ECLI:NL:GHAMS:2011:BT5906
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek tot wettelijke schuldsanering na faillissementsverklaring
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van een verzoek tot wettelijke schuldsanering van de appellante, die in eerste aanleg door de rechtbank Utrecht in staat van faillissement was verklaard. De appellante ontkende de ontvangst van een brief van de griffier van de rechtbank, waarin zij een termijn werd geboden om een verzoek in te dienen voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank Utrecht gegevens uit het Track & Tracesysteem van TNT post had overgelegd, waaruit bleek dat de desbetreffende brieven op 3 januari 2011 waren afgeleverd op de adressen van de appellante. Het hof oordeelde echter dat deze verklaring onvoldoende zekerheid bood dat de appellante de zendingen daadwerkelijk had ontvangen. Er was geen bewijs van een ondertekend ontvangstbewijs of een bericht van het postbedrijf dat de appellante had geweigerd het stuk in ontvangst te nemen.
Daarnaast bleek uit een machtiging die de appellante had verleend aan haar vader, dat deze gemachtigd was om haar belangen te behartigen tijdens de zitting van de rechtbank. Het hof concludeerde dat de appellante op de hoogte was van de mogelijkheid om een verzoek in te dienen voor de wettelijke schuldsaneringsregeling, aangezien haar gemachtigde tijdens de zitting had verklaard dat zij op de hoogte was van de regeling, maar geen gebruik kon maken van de regeling vanwege een gebrek aan inkomen. Het hof oordeelde dat de appellante niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot opheffing van het faillissement en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Utrecht van 11 mei 2011.