ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7318
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- J.H. Huijzer
- M.W.E. Koopmann
- A.M. Hol
- Rechtspraak.nl
Uitleg van artikel 7:323 lid 1 BW inzake (on)vrijwillige ontruiming van gepachte gronden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, zijn de gezamenlijke erven van [X] in hoger beroep gekomen tegen een kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De erven, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. van Schaik, waren gedaagden in de oorspronkelijke procedure, waarin de Gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.M.H.M. van Dijk, als eiseres optrad. De zaak betreft de uitleg van artikel 7:323 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op de (on)vrijwillige ontruiming van gepachte gronden. De Gemeente had in 1969 gronden in gebruik gegeven aan de rechtsvoorganger van de erven, maar heeft in 2008 aangekondigd de gebruiksovereenkomst te willen beëindigen. De erven stelden dat zij de gronden in pacht hadden en dat de Gemeente niet eenzijdig kon ontruimen zonder een geldige overeenkomst.
Het hof oordeelde dat de uitleg van de erven van artikel 7:323 lid 1 BW niet correct was. Indien er een pachtbeëindigingsovereenkomst is gesloten, moet deze goedgekeurd worden door de grondkamer, tenzij de overeenkomst reeds feitelijk is uitgevoerd. In dit geval was er geen zodanige overeenkomst en had de Gemeente de ontruiming eenzijdig aangezegd. Het hof concludeerde dat de Gemeente onvoldoende had aangetoond dat er een spoedeisend belang was voor de ontruiming, aangezien de erven nog steeds gebruik maakten van de gronden voor hun dierenpension en loonwerkbedrijf.
Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vordering van de Gemeente af, waarbij de Gemeente werd veroordeeld in de proceskosten. Dit arrest werd uitgesproken op 13 september 2011.