ECLI:NL:GHAMS:2011:BT2752

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.072.255-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de cao-bepaling over gratificatie bij arbeidsduuroverschrijding voor academisch medisch specialisten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de Vereniging voor Christelijk Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Patiëntenzorg (Vumc) en een aantal academisch medisch specialisten. De zaak betreft de uitleg van artikel 15.5 van de cao Universitair Medische Centra, dat betrekking heeft op gratificatie bij arbeidsduuroverschrijding. Vumc was in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis van de kantonrechter, waarin was geoordeeld dat de academisch medisch specialisten aanspraak konden maken op gratificatie, ook zonder dat er sprake was van een concrete opdracht van de werkgever voor extra werkzaamheden.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de academisch medisch specialisten recht hebben op gratificatie indien zij in het kader van hun reguliere werkzaamheden meer uren hebben gewerkt dan de voor hen geldende gemiddelde arbeidsduur. Het hof heeft echter ook geoordeeld dat de overweging van de kantonrechter dat het voldoende is dat de werkzaamheden behoren tot die waarvoor de specialist in dienst is, te algemeen is. Dit kan impliceren dat de specialist op eigen gezag zijn werkzaamheden kan uitbreiden zonder dat daar productie-eisen of een andere opdracht van de werkgever aan ten grondslag liggen.

Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de kantonrechter voor verdere beoordeling van de vraag of de werkzaamheden van de academisch medisch specialisten zijn verricht in het kader van een opdracht van Vumc. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

