ECLI:NL:GHAMS:2011:BT6482

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.498-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van bijstandsverlening op onderhoudsplichtige na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin werd bepaald dat hij als onderhoudsplichtige voor zijn minderjarige kind een verhaalsbijdrage van € 150,- per maand aan de gemeente Amsterdam moet betalen. De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 januari 2011, die hersteld is bij beschikking van 9 maart 2011. De gemeente verleent sinds 18 mei 2010 bijstand aan de moeder van het kind, en heeft de man verzocht om inlichtingen over zijn financiële situatie, waarop hij niet heeft gereageerd. Het hof heeft vastgesteld dat de man op grond van artikel 1:392 van het Burgerlijk Wetboek onderhoudsplichtig is en dat hij onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat is om bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud van zijn kind. De man heeft geen inkomensgegevens verstrekt en zijn verweer dat hij door psychische problemen geen werk kan vinden, is niet onderbouwd. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man om de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage aan te passen afgewezen. De man moet vanaf 1 augustus 2010 een bijdrage van € 150,- per maand voldoen aan de gemeente, ondanks zijn verklaring dat hij geen inkomen heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 6 september 2011 in de zaak met zaaknummer 200.085.498/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. E. El Assrouti te Amsterdam,
t e g e n
DE GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelende te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de gemeente genoemd.
1.2. De man is op 12 april 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 januari 2011, hersteld bij beschikking van 9 maart 2011, van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 472150 / FA RK 10-8603 (AP KO).
1.3. De gemeente heeft op 16 juni 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 11 augustus 2011 ter zitting behandeld.
1.5. Ter zitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer J.M.J. van Nes, namens de gemeente.
2. De feiten
2.1. Uit de – inmiddels verbroken – relatie tussen de man en […] (hierna: de vrouw) is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2007. [de minderjarige] is erkend door de man. Zij verblijft bij de vrouw.
2.2. De gemeente verleent sinds 18 mei 2010, mede ten behoeve van [de minderjarige], bijstand aan de vrouw naar de norm voor een alleenstaande ouder.
2.3. De gemeente heeft de man bij brief van 28 juli 2010 gewezen op zijn wettelijke onderhoudsplicht jegens [de minderjarige] en hem verzocht inlichtingen te verstrekken over zijn financiële omstandigheden. Hieraan heeft de man geen gevolg gegeven, waarop het verhaalsbedrag bij besluit van 19 augustus 2010 door de gemeente is vastgesteld op € 535,- per maand met ingang van 1 augustus 2010. De gemeente heeft op 15 september 2010 van de man het inlichtingenformulier onderhoudsplicht onvoldoende ingevuld en zonder bewijsstukken ontvangen.
2.4. Ten aanzien van de man is voorts het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1975. Hij is alleenstaand en woont in bij zijn broer.
Bij besluit van 28 juni 2005 is zijn recht op uitkering met ingang van 18 mei 2005 ingetrokken.
De man geeft aan dat hij sinds 2004 geen inkomen uit arbeid meer heeft verworven.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens [de minderjarige] met ingang van 1 augustus 2010 € 150,- per maand aan de gemeente zal betalen, zolang de bijstandsverstrekking mede ten behoeve van [de minderjarige] voortduurt.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de gemeente te bepalen dat de man met ingang van 1 augustus 2010 een verhaalsbedrag van € 535,- per maand dient te voldoen.
3.2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, - naar het hof begrijpt - te bepalen dat de door hem aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage met ingang van 1 oktober 2008 op nihil gesteld wordt.
3.3. De gemeente verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de man een verhaalsbijdrage aan de gemeente dient te betalen en zo ja welke, alsmede de ingangsdatum van deze verplichting.
4.2. Het hof stelt het volgende voorop.
Artikel 62 Wet werk en bijstand (Wwb) bepaalt voor zover hier van belang: Kosten van bijstand kunnen tot de grens van de onderhoudsplicht, bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, worden verhaald: a. op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt; en b. op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt.
Artikel 62a.Wwb bepaalt: Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht, bedoeld in artikel 159a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 62, en de omvang van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of, en zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
Het hof stelt vast dat de man op grond van artikel 1:392 van het Burgerlijk Wetboek onderhoudsplichtig is jegens [de minderjarige]. Bij de bepaling van het door de man verschuldigde (en door de gemeente te verhalen) bedrag aan levensonderhoud wordt enerzijds rekening gehouden met de behoefte van [de minderjarige] en anderzijds met de draagkracht van de man. De man heeft geen gegevens verschaft omtrent zijn inkomsten. Naar het oordeel van het hof heeft de man aldus onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij in elk geval in staat kan worden geacht een zodanig inkomen te verwerven dat hij een bijdrage van € 150,- per maand ten behoeve van [de minderjarige] kan betalen. De door de man overgelegde sollicitatiecorrespondentie is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de gemeente, onvoldoende om aannemelijk te doen zijn dat de man vanwege de huidige economische crisis geen baan zou kunnen vinden. Daarnaast heeft de man zijn verweer dat hij in het verleden geen werk kon krijgen of studeren wegens psycho- anti-sociale verschijnselen niet met stukken of anderszins onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het hof ziet geen aanleiding de ingangsdatum van de te betalen verhaalsbijdrage aan te passen, zoals door de man subsidiair ter zitting is verzocht. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat van de man gevergd kan worden dat hij vanaf 1 augustus 2010 in ieder geval een verhaalsbijdrage van € 150,- per maand ten behoeve van [de minderjarige] aan de gemeente voldoet, te meer nu op grond van de stukken in het dossier gebleken is dat de man twee bromfietsen op zijn naam geregistreerd heeft staan. De door de man daarvoor gegeven verklaring – dat deze bromfietsen in werkelijkheid aan twee neefjes toebehoren – acht het hof onvoldoende geloofwaardig.
4.3. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, W.J. van den Bergh en P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. R.M. van Diepen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2011.