zaaknummer 200.078.153/01
28 juni 2011
GERECHTSHOF AMSTERDAM EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONNEXXION TAXI SERVICES B.V.,
gevestigd te IJsselmuiden, gemeente Kampen,
APPELLANTE,
advocaat: mr. E.J. Nieuwenhuys te Utrecht,
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna Connexxion en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 12 november 2010 is Connexxion in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 27 september 2010, met zaak-/rolnummer 1168968 CV EXPL 10-24952 gewezen tussen haar als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.
Connexxion heeft bij memorie een ‘algemene grief’ aangevoerd, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft bij memorie de grieven bestreden, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, zakelijk, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Connexxion – naar het hof begrijpt – in de kosten van het hoger beroep.
Ten slotte is gevraagd arrest te wijzen.
2. Behandeling van het hoger beroep
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde bewijsstukken, staat het volgende vast.
a. [geïntimeerde] is, op grond van een schriftelijke arbeids-overeenkomst met het opschrift ‘Parttime arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’, op 9 juni 2009 voor bepaalde tijd bij Connexxion in dienst getreden in de functie van chauffeur voor gemiddeld 22,5 uren per week. Op 23 november 2009 is de arbeidsovereenkomst verlengd tot en met 8 december 2010.
b. Bij brief van 22 februari 2010 heeft Connexxion twee gelijkluidende, door [geïntimeerde] te ondertekenen, arbeidsovereen¬komsten voor bepaalde tijd naar [geïntimeerde] gestuurd. In de meegezonden arbeidsovereenkomst, met het opschrift ‘Jaaruren arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ staat, voor zover hier van belang, dat [geïntimeerde] in dienst treedt in de functie van chauffeur, dat het dienstverband wordt aangegaan voor de bepaalde tijd van 1 maart 2010 tot en met 31 juli 2010, dat per week gemiddeld 6,81 uren arbeid wordt verricht en dat alle eerdere overeenkomsten door ondertekening van de overeenkomst komen te vervallen.
c. [geïntimeerde] heeft de onder b. bedoelde arbeidsovereenkomst op 18 maart 2010 ten kantore van Connexxion ondertekend.
2.2 [geïntimeerde] heeft Connexxion bij inleidende dagvaarding van 30 juni 2010 in rechte betrokken en gesteld dat de overeenkomst van 18 maart 2010 nooit tot stand is gekomen door een discrepantie tussen zijn wil en verklaring, dan wel dat hij bij ondertekening van de overeenkomst heeft gedwaald, althans dat Connexxion daarbij misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Hij heeft aangevoerd dat hij nooit de bedoeling heeft gehad akkoord te gaan met het werken van minder uren per week, inkorting van de duur van de arbeids¬overeenkomst ten opzichte van de overeenkomst van 9 juni 2009 en het vervallen van die overeenkomst. Hij heeft een verklaring voor recht gevorderd dat de op 18 maart 2010 ondertekende overeenkomst is vernietigd, dat de op 9 juni 2009 gesloten en daarna verlengde overeenkomst nog steeds bestaat en dat partijen aan laatstgenoemde overeenkomst gevolg dienen te geven.
2.3 De kantonrechter heeft overwogen dat Connexxion, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet tijdig heeft geantwoord en heeft de vordering van [geïntimeerde] als niet weersproken toegewezen, Connexxion belast met de kosten van het geding en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4 Connexxion heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd.
