ECLI:NL:GHAMS:2011:BT6888

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-004060-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de economische politierechter inzake overtreding van de Meststoffenwet door verdachte in de pluimveehouderij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Utrecht. De verdachte, een rechtspersoon, was beschuldigd van het opzettelijk houden van meer pluimvee dan waarvoor zij de benodigde pluimveerechten had. De tenlastelegging betrof de jaren 2006, 2007 en 2008, waarin de verdachte gemiddeld respectievelijk 30.329, 31.267 en 31.141 pluimvee-eenheden hield, terwijl het aantal geregistreerde rechten slechts 27.368 pluimvee-eenheden bedroeg. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van het tekort aan pluimveerechten en desondanks meer pluimvee bleef houden, waardoor zij de aanmerkelijke kans aanvaardde dat zij een strafbaar feit pleegde.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan, maar sprak haar vrij van hetgeen meer of anders was tenlastegelegd. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 5.000,-. Het hof overwoog dat de verdachte gedurende drie jaren meer pluimvee had gehouden dan waarvoor zij de rechten bezat, wat afbreuk deed aan het stelsel van de Meststoffenwet, dat tot doel heeft het mestoverschot te reduceren en de bodem te beschermen. De beslissing van het hof was in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit was begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van de verdachte en haar draagkracht.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004060-09
Uitspraak d.d.: 31 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Utrecht van 8 oktober 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd te [plaats van vestiging], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 november 2010 en 17 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr M.J.J.E. Stassen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in het/de kalenderja(a)r(en) 2006, 2007 en/of 2008 te Leusden, op haar bedrijf (aan de [adres], BRSnr. [nummer]), opzettelijk, gemiddeld een groter aantal kippen heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende pluimveerecht, immers hield zij:
- in 2006 gemiddeld 30.329 pluimvee-eenheden, terwijl het aantal geregistreerde rechten 27.368 pluimvee-eenheden bedroeg en/of
- in 2007 gemiddeld 31.267 pluimvee-eenheden, terwijl het aantal geregistreerde rechten 27.368 pluimvee-eenheden bedroeg en/of
- in 2008 gemiddeld 31.141 pluimvee-eenheden, terwijl het aantal geregistreerde rechten 27.368 pluimvee-eenheden bedroeg.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Door en namens verdachte is ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte in 2000 heeft afgezien van 405 varkensrechten die aan het bedrijf waren toegewezen met de bedoeling om deze (uiteindelijk) in te zetten als pluimvee-eenheden. Door Dienst Regelingen zijn deze rechten echter ten onrechte niet aan verdachte toegewezen in de vorm van pluimveerechten.
Subsidiair is aangevoerd dat geen sprake is van opzet op het tenlastegelegde. Verdachte was er gelet op de mededelingen van de door hem ingeschakelde deskundige van overtuigd dat aan haar voldoende rechten toekwamen en was -eveneens op grond van de mededelingen van de deskundige- in de veronderstelling dat Dienst Regelingen uiteindelijk voldoende pluimveerechten zou toekennen.
Het hof merkt hieromtrent het volgende op.
Op 1 september 1998 is de Wet herstructurering varkensrechten (Whv) in werking getreden.
Uit de Memorie van Toelichting bij deze wet (Tweede Kamer 1997-1998, Kamerstukken 25 746 nr. 3, pagina 1-4) blijkt dat met de Whv een maximum wordt gesteld aan het aantal varkens -uitgedrukt in varkenseenheden- dat in een kalenderjaar op een bedrijf mag worden gehouden teneinde -kort gezegd- het mestoverschot in Nederland terug te dringen en de bodem te beschermen. Om dit maximum vast te kunnen stellen, dienden varkenshouders opgave te doen van het gemiddelde aantal varkens dat op het bedrijf werd gehouden.
Uit de processen-verbaal van Dienst Regelingen en de toelichtingen hierop van de getuige-deskundigen van deze Dienst Regelingen is het volgende gebleken.
? Naar aanleiding van de invoering van de Whv heeft Dienst Regelingen in juni 1998 aan verdachte het formulier ‘Melding varkensrechten’ toegestuurd teneinde vast te kunnen stellen wat het gemiddelde aantal varkens was dat op het bedrijf van verdachte werd gehouden. Op basis van dit formulier had verdachte maximaal 363 varkensrechten kunnen krijgen. Dit formulier is door verdachte echter niet teruggestuurd, zoals de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting ook heeft bevestigd. Dienst Regelingen heeft daarom op dat moment géén varkensrechten voor verdachte berekend.
? In augustus 1998 is door Dienst Regelingen aan verdachte het formulier ‘Hardheidsmelding varkensrechten’ toegestuurd. Verdachte heeft dit formulier wel teruggestuurd, met de keuze voor een berekening van de maximale varkensrechten op grond van categorie 1. Dienst Regelingen heeft daarop de maximaal toe te kennen varkensrechten (te weten 446 varkensrechten) berekend.
? In het jaar 2000 zijn extra hardheidsgevallen ingesteld op basis van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij. Verdachte heeft zich hiervoor aangemeld met het formulier ‘Hardheidsmelding varkensrechten in verband met categorie 11’. Verdachte had op dat moment de mogelijkheid om maximaal 805 varkensrechten toegekend te krijgen. Verdachte heeft op het formulier echter aangegeven niet het maximale aantal varkensrechten te willen, maar slechts 400 varkensrechten. Hiermee heeft verdachte afgezien van de overige 405 varkensrechten die aan haar zouden kunnen worden toegekend. Vervolgens heeft Dienst Regelingen in november 2000 400 varkensrechten toegekend. Deze berekening vervangt de eerder berekende 446 varkensrechten. Hiertegen is door verdachte geen bezwaar bij de Dienst Regelingen gemaakt.
