ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7145

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.701/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van kinderen na echtscheiding en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [kind A] en [kind B], na de echtscheiding van hun ouders. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen, omdat er zorgen waren over hun ontwikkeling door de conflictueuze relatie tussen de ouders. De rechtbank Haarlem had eerder dit verzoek afgewezen, maar de Raad ging in hoger beroep. De ouders, die sinds 2010 gescheiden zijn, hebben beiden het gezag over de kinderen, die bij de moeder verblijven. De Raad stelde dat de kinderen in een onveilige situatie verkeren door de voortdurende strijd tussen de ouders, wat hun emotionele en sociale ontwikkeling bedreigt. De moeder betwistte de noodzaak van ondertoezichtstelling en stelde dat de kinderen goed presteren en dat zij vrijwillige hulpverlening had ingeschakeld. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om haar negatieve gevoelens ten opzichte van de vader opzij te zetten, wat de kinderen in hun ontwikkeling benadeelde. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en stelde de kinderen onder toezicht voor de duur van een jaar, met de uitvoering van de ondertoezichtstelling opgedragen aan Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. Deze beslissing was noodzakelijk om de bedreiging van de geestelijke belangen van de kinderen af te wenden en hen een evenwichtige opvoeding te bieden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 19 juli 2011 in de zaak met zaaknummer 200.085.701/01 van:
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio NOORD-HOLLAND, locatie Haarlem,
APPELLANT.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante wordt hierna de Raad genoemd.
1.2. De Raad is op 15 april 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 februari 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem, met kenmerk 177926/2011-98.
1.3. […] (hierna: de moeder), heeft in haar hoedanigheid van belanghebbende op 3 mei 2011 een verweerschrift ingediend. […] (hierna: de vader) heeft in zijn hoedanigheid van belanghebbende op 10 mei 2011 eveneens een verweerschrift ingediend.
1.4. De moeder heeft op 17 en 18 mei 2011 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 25 mei 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de heer A.P.F.M. van der Loo, vertegenwoordiger van de Raad;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Koudstaal te Haarlem;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. C.E. van de Pas – Rutgers van der Loeff te Amsterdam;
- namens Bureau Jeugdzorg (hierna: BJZ): Mevrouw L. de Boer.
1.7. Voorafgaand aan de zitting is de na te noemen minderjarige [kind A] afzonderlijk door de voorzitter gehoord.
2. De feiten
2.1. De moeder en de vader zijn gehuwd [in] 1996. Hun huwelijk is op 8 september 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 19 januari 2010 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind A] [in] 1998 en [kind B] [in] 2001 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De moeder en de vader hebben beiden het gezag over de kinderen. De kinderen verblijven bij de moeder.
2.2. Bij beschikking van de rechtbank Haarlem van 16 november 2010 is tussen de vader en [kind B] een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld, die - verkort weergegeven - inhoudt dat [kind B] en de vader gerechtigd zijn tot omgang met elkaar eenmaal per twee weken in de even weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 19:00 uur en gedurende de helft van de vakanties.
Voorts is bepaald dat tussen de vader en [kind A] geen omgang zal plaatsvinden, tenzij partijen in onderling overleg anders overeenkomen, totdat de rechtbank nader zal hebben beslist. Daarbij heeft de rechtbank de Raad verzocht schriftelijk te adviseren naar aanleiding van de aan partijen aangeboden hulpverlening door mevrouw C. Leguijt, coach/orthopedagoog.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het inleidend verzoek van de Raad [kind A] en [kind B] voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen, afgewezen.
3.2. De Raad verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog het inleidend verzoek toe te wijzen.
3.3. De moeder verzoekt, naar het hof begrijpt, de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en de Raad niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn verzoek af te wijzen, en voorts een bijzonder curator te benoemen teneinde partijen te begeleiden in het tot stand brengen van een zorgrooster.
