3.3. De vrouw verzoekt:
- de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen;
- (voorwaardelijk) over te gaan tot een descente, en wel indien het gerechthof het nodig acht zich een oordeel te kunnen vormen over de uitgaven van de vrouw aan kleding en schoenen en/of over de aard en de waarde van de inboedel (et cetera) van partijen; een en ander in het kader van de vast te stellen huwelijkse behoefte van de vrouw;
- uit te gaan van een huwelijksgerelateerde behoefte van haar van € 10.898,- (c.q. € 13.213,- indien het hof het daarop gerichte verzoek van haar in incidenteel hoger beroep toewijst) netto per maand exclusief woonlasten, respectievelijk € 14.398,- (c.q. € 15.963,-) netto per maand inclusief woonlasten;
- voorwaardelijk, indien het hof dit nodig acht voor beoordeling van de draagkracht van de man, een getuigenverhoor te gelasten, waarbij in elk geval gehoord worden de accountant van de ondernemingen, de aandeelhouders van deze ondernemingen (voor zover zij zich niet kunnen beroepen op het verschoningsrecht ex artikel 165, lid 2 Rv) en de man zelf; alsmede (eveneens met het doel de draagkracht van de man vast te stellen) een deskundigenonderzoek te bevelen teneinde de waarde vast te laten stellen van de door de man aangehouden deelnemingen; alsmede ten aanzien van zowel het getuigenverhoor als het deskundigenonderzoek te bepalen dat de man gehouden is de kosten daarvoor te dragen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- haar huwelijksgerelateerde behoefte vast te stellen op € 13.213,- netto per maand exclusief woonlasten, respectievelijk op € 15.855,-, naar het hof begrijpt, netto per maand inclusief woonlasten;
- de door de man te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 13.213,- netto per maand voor de periode dat zij in de woning verblijft en de man alle daarop toeziende lasten voor zijn rekening neemt, respectievelijk op een bedrag van € 15.855,-, naar het hof begrijpt, netto per maand voor de periode dat zij de woning verlaten heeft;
- in het kader van een (maandelijks) te betalen premie ter dekking van het risico van vooroverlijden van de man te bepalen dat:
- zij behoefte heeft aan een dergelijke premie;
- de man gehouden is om een dergelijke premie aan haar te voldoen;
- de hoogte van de maandelijkse uitkering waarop zij bij vooroverlijden van de man recht heeft, gelijk is aan de door het hof vast te stellen uitkering tot haar levensonderhoud, dan wel aan een zodanig bedrag als het hof juist zal achten;
- de hoogte van de op deze voorziening betrekking hebbende premie bindend wordt vastgesteld door een door het hof te benoemen deskundige;
- indien het hof het al dan niet toewijzen van onderhavig verzoek van haar afhankelijk stelt van de draagkracht van de man, primair uit te gaan van een toereikende draagkracht, nu de man nalaat de daarop toeziende stukken over te leggen, subsidiair de beslissing op dit punt aan te houden totdat daarover een (in kracht van gewijsde zijnde) beschikking getroffen is;
- indien het hof het al dan niet toewijzen van onderhavige verzoek van haar afhankelijk stelt van de hoogte van het daadwerkelijk door haar ontvangen bedrag uit hoofde van de verdeling en van de vraag of zij daarmee bedoelde voorziening zelf kan financieren, de beslissing op dit punt aan te houden totdat de man aantoont dat hij het door de rechtbank c.q. het hof bepaalde bedrag (aandeel vrouw in de verdeling) daadwerkelijk aan haar heeft voldaan en zij (binnen een door het hof te stellen termijn) aangegeven heeft welk bedrag nodig is om voor haar een pensioenvoorziening te treffen,
- de man in de kosten van de procedure in hoger beroep te veroordelen.
Op 29 december 2010 heeft zij haar verzoek aangevuld, in die zin dat zij tevens verzoekt:
- primair aan de door de man, naar het hof begrijpt, op 2 september 2010 overgelegde producties voorbij te gaan, althans daaraan geen bewijskracht te verlenen voor zover de man daarmee beoogt aan te tonen niet voldoende draagkracht te hebben voor de door de rechtbank opgelegde alimentatie;
- subsidiair, indien het hof deze stukken wel wenst mee te nemen bij het beantwoorden van de vraag naar de draagkracht van de man, over te gaan tot het benoemen van een deskundige en partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de te benoemen deskundige en de door deze deskundige te beantwoorden vragen, alsmede over te gaan tot het laten horen van getuigen, waaronder in elk geval de accountant die deze stukken, althans een belangrijk deel daarvan, heeft opgesteld, de familie van de man (in hun functie van (mede)aandeelhouder van de in Duitsland en Liechtenstein gedreven familieondernemingen) en de man zelf; alsmede de man te veroordelen in de hierop toeziende kosten.