ECLI:NL:GHAMS:2011:BT6534

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.079.240-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, ingediend door [ Verzoeker ]. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van getuigenverklaringen om de positie van [ Verzoeker ] in een hoger beroep te kunnen beoordelen. [ Verzoeker ] is bestuurder van Evereg en heeft een geschil met [ Verweerders ] dat voortvloeit uit een contractteeltovereenkomst die in 1999 is gesloten. Na het faillissement van Lico Teelt B.V., waarvan Evereg bestuurder was, heeft [ Verweerder ] een vordering ingediend die door de curator is geaccepteerd. [ Verzoeker ] heeft in zijn verzoekschrift gesteld dat er tijdens de verificatievergadering relevante informatie is weggelaten en dat hij vijf getuigen wil horen om deze kwestie te verhelderen.

Het hof heeft echter geoordeeld dat [ Verzoeker ] onvoldoende heeft onderbouwd welk recht en belang hij heeft bij het verzochte getuigenverhoor. Tijdens de mondelinge behandeling is niet duidelijk geworden welke specifieke procedures en vorderingen [ Verzoeker ] wil onderbouwen met de getuigenverklaringen. Het hof heeft geconcludeerd dat het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt en heeft het afgewezen. Tevens is [ Verzoeker ] veroordeeld in de proceskosten van [ Verweerders ]. Deze beslissing is genomen in het kader van een complex van samenhangende rechtszaken, waarbij de getuigenverklaringen van belang zijn voor de beoordeling van de rechtsbetrekking tussen partijen.

Uitspraak

zaaknummer 200.079.240/01
2 augustus 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
[ Verzoeker ],
wonend te [ A ],
VERZOEKER,
advocaat: mr. J.M.R. Vlaar, te Eindhoven,
t e g e n
1. de vennootschap onder firma [ X ] VOF,
gevestigd te [ plaatsnaam ],
2. [ Verweerder 1 ],
wonend te [ T ],
3. [ Verweerder 2 ],
wonend te [ plaatsnaam ],
VERWEERDERS,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens, te ’s-Gravenhage.
1. Verloop van het geding
Partijen worden hierna [ Verzoeker ] en [ Verweerders ] genoemd.
[ Verzoeker ] heeft bij verzoekschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 8 november 2010, het hof verzocht te bevelen dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden.
Voorts is bij het hof ingekomen een ongedateerd schriftelijk stuk van [ Verzoeker ] met de titel: “apart verzoekschrift aangaande de behandeling van het hoger beroep 200.071.832/01, waarbij het uitgangspunt dat aansluitende behandeling plaatsvindt na het getuigenverhoor opgenomen in bijlage 1”.
Op 24 maart 2011 zijn ter griffie van het hof de stukken van de bodemprocedure van [ Verzoeker ] binnengekomen.
Bij een bij het hof op 30 maart 2011 binnengekomen brief van de advocaat van [ Verweerders ] c.s., heeft deze medegedeeld dat het verzoek zijns inziens dient te worden afgewezen.
Op 31 maart 2011 heeft het hof een verweerschrift ontvangen van mr. I.M.C.A. Reinders Folmers, advocaat te Amsterdam, namens Mr. A.J.J. Sweens pro sé tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Evereg B.V. en [ Verzoeker ] voornoemd. Voorts heeft het van mr. Reinders Folmers per brief van 14 april 2011 hof een aanvullende productie ontvangen inhoudende het arrest van de tweede meervoudige kamer van dit hof d.d. 12 april 2011 in de zaak met nummer 200.071.832/01 gewezen tussen voormelde Evereg B.V en [ Verzoeker ] tegen voormelde Sweens.
Op 15 juni 2011 is ter griffie van het hof een verweerschrift met producties van [ Verweerders ] binnengekomen met vermelding van de zaaknummers 200.079.240/01 en 200.078.607/01. [ Verweerders ] verzoekt het hof om het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor af te wijzen, met veroordeling van [ Verzoeker ] in de kosten van deze procedure.
Het hof heeft, zoals aangekondigd ter zitting, ambtshalve kennisgenomen van een beschikking van de tweede meervoudige kamer van dit hof van 12 april 2011 in de zaak met nummer 200.078.607/01 inhoudende een afwijzing van een verzoek van [ Verzoeker ] om een voorlopig getuigenverhoor.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2011. Bij die gelegenheid heeft namens [ Verzoeker ] mr. Vlaar voornoemd het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Namens [ Verweerders ] heeft mr. Zwijnenberg, kantoorgenoot van mr. Duijsens voornoemd het woord gevoerd.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en de uitspraak op 2 augustus 2011 bepaald.
2. Beoordeling van het verzoek
2.1. Het gaat in deze zaak kort samengevat en voor zover hier van belang om het volgende.
2.2. [ Verzoeker ] is bestuurder van Evereg. Evereg is/was bestuurder van Lico Teelt B.V. (hierna: Lico). Lico en [ Verweerders ] hebben in 1999 een contractteeltovereenkomst gesloten. Met betrekking tot de naleving van die overeenkomst zijn geschillen ontstaan, hetgeen heeft geleid tot een procedure, waarin in reconventie door [ Verweerders ] een vordering is ingesteld.
