de moeder voor de vader gerechtvaardigd acht. Het hof is met de moeder van oordeel dat van haar, gelet op bovenstaande gebeurtenissen, niet verwacht kan worden dat zij contact met de vader opneemt om te overleggen omtrent belangrijke beslissingen aangaande de kinderen. Elke vorm van contact zal voor de moeder grote spanningen opleveren, hetgeen zijn weerslag zal hebben op de kinderen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag derhalve bekrachtigen.
De stelling van de vader dat hij gezamenlijk gezag verzoekt met het oog op de toekomst waarin hij op enig moment niet langer in de gevangenis zal verblijven, alsmede voor het geval dat de moeder komt te overlijden, doet aan het voorgaande niet af. Immers, op het moment dat de vader vrij zal zijn heeft hij de mogelijkheid een verzoek tot wijziging van het gezag in te dienen. In het geval van onverhoopt overlijden van de moeder geeft de wet aan hoe moet worden voorzien in het gezag over de kinderen.
Omgang
4.4. De vader acht het van belang dat hij een rol blijft spelen in het leven van de kinderen. Ondanks alles blijft hij hun vader. Volgens hem mag van de moeder worden verlangd dat zij haar medewerking aan omgang verleent en dat zij zich tegenover de kinderen neutraal opstelt.
De moeder is van mening dat de kinderen ten tijde van de gebeurtenissen in januari 2009 te jong waren (zij waren respectievelijk één en drie jaar oud) om een goede en innige band met de vader te hebben opgebouwd. Een gedwongen omgangsregeling zal voor de kinderen zeer verwarrend en psychisch zwaar belastend zijn. Voorts zal zij het niet kunnen opbrengen om haar medewerking aan omgang te verlenen, aldus de moeder.
4.5. Het hof overweegt als volgt. Het verzoek tot het treffen van een regeling inzake de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: omgangsregeling) kan slechts worden afgewezen, indien een van de ontzeggingsgronden, zoals vermeld in artikel 1:377a lid 3 BW, zich voordoet.
4.6 Vast staat dat de vader de kinderen sinds januari 2009, derhalve gedurende ruim twee en een half jaar, niet meer heeft gezien. Het hof is met de Raad van oordeel dat de kinderen kwetsbaar zijn gezien hun jonge leeftijd, het verlies van de nieuwe partner van de moeder met wie met name [kind A] een hechte band had en doordat zij op jonge leeftijd geconfronteerd zijn geweest met geweld. Door de gebeurtenissen uit het verleden is de veiligheid in het opgroeien van de kinderen aangetast. Daar komt bij dat de perceptie van de vader en de moeder over wie schuldig is aan de dood van de nieuwe partner van de moeder uiteenloopt, hetgeen voor de kinderen zeer verwarrend is. Dit verschil in zienswijze kan tijdens de omgang een beangstigend effect op de kinderen hebben. Het hof is voorts van oordeel dat omgang bij de moeder veel onrust zal veroorzaken, hetgeen de thans ontstane rust binnen het gezin zal verstoren en een nadelig effect zal hebben op de (ontwikkeling van de) kinderen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen, zodat de ontzegginggrond van artikel 1:377a lid 3 sub d zich voordoet. Het hof zal de bestreden beschikking ook ten aanzien van de omgang bekrachtigen.
Informatieregeling
4.7. De vader heeft ter zitting in hoger beroep alsnog een grief gericht tegen de omvang van de door de rechtbank bepaalde informatieregeling. Hij wenst uitbreiding daarvan. De advocaat van de moeder heeft daartegen ter zitting zonder voorbehoud inhoudelijk verweer gevoerd. Op grond daarvan komt het hof tot de conclusie dat de moeder het opwerpen van deze grief in dit stadium en de rechtsstrijd daarover heeft aanvaard.
De moeder stelt dat zij het psychisch niet kan opbrengen om de vader te informeren met betrekking tot het welzijn van de kinderen. Indien zij dit onder dwang moet doen, zal dit zijn weerslag op de kinderen hebben, aldus de moeder.
Volgens de vader is het van de moeder niet teveel gevraagd om aan haar informatieplicht te voldoen, nu deze zeer minimaal is. Hij is van mening dat de moeder hem, in het belang van de openbare orde, twee maal per jaar informatie dient te verstrekken.
4.8. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:377b lid 1 BW is de met het gezag belaste ouder gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zonodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Ingevolge lid 2 van genoemd artikel kan de rechter, indien het belang van het kind zulks eist, zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve, bepalen dat het eerste lid buiten toepassing blijft.
4.9. Het hof acht het met het oog op de toekomst, waarin de kinderen wellicht vragen zullen hebben over hun vader en mogelijk contact met hem willen, in het belang van de kinderen dat de vader in elk geval op hoofdlijnen op de hoogte blijft van hun ontwikkeling. Met de Raad is het hof van oordeel dat het verplicht informatie verstrekken door de moeder aan de vader een zekere invloed zal kunnen hebben op de psychische gesteldheid van de moeder en daarmee op de stabiliteit van het gezin. Hoewel dat voor het hof onvoldoende is om te concluderen dat een informatieregeling in het belang van de kinderen achterwege moet blijven, acht het hof het wel in hun belang dat die regeling voor de moeder zo min mogelijk belastend zal zijn. Het hof acht een frequentie van éénmaal per jaar daarom reëel, zodat het hof de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling zal bekrachtigen.
Daarbij geeft het hof, in navolging van de rechtbank de moeder in overweging de informatieverstrekking via de school van de kinderen te laten plaatsvinden, zoals de Raad in zijn rapport en ter terechtzitting in hoger beroep nogmaals heeft geadviseerd.
4.10. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
In principaal en incidenteel appel
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, M.M.A. Gerritzen-Gunst en C.A. Joustra in tegenwoordigheid van mr. J.J. Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2011.