GERECHTSHOF AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
1. [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANTE SUB 2],
beiden wonend te [woonplaats], gemeente [B.],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. J.M.C. Billet te Amsterdam,
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.N. Maaskant te Hoofddorp.
Partijen worden hierna [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 28 juli 2010 zijn [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 29 april 2010 van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam (verder: de kantonrechter), in deze zaak onder num¬mer 454981 CV EXPL 10-1303 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en (onder meer) [appellant sub 1] en [appellante sub 2] als gedaagden.
[appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben bij memorie vier grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft bij memorie de grieven bestreden, producties overgelegd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in, naar het hof begrijpt, de kosten van het hoger beroep.
Ten slotte hebben partijen het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3.1. [geïntimeerde] heeft, in elk geval ten behoeve van het bedrijf Auto Gas Holland Limited, werkzaamheden verricht als advocaat en heeft aan dit bedrijf en aan [appellant sub 1] facturen verzonden voor in totaal € 4.611,28. De facturen zijn tot op heden onbetaald gebleven.
3.2. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd [appellant sub 1] en [appellante sub 2] (tezamen met Holland Auto Techniek Limited) hoofdelijk te veroordelen om aan hem te voldoen de door hem gefactureerde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vervaldata van de facturen en met de buitengerechtelijke incassokosten. Hij heeft daartoe gesteld dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] naast genoemde bedrijven zijn opdrachtgevers waren. De kantonrechter heeft de vordering, behoudens de buitengerechtelijke incassokosten, toegewezen.
3.3. Grief 1 luidt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2], door niet ter comparitie te verschijnen, de mogelijkheid om de door [geïntimeerde] gedane mededelingen c.q. ingenomen stellingen te betwisten ongebruikt hebben laten voorbijgaan. Het standpunt van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] komt erop neer dat de kantonrechter hun verzoek om de comparitie aan te houden, had moeten honoreren omdat sprake was van overmacht. Wat daarvan verder ook zij, [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben in hoger beroep voldoende gelegenheid gehad de stellingen van [geïntimeerde] alsnog te betwisten. Zij hebben dan ook geen belang bij verdere beoordeling van deze grief.
3.4. Volgens grief 2 wendt [geïntimeerde] zich ten onrechte tot [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in privé omdat Auto Gas Holland Limited failliet is. [geïntimeerde] heeft geen werkzaamheden voor hen verricht, aldus [appellant sub 1] en [appellante sub 2]. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
3.5. [geïntimeerde] heeft ten aanzien van zijn factuur van 3 april 2009 gesteld dat deze betreft werkzaamheden in het kader van een kort geding. Uit het door hem overgelegde proces-verbaal van de behandeling van dat kort geding op 1 april 2009 blijkt dat daarbij, naast Auto Gas Holland Limited en Holland Auto Techniek Limited, ook [appellant sub 1] en [appellante sub 2] gedaagde partij waren en dat [geïntimeerde] ter zitting mede als hun gemachtigde is opgetreden. De enkele stelling van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] dat [geïntimeerde] geen werkzaamheden voor hen heeft verricht, is in het licht daarvan een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de stelling van [geïntimeerde] dat hij tevens in hun opdracht juridische bijstand heeft verleend in het kader van dat kort geding. Dat de factuur is gericht aan Auto Gas Holland Limited, kan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] niet baten. [geïntimeerde] heeft immers onbestreden gesteld dat hij dat heeft gedaan op uitdrukkelijk verzoek van [appellant sub 1] en [appellante sub 2].