? Op 1 januari 2001 zijn de pluimveerechten ingevoerd. In april 2002 zijn aan verdachte 4.414 pluimveerechten toegekend. Ook hiertegen is geen bezwaar bij de Dienst Regelingen gemaakt.
? Verdachte heeft zich vervolgens aangemeld voor een berekening van (extra) pluimveerechten op basis van hardheidsgeval 2. Een voorwaarde van dit hardheidsgeval is dat het bedrijf geheel of gedeeltelijk heeft afgezien van varkensrechten op het formulier ‘Melding varkensrechten’. Dit formulier, dat in juni 1998 aan verdachte was toegestuurd, heeft verdachte echter -zoals hiervoor reeds is overwogen- niet teruggestuurd naar Dienst Regelingen, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarden van hardheidsgeval 2. De aanvraag voor pluimveerechten op basis van hardheidsgeval 2 is daarom afgewezen. Deze afwijzing is in april 2002 schriftelijk bevestigd door Dienst Regelingen.
? In 2002 heeft Dienst Regelingen de berekening van de varkensrechten naar aanleiding van een schriftelijk verzoek van verdachte aangepast. Er zijn toen weer 446 varkensrechten berekend op basis van categorie 1. Verdachte heeft hiertegen geen bezwaar bij de Dienst Regelingen gemaakt
? In 2004 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven een uitspraak (in een andere zaak) gedaan waaruit is gebleken dat Dienst Regelingen bij de aanmelding voor een hardheidsgeval niet alleen moet kijken of het bedrijf aan het opgegeven hardheidsgeval voldoet, maar ook moet toetsen of het bedrijf eventueel voldoet aan de voorwaarden van een ander hardheidsgeval pluimveerechten. Omdat Dienst Regelingen (in 2001) heeft geconstateerd dat verdachte niet aan hardheidsgeval 2 voldeed, is naar aanleiding van voornoemde uitspraak alsnog gekeken of hardheidsgeval 1 wel voldeed. Om voor dit hardheidsgeval in aanmerking te komen, moest aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Om dit te beoordelen heeft Dienst Regelingen onder meer de milieuvergunning (en bouwvergunning) van het bedrijf nodig. Dienst Regelingen heeft in 2005 de benodigde gegevens bij verdachte opgevraagd. Door Dienst Regelingen is aangegeven dat dit niet inhoudt dat Dienst Regelingen het op voorhand eens is met een toekenning van (extra) pluimveerechten. Uit de opgestuurde bewijsstukken heeft Dienst Regelingen (achteraf) geconcludeerd dat werd voldaan aan de gestelde voorwaarden en zijn in januari 2007 extra pluimveerechten aan verdachte toegekend.
? In februari 2008 zijn alle mutaties van de pluimveerechten verwerkt en is vastgesteld dat per 1 januari 2006 aan verdachte 27.368 pluimvee-eenheden zijn toegekend.
Op grond van het voorgaande wordt zowel het primaire als het subsidiaire standpunt van de verdediging verworpen. Het hof begrijpt het (primaire) verweer van verdachte aldus dat
-gelet op de omstandigheid dat verdachte in 2000 heeft afgezien van 405 varkensrechten met de bedoeling om deze in te zetten voor pluimveerechten- verdachte er vanuit mocht gaan dat naast de in 2007 toegekende extra pluimveerechten nog méér extra pluimveerechten zouden worden toegekend door de Dienst Regelingen. Deze stelling is niet juist. Op geen enkel moment is sprake geweest van een daadwerkelijke toekenning van 805 varkensrechten. Ook overigens is op geen enkele wijze gebleken dat door Dienst Regelingen de verwachting is gewekt dat meer pluimveerechten toegekend zouden worden. Verdachte was ervan op de hoogte dat door Dienst Regelingen minder pluimveerechten waren toegekend dan het aantal rechten dat zij nodig had voor het pluimvee dat zij hield. Door desondanks meer pluimvee te (blijven) houden heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij een strafbaar feit pleegde. Dat de door verdachte ingeschakelde deskundige verdachte heeft voorgehouden dat uiteindelijk voldoende pluimveerechten zouden worden toegekend doet aan het voorgaande niet af.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de kalenderjaren 2006, 2007 en 2008 te Leusden, op haar bedrijf (aan de [adres], BRSnr. [nummer]), opzettelijk, gemiddeld een groter aantal kippen heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende pluimveerecht, immers hield zij:
- in 2006 gemiddeld 30.329 pluimvee-eenheden, terwijl het aantal geregistreerde rechten 27.368 pluimvee-eenheden bedroeg en
- in 2007 gemiddeld 31.267 pluimvee-eenheden, terwijl het aantal geregistreerde rechten 27.368 pluimvee-eenheden bedroeg en
- in 2008 gemiddeld 31.141 pluimvee-eenheden, terwijl het aantal geregistreerde rechten 27.368 pluimvee-eenheden bedroeg.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging, een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte, is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende drie jaren meer pluimvee gehouden dan waarvoor zij de rechten bezat. Hiermee heeft verdachte afbreuk gedaan aan het stelsel van de Meststoffenwet die tot doel heeft het terugdringen van het mestoverschot en de bescherming van de bodem.
Het hof komt tot een enigszins andere beslissing omtrent de straf dan de rechtbank.
Het hof acht het niet noodzakelijk om naast het onvoorwaardelijke deel van de geldboete een voorwaardelijk deel op te leggen, nu verdachte er blijk van heeft gegeven dat zij zich realiseert dat haar handelwijze niet juist is geweest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 20 van de Meststoffenwet, de artikelen 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en de verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 5.000,- (vijfduizend euro).
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr R. de Groot en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 31 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.