[geïntimeerde] was op grond van de verlengde arbeidsovereenkomst van 9 juni 2009 werkzaam in een regulier dienstrooster met wisselende werktijden in het zogenoemde vraagafhankelijke vervoer en aanvullend openbaar vervoer. In die situatie moet de chauffeur met eigen vervoer naar het werk komen en heeft hij buiten werktijd niet de beschikking over een bedrijfs-vervoermiddel (taxibus). Op 27 januari 2010 heeft op verzoek van [geïntimeerde] een gesprek plaatsgevonden. [geïntimeerde] deelde daarbij mee dat hij het lastig vond met eigen vervoer naar het werk te komen en dat hij daarom de taxibus buiten de werktijden bij hem thuis wilde hebben staan. Connexxion heeft gezegd dat dit mogelijk was in het groepsvervoer. In dat geval heeft de chauffeur de taxibus permanent beschikbaar. Verder is in het groepsvervoer sprake van vaste/regelmatige werktijden. Hier had [geïntimeerde] wel oren naar. Om dit te kunnen realiseren moest de lopende arbeidsovereenkomst worden omgezet in een zogenoemd jaarurencontract. [geïntimeerde] zou daarbij een schoolroute krijgen voor een bepaald aantal uren en daarnaast gaan rijden in het aanvullend overig groepsvervoer. In de praktijk zou [geïntimeerde], net als voorheen, ten minste voor 22,5 uren per week worden ingezet. [geïntimeerde] is met ingang van
28 januari 2010 gaan rijden in het groepsvervoer. De taxibus waarin hij reed is vanaf dat moment permanent aan hem toegewezen. Uit de in het geding gebrachte urenstaten van
1 februari 2010 tot en met 18 maart 2010 blijkt, aldus Connexxion, dat [geïntimeerde] toen in het aanvullend overig groepsvervoer met vaste werktijden heeft gereden en vanaf
1 maart 2010 voor 6,81 uren per week op een vaste schoolroute. Uit de urenstaten volgt verder dat [geïntimeerde] ook na 1 maart 2010 voor ten minste hetzelfde aantal uren werd ingezet als vóór 28 januari 2010. Dat is ook logisch want anders zou [geïntimeerde] de hele dag een taxibus onder zijn hoede hebben, terwijl daarmee maar een beperkt aantal uren zou worden gereden. In verband met de administratieve verwerking is
1 maart 2010 aangehouden als de formele ingangsdatum van het jaarurencontract. Een jaarurencontract kent een standaard looptijd van 1 augustus van enig jaar tot en met 31 juli van het volgende schooljaar. Op 18 maart 2010 heeft een gesprek met [geïntimeerde] plaatsgevonden over het uitblijven van de retourzending van het ondertekende jaarurencontract. [geïntimeerde] had het contract op dat moment bij zich en heeft dit terstond ondertekend en ingeleverd. Dat was bijna twee maanden na de start van het jaarurenregime en het rijden in het groepsvervoer. [geïntimeerde] heeft meer dan voldoende tijd gehad over de nieuwe situatie en de inhoud van het op 22 februari 2010 toegezonden nieuwe contract na te denken, aldus nog steeds Connexxion.
2.5 [geïntimeerde] heeft in hoger beroep aangevoerd dat Connexxion hem tijdens het gesprek op 18 maart 2010 onder druk heeft gezet om het nieuwe contract te ondertekenen. Hem werd meegedeeld dat hij zijn loon over de maanden januari en februari 2010 niet zou krijgen als hij het contract niet zou ondertekenen. Uiteindelijk heeft hij met tegenzin en onder zware druk van de zijde van Connexxion de overeenkomst ter plaatse ondertekend. Het nieuwe contract is vernietigbaar omdat sprake is van bedreiging en misbruik van omstandigheden. Hij heeft nooit de bedoeling gehad erop achteruit te gaan ten opzichte van het eerste contract. [geïntimeerde] kampte inmiddels met huurachterstanden en de nood was zodanig hoog dat hij zich genoodzaakt zag de nieuwe arbeidsovereenkomst te ondertekenen. Pas op 1 april 2010 heeft Connexxion het loon betaald over februari en maart 2010 en op 13 april 2010 het loon over januari 2010. [geïntimeerde] heeft verder gesteld dat omzetting van het contract niet nodig was, alsmede dat niet duidelijk is waarom het aantal uren niet gelijk kon blijven en waarom in de nieuwe arbeidsovereenkomst niet kon worden opgenomen dat hij naast de route aanvullend overig groepsvervoer zou gaan rijden. Bij zijn weten heeft hij tot 18 maart 2010 gewoon gewerkt op basis van het eerste contract en heeft hij om die reden hetzelfde aantal uren gewerkt als voorheen, aldus [geïntimeerde].