3.6. Ten aanzien van zijn factuur van 15 juni 2009, enkel betreffende een post griffierecht, heeft [geïntimeerde] gesteld dat hij van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] opdracht heeft gekregen zich te stellen in een hoger beroep dat door de wederpartij was ingesteld tegen een eerder kort geding vonnis, gewezen tussen dezelfde partijen als betrokken bij het onder 3.5 genoemde kort geding. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben gesteld dat dit griffierecht exclusief door Auto Gas Holland Limited verschuldigd is. Zij hebben echter niet uitdrukkelijk betwist dat bedoeld vonnis is gewezen tussen [V.] en onder meer hen als gedaagde partijen. Ook de referentie op de factuur ‘Inzake [appellant sub 1]/[V.] – hoger beroep kort geding’ wijst daarop. Gelet hierop hebben zij onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij [geïntimeerde] opdracht hebben gegeven zich (ook) namens hen te stellen in het hoger beroep.
3.7. De derde factuur van [geïntimeerde], gedateerd 4 mei 2009, betreft een advies over een af te sluiten huurcontract bedrijfsruimte. [geïntimeerde] heeft daarbij overgelegd een e-mailbericht van zijn hand van 26 april 2009, volgens hem gericht aan [appellante sub 2] en daarmee ook aan [appellant sub 1], waaruit blijkt dat hij de huurovereenkomst heeft doorgenomen en daarover heeft geadviseerd. De door [geïntimeerde] overgelegde factuur is gericht aan [appellant sub 1]. [geïntimeerde] heeft tevens overgelegd een e-mailbericht van 5 juni 2009 aan [appellante sub 2], waarin hij refereert aan deze factuur en waarbij hij meedeelt dat hij bijgaand een afschrift daarvan verzendt. De enkele stelling van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] dat zij met betrekking tot de bedrijfsruimte geen partij zijn en nimmer een factuur hebben ontvangen, is tegen deze achtergrond een onvoldoende betwisting van het standpunt van [geïntimeerde] dat het hier over in hun opdracht verrichte werkzaamheden gaat. Het hof wijst er in dit verband op dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] onder meer onbetwist hebben gelaten dat zij genoemde e-mailberichten hebben ontvangen.
3.8. De conclusie van het voorgaande is dat grief 2 faalt. Voldoende vast is komen te staan dat [geïntimeerde] de werkzaamheden in verband waarmee hij de onderhavige facturen heeft verzonden, heeft verricht mede in opdracht van [appellant sub 1] en [appellante sub 2]. Zij zijn dan ook ingevolge artikel 7:407 BW hoofdelijk verbonden tot betaling van de beloning voor die werkzaamheden. Het (in eerste aanleg gevoerde) verweer van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] dat zij hoogstens een kwart van het verschuldigde moeten voldoen, gaat niet op.
3.9. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] stellen in de toelichting op hun derde grief dat zij, indien zij privé aansprakelijk worden geacht, de declaraties betwisten zodat deze moeten worden begroot door de Raad van Toezicht. [geïntimeerde] zou daarom niet-ontvankelijk zijn in zijn vordering, aldus [appellant sub 1] en [appellante sub 2]. Ook deze grief faalt. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben geen begin van een toelichting gegeven op hun betwisting van de hoogte van de facturen. In de door partijen gevoerde, door [geïntimeerde] overgelegde, correspondentie is evenmin een spoor te vinden van een betwisting daarvan. Integendeel, [geïntimeerde] heeft meermalen per e-mail aangedrongen op betaling van de openstaande facturen, waarna [appellante sub 2] op 9 juni 2009 om 19.21 uur heeft gereageerd met de mededeling ‘ik kom aanstaande dinsdag naar jou toe en betaal dan meteen de openstaande rekeningen’. Het voert te ver om [geïntimeerde] onder deze omstandigheden niet-ontvankelijk te achten in zijn vordering enkel omdat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] thans, zonder nadere toelichting, het standpunt innemen dat zij de declaraties begroot wensen te zien door de Raad van Toezicht.
3.10. Grief 4 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft na het voorgaande niet te worden besproken.
3.11. De slotsom is dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op € 263,- aan verschotten en € 632,- aan salaris advocaat;
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Uriot, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en D. Kingma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 mei 2011.