ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7150

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.090.562-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige vanwege diagnose Münchhausen by Proxy syndroom

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige], die is ondergebracht in een accommodatie van OCK Het Spalier. De ouders van [de minderjarige] zijn in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin de uithuisplaatsing werd verlengd. De ouders betogen dat de uithuisplaatsing onterecht is, omdat deze is gebaseerd op een niet aangetoond vermoeden van het Münchhausen by Proxy syndroom (PCF) bij de moeder. Ze stellen dat er geen diagnose is gesteld, omdat de moeder niet is onderzocht en dat de uithuisplaatsing in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De ouders hebben van meet af aan aangeboden mee te werken aan een onderzoek naar het syndroom, maar zijn niet betrokken bij enig onderzoek. BJZNH, de instantie die de uithuisplaatsing heeft verzocht, stelt dat de diagnose PCF is gesteld door de Bascule op basis van de ziektegeschiedenis van [de minderjarige]. BJZNH verdedigt de uithuisplaatsing door te wijzen op de positieve ontwikkeling van [de minderjarige] tijdens haar verblijf bij OCK Het Spalier en de zorgelijke gedragingen die zij vertoont.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is voor haar verzorging en opvoeding, en dat er zorgvuldig is gehandeld bij het stellen van de diagnose. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat. De ouders hebben niet voldoende onderbouwd dat de diagnose onterecht is en het hof ziet geen aanleiding om aan de diagnose te twijfelen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij ook de noodzaak van een persoonlijkheidsonderzoek is benadrukt.