2.6 Uitgangspunt bij de beoordeling van het geschil is dat [geïntimeerde] niet heeft bestreden dat hij Connexxion op 27 januari 2010 heeft verzocht de taxibus buiten de werktijden bij hem thuis te mogen laten staan. Hij heeft evenmin bestreden dat hem toen is meegedeeld dat dit alleen mogelijk was met een jaarurencontract in het groepsvervoer, dat in dat geval
– anders dan onder het eerste contract – op vaste/regelmatige werktijden wordt gewerkt en dat hij daar wel oren naar had. Ten slotte heeft [geïntimeerde] niet bestreden dat de taxibus vanaf 28 januari 2010 daadwerkelijk permanent aan hem is toegewezen en dat hij vanaf die datum is gaan rijden in het aanvullend overig groepsvervoer met vaste werktijden en vanaf 1 maart 2010 tevens voor 6,81 uren per week op een vaste schoolroute. Tegen deze achtergrond staat vast dat [geïntimeerde] reeds vanaf
28 januari 2010, kennelijk in overeenstemming met op
27 januari 2010 gemaakte afspraken, is gaan werken in het groepsvervoer met vaste werktijden. Ook staat vast dat de taxibus vanaf 28 januari 2010 permanent aan [geïntimeerde] is toegewezen, zodat hij voor zijn woon/werkverkeer niet meer afhankelijk was van eigen vervoer. Er is dus na het op
27 januari 2008 ingewilligde verzoek van [geïntimeerde] vanaf
28 januari 2008 in meerdere opzichten een wezenlijke feitelijke wijziging ontstaan in de omstandigheden waaronder hij werkte. Zijn stelling dat hij bij zijn weten nog op grond van het eerste contract werkte en om die reden voor gemiddeld 22,5 uren per week werd ingezet, is tegen deze achtergrond, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.7 Connexxion heeft niet bestreden dat zij het salaris over de maanden januari en februari 2010 op 18 maart 2010 nog niet aan [geïntimeerde] had uitbetaald. Zij heeft evenmin bestreden dat zij op 18 maart 2010 tegen [geïntimeerde] heeft gezegd dat dit salaris niet zou worden uitbetaald als hij het jaaruren¬contract niet zou ondertekenen. Dat is kwalijk. Het hof is echter van oordeel dat dit, gelet op de onder 2.6 besproken omstandigheden, onvoldoende is voor de conclusie dat de op
18 maart 2010 ondertekende overeenkomst hetzij niet tot stand is gekomen door een discrepantie van wil en verklaring aan de zijde van [geïntimeerde], hetzij onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. [geïntimeerde] heeft immers niet gesteld dat hij Connexxion (op enig tijdstip) na ontvangst van de schriftelijke arbeids¬overeenkomst heeft laten weten dat hij het jaarurencontract niet wenste te ondertekenen en/of weer wilde gaan werken op een wijze als onder de verlengde arbeidsovereenkomst van 9 juni 2009 het geval was geweest, omdat hij geen genoegen nam met de inhoud van het schriftelijke jaarurencontract op het punt van de vermelding van de te werken uren, de looptijd en het vervallen van de overeenkomst van 9 juni 2009. Evenmin heeft hij gesteld dat hij er toen geen vertrouwen in had dat Connexxion hem in het vervolg daadwerkelijk (deels in het aanvullend overig groepsvervoer) gemiddeld 22,5 uren per week zou laten werken en de overeenkomst met ingang van 1 augustus 2010 zou verlengen (tot en met 31 juli 2011, althans tot ten minste
9 december 2010). [geïntimeerde] heeft aldus onvoldoende concreet gemaakt dat een discrepantie bestond tussen zijn wil en verklaring toen hij op 18 maart 2010 de schriftelijke overeenkomst ondertekende. Hij heeft ook onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld om tot het oordeel te komen dat Connexxion wist of had moeten begrijpen dat hij door bijzondere omstandigheden werd bewogen tot de ondertekening van de overeenkomst en dat Connexxion deze ondertekening desalniettemin bevorderde terwijl hetgeen zij wist of had moeten begrijpen haar daarvan had behoren te weerhouden. De
– ongepaste – mededeling van Connexxion over het niet uitbetalen van het salaris van januari en februari 2010 is daartoe onvoldoende. Een verdere toelichting op zijn stelling dat Connexxion hem op 18 maart 2010 onder zware druk heeft gezet heeft [geïntimeerde] niet gegeven. De door [geïntimeerde] gestelde feiten bieden ten slotte geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de op 18 maart 2010 ondertekende overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van bedreiging of dwaling.
2.8 Hetgeen hiervoor is overwogen betekent dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven. Het hof zal dit vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. Er zijn geen stellingen uit de eerste aanleg onbesproken gebleven die aan deze beslissing in de weg staan. [geïntimeerde] heeft weliswaar bewijs aangeboden, maar geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beoordeling van het geschil moeten leiden. Dat bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd. [geïntimeerde] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep te dragen. De kosten van de eerste aanleg worden begroot op nihil, omdat Connexxion geen proceshandelingen heeft verricht.
vernietigt het bestreden vonnis,
wijst de vordering van [geïntimeerde] af,
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Connexxion begroot op nihil;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Connexxion begroot op € 713,89 aan verschotten en op € 894,= aan salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten-veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, C. Uriot en
R.M. Beltzer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 juni 2011.