Lico is in maart 2003 failliet verklaard, met benoeming van mr. A.J.J. Sweens (hierna: mr. Sweens) tot curator.
[ Verweerders ] heeft haar hierboven vermelde vordering ter verificatie in het faillissement van Lico aangemeld, waarna mr. Sweens haar op de lijst van voorlopig betwiste vorderingen heeft geplaatst.
Op 14 mei 2004 heeft een verificatievergadering (hierna: de verificatievergadering) in het faillissement van Lico plaatsgevonden. Van deze verificatievergadering is proces-verbaal opgemaakt. Volgens dat proces-verbaal heeft de curator onder meer medegedeeld dat hij de vordering van [ Verweerders ] niet langer betwist. Voorts is in het proces-verbaal vermeld dat niemand verder bezwaar maakt tegen de verificatie van de door de curator ter verificatie voorgedragen vorderingen en dat niemand verder enig verzoek doet. De curator mr. Sweens heeft daarnaast een procedure ex artikel 2:248 BW tegen [ Verzoeker ] en Evereg aangespannen, welke vordering de rechtbank heeft afgewezen. Dit vonnis is thans onherroepelijk.
In mei 2009 zijn [ Verzoeker ] en Evereg een procedure tegen de curator mr. Sweens gestart vanwege onrechtmatig handelen van de zijde van mr. Sweens. De rechtbank heeft de daarop gebaseerde vordering van [ Verzoeker ] en Evereg afgewezen, tegen welke beslissing [ Verzoeker ] hoger beroep heeft ingesteld (zaaknummer 200.071.832 bij dit hof). Het hof heeft in deze zaak arrest gewezen op 12 april 2011, waarin het het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd.
2.2. [ Verzoeker ] heeft in zijn verzoekschrift het hof verzocht om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen als bedoeld in artikel 186 Rv, teneinde zijn positie in hoger beroep beter te kunnen beoordelen. [ Verzoeker ] geeft in zijn verzoekschrift, zoals door [ Verzoeker ] is samengevat bij de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak, – kort samengevat - aan, dat (naar het hof begrijpt) rond de verificatievergadering sprake is geweest van zeer bevreemdende zaken en dat er in het daarvan opgemaakte proces-verbaal weliswaar geen onwaarheden zijn opgenomen, maar relevante informatie – bewust of onbewust - niet is opgenomen.
Hierover wenst [ Verzoeker ] vijf getuigen te horen, namelijk [ Verzoeker ] zelf, mr. Sweens, mr. H. van den Berg, mr. J. Blokland en [ B ].
2.3. In zijn verzoekschrift stelt [ Verzoeker ] het navolgende:
“De onderhavige kwestie werkt door in een aantal zaken:
1. Hoger beroep aangetekend in de zaak [ Verweerders ] tegen Evereg B.V. en [ Verzoeker ]. Tegen uitspraak van 27 augustus 2008 zaak en rolnummer 90065 / HA ZA 06-788 en 98885/HA ZA 07-913
2. Hoger beroep tegen de uitspraak in zaak en rolnummer 110184/ZA 09-399 uitspraak van 14 juli 2010
3. Ingesteld cassatieverzoek tegen arrest van 11 juni 2010/zaaknr. 200.061.535/01
Getuigenverklaringen kunnen ook van waarde en belang zijn in het Hoger Beroep dat [ Verzoeker ] heeft ingesteld tegen curator Sweens om alle door hem geleden schade vergoed te krijgen, zaaknummer 200.071.832/01. In die zaak wordt een apart verzoek voor een getuigenverhoor ingediend, maar de zaken overlappen elkaar en sprake is van dezelfde betrokken personen.
(…)
Rechtszaken waarvoor het verzoek van belang is
8. Dit verzoek wordt ingediend in het kader van een in eerste aanleg door de vennootschap onder firma [ Verweerders ] (hierna: [ Verweerders ]) tegen Evereg en [ Verzoeker ] (hierna samen: [ Verzoeker ]) ingestelde vordering. [ Verweerders ] heeft op grond van artikel 196 jo 121 Faillissementswet een executoriale titel verkregen jegens [ Verzoeker ], als gevolg van wat [ Verzoeker ] benoemt als manipulatie van het proces-verbaal van de verificatievergadering door de curator en de rechter-commissaris, waardoor [ Verweerders ] een inhoudelijke beoordeling van zijn wanprestatie jegens [ Verzoeker ] wist te voorkomen. Kort gezegd is het resultaat van het vonnis van de rechtbank dat [ Verweerders ] grove wanprestatie heeft geleverd en toch volledige betaling krijgt als gevolg van een bizarre gang van zaken rondom de verificatie vergadering. In deze zaak is gelijktijdig met de indiening van dit verzoek een memorie van grieven genomen. De getuigenverklaringen zijn voor dit hoger beroep van het grootste belang, omdat dat opheldering kan leiden omtrent de feiten en [ Verzoeker ] beter in staat zal zijn om zijn positie in hoger beroep te kunnen beoordelen.