3.4. De vader refereert zich aan het verzoek van de Raad en verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. In de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank bij beschikking van 19 januari 2010 (nummer 158933/09-2102) de Raad gevraagd een onderzoek in te stellen ten aanzien van de omgang tussen de vader en de kinderen ter beantwoording van de vraag of het belang van de minderjarigen zich tegen een omgangsregeling verzet en, zo dit niet het geval is, met welke regeling de minderjarigen het beste af zijn, om vervolgens de rechtbank te adviseren. De Raad heeft in die zaak rapport uitgebracht op 14 juni 2010. De raad acht een omgangsregeling in het belang van de kinderen, maar voor [kind A], die geen omgang met zijn vader heeft, moet met hulpverlening een plan worden gemaakt. De Raad geeft in overweging systeemgerichte hulpverlening te zoeken en wel bij mevrouw C. Leguit, coach en orthopedagoog, aangesloten bij “De Coöperatie” te Monnickendam. (zie beschikking van de rechtbank van 16 november 2010). De ouders hebben zich gewend tot mevrouw Leguit, maar hulpverlening is niet van de grond gekomen. Reeds op 29 november 2010 deed mevrouw Leguit verslag aan de Raad van het resultaat van haar bemoeienissen. Zij maakt zich zorgen over de kinderen en het functioneren van de moeder. Er zijn onderstroomgevoelens bij de moeder, die het contact tussen de kinderen en de vader ernstig belemmeren. Moeder is niet bij machte haar negatieve gevoelens te parkeren om zo de kinderen in staat te stellen op harmonische wijze met hun vader om te gaan.
Naar aanleiding van het verslag van mevrouw Leguit heeft de Raad een beschermingsonderzoek ingesteld, omdat de Raad meent, dat het belang van de kinderen in het geding is en dat zij worden bedreigd in hun ontwikkeling. Het resultaat van dit onderzoek (rapport van 24 januari 2011) is dat de Raad de rechtbank heeft verzocht de ondertoezichtstelling van de kinderen uit te spreken. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen.
4.2. Het gaat in deze zaak om de vraag of de kinderen worden bedreigd in hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid en andere middelen dan de ondertoezichtstelling ter afwending hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen en of op grond daarvan ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk is.
4.3. De Raad stelt zich op het standpunt dat grond voor ondertoezichtstelling van de kinderen aanwezig is, nu sprake is van een bedreigde ontwikkeling van de kinderen. De bedreiging wordt gevormd door de niet aflatende hevige strijd tussen de ouders, die samenhangt met de echtscheiding. De moeder verwijt de vader het gezin in de steek te hebben gelaten en de ouders diskwalificeren elkaar in het bijzijn van de kinderen. Sinds de echtscheiding bevinden de kinderen zich in verschillende situaties: [kind A] heeft geen omgang met de vader, [kind B] heeft wel omgang met de vader, maar wordt daarin niet gesteund door de moeder en [kind A] en moet zich zo zelf staande houden tussen twee kampen, waardoor het loyaliteitsconflict wordt versterkt.
De ouders slagen er niet in om hun conflict met behulp van vrijwillige hulpverlening op te lossen, aldus de Raad.
4.4. De moeder betwist dat er gronden zijn voor ondertoezichtstelling. Volgens haar gaat het goed met de kinderen, zij presteren goed op school en op voetbal en er spelen tussen de ouders vrijwel geen zakelijke geschillen meer. Zij heeft vrijwillige hulpverlening ingeschakeld om het conflict tussen de ouders op te lossen.
Zij stimuleert omgang tussen de vader en de kinderen. De vader heeft het gezin in de steek gelaten. Daarom is begrijpelijk dat [kind A] zijn vader niet meer wil zien. De problemen tussen partijen met betrekking tot de omgangsregeling op het praktische vlak kunnen worden verholpen door het benoemen van een bijzonder curator, die de moeder het hof verzoekt alsnog te benoemen, nu de rechtbank op haar desbetreffende verzoek geen beslissing heeft gegeven, aldus de moeder.
4.5. De vader voert - samengevat - aan dat onder toezichtstelling van de kinderen noodzakelijk is. Het is niet de moeder, maar de vader geweest die heeft aangedrongen op hulpverlening voor de kinderen. De moeder informeert vader niet over de kinderen. De moeder stimuleert omgang tussen hem en de kinderen niet maar werkt deze tegen. Er is nog steeds een geschil op zakelijk gebied. De vader maakt zich zorgen over de kinderen. Hij vindt dat het niet goed met ze gaat: op school valt beter resultaat te behalen. Een bijzonder curator voor het oplossen van alleen de problemen rond het omgangsrooster is te beperkt.
