ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7235

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.078.829/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in een kredietovereenkomst tussen gemeente en inwoner

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de gemeente Alkmaar tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De gemeente had op 5 augustus 2003 een kredietovereenkomst gesloten met de geïntimeerde, waarbij een krediet van € 7.900,- werd verstrekt om de schuldpositie van de geïntimeerde te saneren. De geïntimeerde heeft echter zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet nagekomen, wat leidde tot een geschil. De gemeente heeft de geïntimeerde meerdere keren gesommeerd tot betaling, maar zonder resultaat. In een faxbericht van 10 mei 2010 werd een regeling getroffen, maar de geïntimeerde is niet verschenen in de procedure.

De rechtbank Alkmaar verklaarde zich onbevoegd om van de zaak kennis te nemen, op basis van de EEX-verordening, en oordeelde dat de geïntimeerde als consument moet worden beschouwd, waardoor de rechtbank in Spanje bevoegd zou zijn. De gemeente ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de EEX-verordening van toepassing was. Het hof oordeelde dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd had verklaard, omdat de geïntimeerde niet als consument kan worden beschouwd in deze context. Het hof concludeerde dat de rechtbank Alkmaar rechtsmacht heeft en dat de zaak terugverwezen moet worden naar deze rechtbank voor verdere afdoening.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Alkmaar, waarbij de geïntimeerde werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De kosten werden begroot op € 737,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat. Het arrest werd op 5 april 2011 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ALKMAAR, AFDELING KREDIETBANK NOORD-WEST,
zetelend te Alkmaar,
APPELLANTE,
advocaat: mr. H.B. de Regt te Alkmaar,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE]
wonend te [woonplaats][land]
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
De partijen worden hierna de gemeente en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 1 november 2010 is de gemeente in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 29 september 2010, in deze zaak onder zaaknummer/rolnum¬mer 122486 / HA ZA 10-786 gewezen tussen de gemeente als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Op de rol van 11 januari 2011 heeft de gemeente overeenkomstig de appeldagvaarding twee grieven aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, primair zal verstaan dat de rechtbank Alkmaar bevoegd is van de onderhavige zaak kennis te nemen, [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de bedragen en de kosten als in de appeldagvaarding onder I tot en met III omschreven en het onderhavige arrest zal waarmerken als Europese executoriale titel, en subsidiair de onderhavige zaak zal terugwijzen naar de rechtbank Alkmaar ter verdere afdoening met inachtneming van dit arrest.
[geïntimeerde] is niet verschenen en tegen hem is verstek verleend.
Ten slotte heeft de gemeente arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Beoordeling
2.1 Het gaat in deze zaak, volgens de zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onbetwist gebleven stellingen en bewijsstukken van de gemeente, om het volgende.
(i) De gemeente en [geïntimeerde] hebben op 5 augustus 2003, toen [geïntimeerde] nog hier te lande (in Alkmaar) woonachtig was, een kredietovereenkomst gesloten (verder: de overeenkomst), waarbij de gemeente aan [geïntimeerde] een krediet heeft verstrekt van € 7.900,- om de schuldpositie van [geïntimeerde] te saneren.
(ii) [geïntimeerde] was op grond van de overeenkomst verplicht de kredietsom, verhoogd met een kredietvergoeding van € 2.585,-, in 60 maandelijkse termijnen van € 174,75 (terug) te betalen, maar is tekortgeschoten in zijn verplichting tot tijdige voldoening van (al) deze termijnen.
(iii) De gemeente heeft [geïntimeerde] diverse malen gesommeerd tot betaling, waarbij zij [geïntimeerde] in gebreke heeft gesteld en heeft aangekondigd dat zij bij niet tijdige betaling door [geïntimeerde] de vordering ter incasso uit handen zou geven.
(iv) Blijkens een door [geïntimeerde] op 10 mei 2010 ondertekend faxbericht, afkomstig van de (advocaat van de) gemeente, hebben de gemeente en [geïntimeerde] een regeling getroffen ter oplossing van het tussen hen gerezen geschil. Deze regeling houdt onder meer in dat [geïntimeerde] erkent bepaalde bedragen aan de gemeente verschuldigd te zijn, dat hij aan het UWV een volmacht verstrekt ter aflossing van een maandelijks bedrag op hetgeen hij aan de gemeente verschuldigd is en dat hij geen inhoudelijk verweer zal voeren in een door de gemeente bij de rechtbank Alkmaar aanhangig te maken procedure tegen [geïntimeerde], die de gemeente bij dagvaarding van 8 juni 2010 ook aanhangig heeft gemaakt.