9. Met bovenstaande zaak hangen nog twee andere procedures samen, waarvoor de getuigenverklaringen ook van beslissend belang zijn. Ten eerste een in eerste aanleg door [ Verzoeker ] tegen [ Verweerders ] ingestelde vordering, inhoudende – kort samengevat – een verzoek om een inhoudelijke behandeling van de door [ Verweerders ] geleverde wanprestatie. Bij vonnis van 14 juni 2010 de rechtbank in Alkmaar is deze vordering op onnavolgbare formele gronden afgewezen. [ Verzoeker ] heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld. Ten tweede een verzoek tot wijziging van het voornoemde proces-verbaal van de verificatievergadering. Dit verzoek is bij arrest van 11 juni 2010 in hoger beroep afgewezen en van dit arrest is cassatieberoep ingesteld.
10. De onder punt 8 en 9 genoemde drie zaken hebben een nauwe onderlinge samenhang en gaan over dezelfde rechtsbetrekking tussen [ Verweerders ] en [ Verzoeker ]. Deze drie zaken zullen hierna de “zaken [ Verweerders ]” worden genoemd.
11. De vierde zaak waarvoor het getuigenverhoor van belang is, is een procedure van [ Verzoeker ] tegen de curator pro sé, mr. Sweens (hierna: Sweens of de curator), waarin [ Verzoeker ] de door hem geleden materiële schade zoveel mogelijk vergoed wenst te krijgen. Deze vordering is in eerste instantie door de rechtbank in Alkmaar afgewezen, waarbij zich dan ook weer zaken voordoen die naar de mening van [ Verzoeker ] haaks staan op een goede en zorgvuldige rechtspleging. Hiertegen is op 9 augustus Hoger Beroep ingesteld. Ook in deze zaak is een getuigenverhoor dat opheldering verschaft over de in de zaak [ Verweerders ] relevante feiten van beslissend belang. Deze zaak zal hierna de “zaak Sweens” worden genoemd. (…)
12. (…) Er zullen drie verzoeken worden ingediend (in de in punt 8 genoemde zaak, in de eerste in punt 9 genoemde zaak en in de in punt 11 genoemde zaak. Om proceseconomische redenenen verzoekt [ Verzoeker ] uw hof de getuigenverhoren in alle zaken tegelijkertijd af te nemen. Wel zullen er twee aparte verzoeken worden ingediend.
(…)
2.3. [ Verweerders ] heeft zich gemotiveerd verzet tegen toewijzing van het verzoek van [ Verzoeker ].
2.4. Het hof oordeelt als volgt.
2.5. Het bovenstaande in aanmerking nemend, waaronder ook het onder 1 vermelde aparte aanvullend verzoek, heeft [ Verzoeker ] voor het hof en [ Verweerders ] onvoldoende duidelijk kenbaar gemaakt: de aard en het beloop van de vordering of vorderingen waarop het onderhavige verzoek ziet, alsmede de feiten of rechten die [ Verzoeker ] in het kader van het onderhavige verzoek wil bewijzen. Met name is niet duidelijk met betrekking tot welke procedure(s) [ Verzoeker ] de door hem verzochte getuigen wenst te horen en tegen wie die procedures exact zijn gericht. Evenmin heeft het hof uit hetgeen ook voorts door [ Verzoeker ] is aangevoerd kunnen afleiden welke vorderingen [ Verzoeker ] concreet in die procedures wenst te onderbouwen dan wel welke rechtsgevolgen [ Verzoeker ] aan zijn stellingen meent te kunnen verbinden. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek heeft [ Verzoeker ] het hof hieromtrent niet voldoende helderheid weten te verschaffen. Ook door [ Verweerders ] is ten tijde van de mondelinge behandeling aangegeven dat het voor haar niet duidelijk is in welke zaken zij zich had te verweren en derhalve concreet waartegen. Anders dan [ Verzoeker ] kennelijk meent, is het niet aan het hof hierover “de regie te voeren”, maar aan [ Verzoeker ] zelf om zijn verzoeken in dit opzicht voldoende duidelijk in te richten.
Een en ander betekent dat het hof het verzoek zal afwijzen reeds op de grond dat onvoldoende door [ Verzoeker ] is onderbouwd welk recht en belang hij heeft bij het door hem verzochte voorlopig getuigenverhoor.
2.6. Bij deze stand van zaken komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking. Het hof zal het verzoek dan ook afwijzen. [ Verzoeker ] zal in de proceskosten worden veroordeeld.
3. Beslissing
Het hof:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt [ Verzoeker ] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [ Verweerders ] begroot op € 1.788,00 aan salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, W.J. Noordhuizen en C.C. Meijer en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 2 augustus 2011.