Uitspraak

(bij vervoeging)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 13 september 2011 in de zaak met zaaknummer 200.090.562/01 van:
1. […],
2. […],
beiden wonende te […],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. M.J.F.A. Mutsaers te Haarlem,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG NOORD-HOLLAND,
AFDELING JEUDGBESCHERMING, LOCATIE HAARLEM,
gevestigd te Haarlem,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellanten worden hierna respectievelijk de vader en de moeder (gezamenlijk: de ouders) genoemd. Geïntimeerde wordt hierna BJZNH genoemd.
1.2. De ouders zijn op 11 juli 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 april 2011 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 176252/JU RK 10-1391.
1.3. BJZNH heeft op 2 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 15 augustus 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- mevrouw F. Brouwer en mevrouw C. Donselaar, vertegenwoordigers van BJZNH;
- mevrouw K.E. Oosterhof, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).
1.6. Namens OCK Het Spalier is, hoewel er een oproep is verzonden, niemand verschenen.
2. De feiten
2.1. De ouders zijn gehuwd. Uit hun huwelijk is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2001. De moeder heeft een zoon en een dochter uit een eerder huwelijk die meerderjarig zijn. De zoon woont nog bij de ouders.
2.2. [de minderjarige] is bij beschikking van 28 oktober 2010 voorlopig onder toezicht gesteld. Zij is in het kader van de ondertoezichtstelling uit huis geplaatst. De maatregelen zijn nadien verlengd. [de minderjarige] verblijft sinds 28 oktober 2010 op de crisisgroep De Terp van OCK Het Spalier.
2.3. Tussen de stukken bevinden zich onder meer een Plan van Aanpak van BJZNH van 28 januari 2011 en een rapport van de Bascule van 14 januari 2011.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is de duur van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder gedurende dag en nacht verlengd met ingang van 28 april 2011 tot 10 november 2011.
3.2. De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft voor de periode na 12 april 2011 en – naar het hof begrijpt – het inleidend verzoek van BJZNH in zoverre alsnog af te wijzen.
3.3. BJZNH verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De ouders betogen dat [de minderjarige] ten onrechte uit huis is geplaatst op grond van een niet aangetoond vermoeden van het Münchhausen by Proxy syndroom, ook wel genoemd Pediatric Condition Falsification (hierna: PCF) bij de moeder. Kort gezegd zou dit in het onderhavige geval betekenen dat de moeder voor [de minderjarige] herhaaldelijk medische hulp zoekt voor bewust gefingeerde stoornissen of ziektes. Het effect hiervan wordt aangeduid als kindermishandeling. Tot dit vermoeden is een aantal deskundigen gekomen zonder de moeder te hebben gesproken. De ouders hebben van meet af aan aangeboden mee te zullen werken aan een onderzoek naar dit syndroom, maar niettemin zijn zij niet bij enig onderzoek betrokken. Ook hebben zij zelf geprobeerd een onderzoek te laten verrichten, maar geen enkele psychiater was bereid tot meewerken aan een dergelijk onderzoek.
De ouders zijn van mening dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in strijd is met artikel 8 EVRM, omdat zij niet betrokken zijn bij het onderzoek naar de stelling dat de moeder lijdt aan PCF. Nu de moeder niet is onderzocht, kan geen diagnose worden gesteld. Door louter op grond van een vermoeden [de minderjarige] uit huis te plaatsen, handelt BJZNH volgens de ouders buitenproportioneel.
4.2. BJZNH is van mening dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] terecht en op goede gronden is verlengd. Gedurende haar verblijf bij OCK Het Spalier is [de minderjarige] er gezonder uit gaan zien en heeft zij een positieve ontwikkeling laten zien in haar gedrag. Haar somatische klachten zijn verminderd. Wel vallen andere punten op, zoals haar extreme controlebehoefte, haar dwangmatigheden en de symbiotische relatie met de moeder.
BJZNH stelt verder dat er niet slechts sprake is van een vermoeden van PCF, maar dat de Bascule deze diagnose heeft gesteld. De diagnose PCF kan alleen worden gesteld door verzamelingdiagnostiek die gebaseerd is op het ziektebeeld van het kind. Een second opinion of een heronderzoek van PCF bij een reguliere instelling zoals de GGZ is daarom niet mogelijk. De diagnose PCF is gebaseerd op het ziektebeeld van het kind en het is dan ook juist dat de moeder niet is onderzocht; dit is aan de ouders uitgelegd. Zowel het AMC als de Bascule heeft meerdere gesprekken gevoerd met de ouders waarin aan hen is uitgelegd dat [de minderjarige] niet ziek is, maar dat het gedrag van de ouders haar ziek maakt. De ouders hebben dit niet willen horen en zij hebben om nieuwe onderzoeken verzocht.
BJZNH is op dit moment doende de mogelijkheden tot en de bekostiging van een persoonlijkheidsonderzoek te heroverwegen. BJZNH acht dit onderzoek noodzakelijk om te beoordelen wat [de minderjarige] nodig heeft om zich gezond te ontwikkelen en welk contact er in de toekomst tussen haar en de ouders mogelijk is. Ook wordt er gekeken of er sprake is van onderliggende problematiek. Voorts bekijkt BJZNH momenteel de mogelijkheden van een netwerkplaatsing van [de minderjarige].
4.3. De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. Gelet op de diagnose die door de Bascule is gesteld en gezien de observaties van OCK Het Spalier is de bestreden beschikking op juiste gronden genomen, aldus de Raad.
4.4. Aan het hof ligt ter beoordeling voor de vraag of de beschikking van de rechtbank om de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen op juiste gronden is gegeven.
Bij de stukken bevindt zich een rapport van de Bascule van 14 januari 2011. Daarin heeft de Bascule op grond van de ziektegeschiedenis van [de minderjarige] de diagnose PCF gesteld. Blijkens dit rapport is bij [de minderjarige] sprake van buikkrampen sinds haar babytijd, vermoeidheid sinds haar derde jaar, blaastraining sinds haar vierde jaar, buikpijnklachten die niet somatisch verklaard kunnen worden, incontinentie voor urine en faeces, weinig eten volgens de moeder, hetgeen niet geobserveerd is, en suïcidale uitingen die ook niet geobserveerd zijn tijdens de opname of tijdens psychiatrisch onderzoek. De moeder blijft denken aan een lichamelijke oorzaak en suggereert suïcidale wensen van [de minderjarige] in haar bijzijn, waarmee zij de ontwikkeling van [de minderjarige] in ernstige mate bedreigt. Een voorgaande drie jaar durende poliklinische behandeling van [de minderjarige] heeft niet tot verbetering maar zelfs tot een verslechtering geleid van de klachten van [de minderjarige], aldus de Bascule.
Voorts is uit de observaties van OCK Het Spalier, waarvan zich meerdere gedetailleerde verslagen in het dossier bevinden, gebleken dat de somatische klachten van [de minderjarige] sterk zijn afgenomen tijdens haar verblijf daar. De eerste dagen kwam [de minderjarige] blijkens de verslagen nog wat ziekjes over, maar na enkele weken kwam zij vrolijk en ontspannen over. Wel wordt haar gedrag zorgelijk genoemd; zo stelt zij zich tegenover haar ouders manipulatief op. Zij lijkt gewend om negatieve aandacht te vragen door het laten zien van veel pijntjes en verdriet. Verder is haar zelfredzaamheid onderontwikkeld en heeft zij een grote controlebehoefte die zich onder meer uit in dwangmatige handelingen zoals het heel vaak wassen van haar handen. Ook wordt waargenomen dat [de minderjarige] faalangstig is, dat zij niet bij haar leeftijd passende seksueel getinte fantasieën heeft en dat zij een symbiotische relatie met de moeder heeft.
Het hof maakt uit de diagnose PCF en de ontwikkeling die [de minderjarige] bij OCK Het Spalier heeft doorgemaakt op dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding en tot onderzoek van haar geestelijke en lichamelijke gesteldheid. Het hof wil niet voorbijgaan aan en heeft dan ook goede nota genomen van de bereidheid van de ouders en met name de moeder om zich ten volle in te zetten voor verbetering van de gesteldheid van [de minderjarige] en voor het zoeken naar en verbetering van haar eigen aandeel daarin. Dat maakt hetgeen hierboven wordt overwogen echter niet anders.
Naar het oordeel van het hof is voorts bij het stellen van de diagnose en bij het bepalen van het vervolgtraject voldoende zorgvuldig gehandeld zodat van een schending van artikel 8 EVRM geen sprake is. Voldoende aannemelijk is dat onderzoek van de moeder niet de aangewezen weg is voor het stellen van de diagnose PCF bij haar en dat het verkrijgen van een second opinion op basis van nieuw onderzoek daarom niet goed mogelijk is. Ter zitting hebben de ouders desgevraagd verklaard dat zij niet om een second opinion in de vorm van dossierstudie door een andere deskundige hebben verzocht. Derhalve heeft het hof geen aanleiding aan de diagnose te twijfelen. Wat er overigens ook zij van de diagnose, daarbij komt nog het gegeven dat, sinds haar uithuisplaatsing, de eerdere somatische klachten van [de minderjarige] in sterke mate zijn verminderd. Dat dit komt doordat [de minderjarige] geen medicatie meer krijgt, zoals de moeder ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, acht het hof niet aannemelijk, nu zij die stelling niet nader heeft onderbouwd.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het in het belang van [de minderjarige] is dat binnen afzienbare termijn duidelijk wordt wat haar perspectief is. Het persoonlijkheidsonderzoek, dat volgens BJZNH hoe dan ook zal plaatsvinden, kan daarbij hopelijk hulp bieden.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, M. Wigleven en R.P. IJland-van Veen in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2011.