4.6. Het hof overweegt als volgt.
Uit het rapport van de Raad van 14 juni 2010 blijkt - samengevat - , dat de relatie tussen de ouders conflictueus is. Beide kinderen hebben moeite gehad met het vertrek van de vader en de manier waarop dat is gebeurd. Zij uiten negatieve gevoelens naar hun vader en zijn nieuwe partner en zij zijn zeer loyaal naar de moeder, die grote moeite heeft met de echtscheidingssituatie. Van belang is dat [kind B] geen steun van de moeder ondervindt in het contact met zijn vader en [kind A] negatief over de vader is en geen contact met hem wil. Om die reden acht de Raad het noodzakelijk dat hulp wordt ingezet. Er heeft verwijzing plaatsgevonden naar drs C. Leguijt, die twee keer met de ouders en een keer met de kinderen heeft gesproken en een verslag heeft geschreven in haar mail van 29 november 2010 aan de Raad, waaruit onder meer blijkt, dat mediation is afgebroken, omdat de moeder te vast zit in haar verdriet en onmacht en een herstel van het contact tussen de vader en [kind A] niet van de grond komt. De moeder is niet in staat haar eigen negatieve gevoelens te parkeren en zo de kinderen in staat te stellen om op harmonische wijze met hun vader om te gaan.
In het door hem gestarte beschermingsonderzoek is de Raad blijkens zijn rapport van 24 januari 2011 tot de conclusie gekomen, dat een beschermingsmaatregel in de vorm van een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen af te wenden.
Volgens de Raad is gebleken, dat de ouders al vanaf 2008 met elkaar in conflict zijn en dat de kinderen al die tijd worden belast met de strijd van hun ouders. De moeder is niet in staat het belang van de kinderen te stellen boven haar eigen negatieve emoties. Zij heeft vele verwijten richting de vader en uit deze in het bijzijn van de kinderen. [kind A] is boos op zijn vader en wil niets meer met hem te maken hebben.
[kind B] heeft weliswaar een regelmatig contact met zijn vader, maar hij bevindt zich in een moeilijke situatie, omdat het contact, dat hij met zijn vader heeft op geen enkele wijze wordt gesteund door zijn moeder en [kind A]. Hij moet zich alleen zonder steun van volwassenen in twee verschikkende werelden proberen staande te houden. Binnen het gezin van de moeder ontstaat daardoor een onevenwichtige situatie, die in strijd is met de belangen van beide kinderen, die juist belang hebben bij een rustig, evenwichtige opvoedingsklimaat. Hierdoor en door het gebrek aan steun van de moeder en de boosheid van [kind A] ten opzichte van zijn vader kan zijn sociaal-emotionele ontwikkeling in het gedrang komen, hetgeen later tot problemen kan leiden.
Het feit, dat [kind A] negatieve gevoelens heeft tegenover zijn vader en de moeder kennelijk niet in staat is hem te steunen in contact met zijn vader brengt ook zijn ontwikkeling in gevaar. Een kind heeft recht op een ongestoord contact met zijn beide ouders. Dit is van belang voor zijn identiteitsontwikkeling en zijn evenwichtige sociaal-emotionele ontwikkeling. Omdat de moeder verstrikt is in haar verdriet om de scheiding en de manier waarop dat is gegaan en zij niet in staat is haar negatieve gevoelens opzij te zetten en het belang van de kinderen bij een ongestoord contact met de vader te laten prevaleren, heeft de Raad verwezen naar de hulpverlening, maar die is niet op gang gekomen.
Mevrouw Leguit signaleert de bovenweergegeven problemen en ziet geen heil in verdere begeleiding zolang de moeder niet in staat is haar belangen ondergeschikt te maken aan die van de kinderen.
De vraag of zich in het onderhavige geval feiten en omstandigheden voordoen, die de gronden vormen voor ondertoezichtstelling van [kind A] en [kind B] beantwoordt het hof op grond van bovenstaande onderzoeksresultaten bevestigend.
Thans is een maatregel in het gedwongen kader noodzakelijk is om de hiervoor omschreven bedreiging van de geestelijke belangen van de kinderen af te wenden. Er is in het onderhavige geval meer aan de hand dan dat ouders strijden om de uitvoering van de omgang na echtscheiding. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de ondertoezichtstelling over de kinderen uitspreken.
4.7. Nu het verzoek van de Raad zal worden toegewezen, is daarmee ook het probleem van de moeder inzake de communicatie over een omgangsregeling opgelost, want de gezinsvoogd zal zich daar onder meer mee bezig gaan houden. Het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzonder curator zal om die reden worden afgewezen.
4.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
stelt onder toezicht
- [kind A], geboren [in] 1998 en
- [kind B], geboren [in] 2001 vanaf heden voor
de duur van een jaar en draagt de uitvoering van de ondertoezichtstelling op aan Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, M.M.A. Gerritzen-Gunst en A.V.T. de Bie in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2011 door de oudste raadsheer.