ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.090.007-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 6 september 2011, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar. De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 mei 2011, waarbij haar minderjarige kind onder toezicht is gesteld van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) voor de duur van 12 maanden. De moeder verzoekt om vernietiging van deze beschikking, terwijl de Raad verzoekt om bekrachtiging.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de vader en de moeder zijn getrouwd geweest en hebben samen een minderjarige, geboren in 1994. De ouders oefenen gezamenlijk gezag uit. Op 14 maart 2011 heeft de kinderrechter een voorwaardelijke machtiging verleend voor de minderjarige, die op 20 juni 2011 is omgezet in een voorlopige machtiging wegens het niet naleven van de voorwaarden. De minderjarige is sindsdien opgenomen in een psychiatrische instelling.

Tijdens de zitting is gebleken dat zowel de moeder als de minderjarige gemotiveerd zijn om de behandeling voort te zetten. De gezinsvoogd heeft aangegeven dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is, terwijl de Raad zorgen heeft over het vervolg van de hulpverlening. Het hof oordeelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn, maar dat de betrokkenheid van de Raad niet langer opportuun is. Het hof bekrachtigt de beschikking voor zover deze betrekking heeft op de ondertoezichtstelling tot de datum van de uitspraak, maar vernietigt deze voor de periode daarna.

De beslissing van het hof houdt in dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige wordt opgeheven, omdat de moeder en de minderjarige in staat worden geacht om de benodigde hulp zelfstandig te blijven ontvangen.

Uitspraak

Bij vervroeging
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 6 september 2011 in de zaak met zaaknummer 200.090.007/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. G.E. Helder te Grootebroek, gemeente Stede Broec,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Noord-Holland,
locatie Alkmaar,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de Raad genoemd.
1.2. De moeder is op 4 juli 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 mei 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 128402 / OT RK 11-463.
1.3. Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: BJZNH) heeft op 27 juli 2011 stukken ingediend.
1.4. De zaak is op 10 augustus 2011 ter terechtzitting behandeld. Voorafgaand aan de zitting heeft de moeder nog stukken overgelegd.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- mevrouw A. Hogendorp namens de Raad,
- mevrouw Y. de Glas, gezinsvoogd, namens BJZNH.
1.6. De heer […], belanghebbende in de onderhavige zaak (hierna: de vader) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.7. Voorafgaand aan de zitting is de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] afzonderlijk door de voorzitter gehoord.
2. De feiten
2.1. De vader en de moeder zijn getrouwd geweest. Uit hun huwelijk is - voor zover thans van belang - geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 1994. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige].
2.2. Bij beschikking van 14 maart 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Alkmaar is een voorwaardelijke machtiging als bedoeld in artikel 14a van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) met betrekking tot [de minderjarige] voor de duur van zes maanden verleend, ingaande 14 maart 2011 tot 14 september 2011, onder de voorwaarden overeenkomstig het in de beschikking vermelde behandelingsplan.
2.3. Op 20 juni 2011 heeft de geneesheer-directeur van Triversum [de minderjarige] op de voet van artikel 14d lid 1 Wet BOPZ doen opnemen op de afdeling Acute Opname van Triversum, omdat [de minderjarige] zich niet aan de voorwaarden van de voorwaardelijke machtiging had gehouden. Daardoor is de voorwaardelijke machtiging omgezet in een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 Wet BOPZ. [de minderjarige]s opname duurt tot op heden voort.
2.4. Onder de stukken in het dossier bevinden zich onder meer:
- een rapport van de Raad van 21 april 2011;
- een plan van aanpak van BJZNH van 31 juli 2011.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is [de minderjarige] op verzoek van de Raad onder toezicht gesteld van BJZNH voor de duur van 12 maanden tot 3 mei 2012.
3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de Raad alsnog af te wijzen.
3.3. De Raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan de orde is de vraag of de kinderrechter terecht en op goede gronden [de minderjarige] onder toezicht van BJZNH heeft gesteld, en of deze gronden thans nog aanwezig zijn.
4.2. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat [de minderjarige] zwakbegaafd is, met psychotische verschijnselen en verslavingsproblematiek kampt en dat hij gedrags- en agressieproblemen vertoont. Hij ging niet meer naar school, had geen werk en kwam met de politie in aanraking. Ook in de thuissituatie ging het niet goed. Vanuit de Brijder Stichting is hem hulp verleend voor zijn verslavingsproblematiek. In juni 2010 heeft Triversum bij [de minderjarige] een psychiatrisch onderzoek uitgevoerd en naar aanleiding daarvan een behandelplan opgesteld. Er zijn aanwijzingen gevonden voor PDD-NOS. Een behandeling van [de minderjarige] is niet van de grond gekomen.
Vanaf 15 maart 2011 tot 15 april 2011 heeft [de minderjarige] in het kader van een crisisopname bij Triversum verbleven. [de minderjarige] is op 20 juni 2011 opnieuw bij Triversum opgenomen. Hij krijgt thans medicatie en zal na verlaging van de dosering behandeld worden voor zijn psychotische aandoeningen en verslavingsproblematiek. Hij gaat ieder weekend naar huis en dat verloopt blijkens mededeling van alle betrokkenen, in tegenstelling tot voorheen, goed. De moeder heeft ter zitting laten weten dat de voorlopige machtiging naar haar verwachting in september 2011 wordt verlengd en dat Lijn5 wordt ingeschakeld om [de minderjarige] te begeleiden bij het regelen van zaken zoals huisvesting en werk. De moeder heeft tot op heden geweigerd met BJZNH in gesprek te gaan. Haar weigering komt voort uit het feit dat de aanwezigheid van een gezinsvoogd volgens haar alleen maar zou zorgen voor onrust bij [de minderjarige], aangezien hij grote moeite heeft met vreemden om te gaan. De gezinsvoogd heeft ter zitting laten weten tot op heden op de achtergrond te zijn gebleven om de zaak niet op de spits te drijven. Gezien de huidige positieve ontwikkelingen in de hulpverlening aan [de minderjarige] acht zij een ondertoezichtstelling niet langer nodig. De Raad daarentegen heeft ter zitting laten weten zorgen te hebben over het vervolg van het hulpverleningstraject voor [de minderjarige], zeker indien de voorlopige machtiging in september 2011 niet wordt verlengd.
4.3. Het hof is, gelet op al hetgeen hiervoor is weergegeven en overwogen, van oordeel dat de gronden tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] op zichzelf ten tijde van de bestreden beschikking als ook in hoger beroep aanwezig zijn, zoals ook door de advocaat van de moeder is erkend. Ter zitting is echter gebleken dat zowel de moeder als [de minderjarige] zeer gemotiveerd zijn over de door henzelf aangezochte behandeling bij Triversum en de nog in te schakelen hulp van Lijn5. De gezinsvoogd acht de ondertoezichtstelling dan ook niet langer noodzakelijk. Naar het oordeel van het hof valt te verwachten dat, ook indien tegen de verwachting in de voorlopige machtiging in september 2011 niet wordt verlengd, [de minderjarige] zijn behandeling zal voortzetten nu ook hij van de noodzaak daartoe doordrongen is. Onder die omstandigheden acht het hof de betrokkenheid van BJZNH niet langer opportuun. Zodoende zal het hof de bestreden beschikking tot aan de datum van deze beschikking bekrachtigen en vanaf deze datum vernietigen met opheffing van de ondertoezichtstelling.
4.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij [de minderjarige] onder toezicht is gesteld tot heden;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor zover het de periode met ingang vanaf heden betreft af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, A.V.T. de Bie en J.J.M. Bruinsma in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2011 door de oudste raadsheer.