2.2 Bij het (bij verstek gewezen) vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank zich ambtshalve onbevoegd verklaard om van de onderhavige zaak kennis te nemen. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, het volgende overwogen. Artikel 6 aanhef en sub a Rv, dat de gemeente ten grondslag heeft gelegd aan dagvaarding van [geïntimeerde] voor een gerecht hier te lande, geldt ingevolge artikel 1 Rv niet omdat te dezen de verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (verder: EEX-verordening) van toepassing is. Nu niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de overeenkomst beroeps- of bedrijfsmatig heeft gehandeld, moet hij als consument in de zin van afdeling 4 van de EEX-verordening worden beschouwd en is krachtens artikel 16 lid 2 EEX-verordening het gerecht van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woonplaats heeft (derhalve: Spanje) bevoegd van de onderhavige zaak kennis te nemen, aldus (nog steeds) de rechtbank.
2.3 De eerste grief strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 16 (lid 2) EEX-verordening te dezen van toepassing is. Daartoe heeft de gemeente aangevoerd dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de vereisten die zijn geformuleerd in artikel 15 lid 1 EEX-verordening voor toepassing van (onder meer) artikel 16 van deze verordening. Volgens de gemeente moet de bevoegdheidsvraag in dit geval worden beoordeeld aan de hand van artikel 5 lid 1 EEX-verordening en wordt deze bepaald door de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, welke plaats Alkmaar althans Nederland is, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en de rechtbank Alkmaar zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. Het hof oordeelt als volgt.
2.4 [geïntimeerde] kan niet worden beschouwd als een consument in de zin van afdeling 4 van de EEX-verordening. Aan het vereiste als bedoeld in artikel 15 lid 1 aanhef en sub a en b EEX-verordening is niet voldaan omdat het niet gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken dan wel om krediettransacties ter financiering van zulke zaken maar, naar vaststaat, om verstrekking van krediet teneinde de schuldpositie van [geïntimeerde] te saneren. Aan het vereiste als bedoeld in artikel 15 lid 1 aanhef en sub c EEX-verordening is evenmin voldaan reeds omdat, naar vaststaat, [geïntimeerde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog hier te lande (in Alkmaar) woonachtig was. Een en ander leidt tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 16 (lid 2) EEX-verordening te dezen van toepassing is.
2.5 Het voorgaande laat onverlet dat het hier een verbintenis uit overeenkomst betreft en dat ingevolge artikel 5 sub 1 a) EEX-verordening [geïntimeerde], die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat [land]een andere lidstaat kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Die verbintenis is in dit geval de verplichting van [geïntimeerde] om bij tekortschieten in zijn verplichting tot betaling van de maandelijkse termijnen het verleende krediet terug te betalen. Die verbintenis moet blijkens artikel 8 van de overeenkomst in Nederland (Alkmaar) worden uitgevoerd:
"Betalingen dienen te geschieden door overmaking op bankrekening 28.50.29.770 of girorekening 541599 ten name van de Kredietbank Noord-West onder vermelding van: 111732.5 [geïntimeerde] of contant per kas bij ons kantoor te Alkmaar."
Daaraan voegt het hof ten overvloede toe dat ook als zou moeten worden aangenomen dat voornoemd artikel 8 de plaats van uitvoering van de verbintenis niet of onvoldoende regelt, Alkmaar als plaats moet worden beschouwd waar de verbintenis moet worden uitgevoerd, omdat bij gebrek aan aanknopingspunten met een ander land het Nederlandse recht als toepasselijk recht op de overeenkomst moet worden beschouwd en op grond van artikel 6:116 lid 1 jo artikel 6:118 BW de betaling moet plaatsvinden aan de woonplaats (in dit geval: plaats van vestiging) van de crediteur op het moment van de betaling (Alkmaar).
2.6 Het voorgaande brengt mee dat de Nederlandse rechter te dezen rechtsmacht heeft en in het bijzonder de rechtbank Alkmaar bevoegd is van de onderhavige zaak kennis te nemen. Tevens volgt uit het vorenstaande dat grief 1 doel treft.
2.7 De tweede grief klaagt over het feit dat de rechtbank, door daarop niet te beslissen, de vorderingen van de gemeente tot betaling van een bijdrage in de invorderingskosten en tot betaling van de proceskosten (impliciet) heeft afgewezen. De gemeente betoogt dat deze vorderingen bij vernietiging van het vonnis waarvan beroep alsnog moeten worden toegewezen. Het hof zal – anders dan de gemeente wenst - op grond van artikel 76 Rv de zaak terugwijzen naar de rechtbank. Om die reden zal het hof zich van (inhoudelijke) beslissingen met betrekking tot deze vorderingen onthouden, omdat aangewezen is dat na terugwijzing van de zaak de rechtbank deze bij behandeling van de hoofdzaak mede beoordeelt. Het hof zal daarom grief 2 buiten bespreking laten.
3. Slotsom en kosten
Het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de zaak zal worden teruggewezen naar de rechtbank Alkmaar. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw recht doende:
verstaat dat de rechtbank Alkmaar rechtsmacht heeft en bevoegd is van de onderhavige zaak kennis te nemen;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Alkmaar ter verdere afdoening met inachtneming van dit arrest;
verwijst [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van de gemeente gevallen, op € 737,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Uriot, R.J.M. Smit en D.J. van der Kwaak en op 5 april 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.