zaaknummer 200.072.255/01
27 september 2011
GERECHTSHOF AMSTERDAM EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de vereniging VERENIGING VOOR CHRISTELIJK HOGER ONDERWIJS, WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK EN PATIËNTENZORG,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANT,
advocaat: mr. W.Th. Snoek te Amsterdam,
t e g e n
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
wonend te [woonplaats], [land],
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonend te [woonplaats],
3. [GEÏNTIMEERDE SUB 3],
wonend te [woonplaats],
4. [GEÏNTIMEERDE SUB 4],
wonend te [woonplaats],
5. [GEÏNTIMEERDE SUB 5],
wonend te [woonplaats],
6. [GEÏNTIMEERDE SUB 6],
wonend te [woonplaats],
7. [GEÏNTIMEERDE SUB 7],
wonend te [woonplaats],
8.[GEÏNTIMEERDE SUB 8],
wonend te [woonplaats], gemeente [N.],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna Vumc en [geïntimeerden]genoemd; waar nodig worden geïntimeerden afzonderlijk met hun achternaam aangeduid.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 26 juli 2010 is Vumc in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van
28 april 2010, met zaak-/rolnummer CV 09-16043 gewezen tussen Vumc als gedaagde en [geïntimeerden]als eisers.
Vumc en [geïntimeerden]hebben ieder een akte genomen.
Vumc heeft vervolgens bij memorie twee grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerden]zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden]in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerden]hebben bij memorie de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Vumc in de kosten van het hoger beroep.
Partijen hebben hun zaak ter terechtzitting van 23 juni 2011 doen bepleiten door hun advocaten, mr. A.C. Siemons, advocaat te Amsterdam voor Vumc en mr. F.A. Chorus, advocaat te Amsterdam voor [geïntimeerden], mede aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
Ten slotte is gevraagd arrest te wijzen.
2. Ontvankelijkheid in hoger beroep
Het bestreden vonnis is een tussenvonnis. De kantonrechter heeft bij vonnis van 15 juli 2010 bepaald dat hoger beroep van het bestreden vonnis kan worden ingesteld. Vumc is derhalve ontvankelijk in het hoger beroep.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 1. a tot en met h een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1 [geïntimeerden]zijn allen in dienst (geweest) van Vumc als academisch medisch specialist op de afdeling Longziekten. Op hun arbeidsovereenkomsten is van toepassing de CAO Universitair Medische Centra (verder: de cao).
4.1.2 Artikel 15.5 van de cao draagt het opschrift ‘Gratificatie arbeidsduuroverschrijding’.
Lid 1 van dat artikel verklaart de artikelen 4.7.6 en 4.7.6.1 met betrekking tot overwerk en vergoeding overwerk niet van toepassing op de academisch medisch specialist.
Lid 2 van artikel 15.5 houdt in:
‘Indien de academisch medisch specialist in opdracht van de werkgever werkzaamheden verricht, waardoor de voor hem geldende arbeidsduur van gemiddeld ten hoogste 48 uur per week (exclusief diensten en arbeid verricht tijdens diensten) dan wel 55 uur (inclusief arbeid verricht tijdens diensten) als bedoeld in artikel 15.6, tweede en derde lid, op jaarbasis is overschreden, zal de Raad van Bestuur op voordracht van het afdelingshoofd hem na afloop van dat jaar een gratificatie toekennen als de productieafspraken die gelden tussen de Raad van Bestuur en het afdelingshoofd naar het oordeel van de Raad van Bestuur zijn gerealiseerd’
4.1.3 In de zomer van 2007 heeft [P.] (geïntimeerde sub 5), afdelingshoofd van de afdeling Longziekten, [geïntimeerden]voorgedragen voor toekenning van gratificatie over de jaren 2004 tot en met 2006 en in de zomer van 2008 voor toekenning van gratificatie over het jaar 2007. Vumc heeft deze verzoeken niet gehonoreerd.
4.2 [geïntimeerden]hebben in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat zij aanspraak hebben op uitkering van de verzochte gratificaties en voorts betaling gevorderd van in de inleidende dagvaarding nader genoemde bedragen ter zake van gratificatie. Zij hebben daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat in de desbetreffende jaren telkens sprake is geweest van forse overschrijdingen van de arbeidsduur in de zin van artikel 15.5 lid 2 van de cao.
4.3 De kantonrechter heeft geoordeeld dat uit de tekst van artikel 15 lid 2 van de cao niet valt af te leiden dat sprake zou moeten zijn van concrete opdrachten tot het verrichten van extra werkzaamheden door Vumc aan [geïntimeerden]om aanspraak te kunnen maken op de gratificatie. Op grond van de tekst van die bepaling moet, zo overwoog de kantonrechter, worden aangenomen dat het voldoende is dat de verrichte werkzaamheden behoren tot die waarvoor de specialist bij Vumc in dienst is en dus bijvoorbeeld niet werkzaamheden verricht in opdracht van derden of als zelfstandig ondernemer. Vervolgens heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast om te onderzoeken of [geïntimeerden]ieder voor zich daadwerkelijk aanspraak kunnen maken op gratificatie en om de bewijs¬mogelijk¬heden te bespreken ter zake van het aantal door [geïntimeerden]gemaakte arbeidsuren, waarbij - in verband met de aan patiëntenzorg bestede tijd – de mogelijkheid van een deskundigenonderzoek wordt genoemd.
4.4 Grief 1 is gericht tegen de overweging van de kanton¬rechter, zoals hiervoor weergegeven. Vumc heeft aangevoerd dat op grond van artikel 15.5 lid 2 van de cao slechts aanspraak bestaat op een vergoeding wegens overwerk wanneer Vumc een concrete opdracht heeft gegeven tot het verrichten van extra werkzaamheden. Grief 2 behelst de stelling van Vumc dat de kantonrechter de vordering van [geïntimeerden]reeds had moeten afwijzen omdat een concrete opdracht van Vumc tot het verrichten van overwerk ontbreekt.
4.5 Het gaat in dit hoger beroep om de uitleg van artikel 15.5 lid 2 van de cao. Bij de uitleg van een cao komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de omstreden bepaling is gesteld, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de verschillende, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
4.6 Vumc heeft ter toelichting op grief 1 het volgende aangevoerd. Artikel 15.5 lid 2 bepaalt dat sprake moet zijn van een opdracht van de werkgever en niet slechts van regulier werk voor de werkgever. Evident is dat werk voor derden of voor eigen rekening de werknemer geen aanspraak geeft op vergoeding van zijn werkgever. Niet alleen in artikel 15.5 maar ook in artikel 4.7.6 (overwerk) van de cao, welk artikel van toepassing is op de overige medewerkers, is slechts sprake van een aanspraak op vergoeding voor overwerk in geval van een expliciete opdracht van de werkgever tot het verrichten van (over)werk. De uitleg zoals gegeven in het tussenvonnis leidt ertoe dat Vumc geen invloed zou hebben op hetgeen het de academisch medisch specialisten moet betalen. Zij zouden in die uitleg immers door het op eigen initiatief verrichten van meer werk kunnen bewerkstelligen dat zij aanspraak hebben op meer salaris. Vumc is voor wat betreft zijn inkomsten – financiering vanuit de zorgverzekeraars - gebonden aan voorafgaande productie¬afspraken met de verzekeraars. Die afspraken worden gemaakt door Vumc nadat het afdelingshoofd heeft aangegeven welke productie haalbaar is met de bestaande formatie. Als specialisten zonder daaraan ten grondslag liggende afspraken met zorgverzekeraars hun productie verhogen en op grond daarvan een hogere beloning zouden kunnen claimen, is in feite sprake van het uitbreiden van de (financiële) formatie zonder dat die uitbreiding financieel is gedekt. Hogere productie van de afdeling leidt niet zonder meer tot hogere inkomsten voor Vumc, aldus nog steeds Vumc.
4.7 Het hof overweegt als volgt.
4.7.1 Uit artikel 15.1 lid 1 van de cao blijkt dat hoofdstuk 15 getiteld ‘Bijzondere bepalingen voor academisch medisch specialisten’ van toepassing is op de academisch medisch specialist, die is aangesteld voor de vervulling van een taak, zijnde een samenstel van werkzaamheden, bestaande uit patiëntenzorg in combinatie met de specialistenopleiding, onderwijs en onderzoek. De academisch medisch specialist vormt daarmee, in verband met de aard van zijn werkzaamheden, een categorie binnen de cao voor wie een aantal onderwerpen apart is geregeld. Zo is de voor de andere medewerkers van de universitair medische centra geldende regeling voor (vergoeding van) overwerk in de artikelen 4.7.6 en 4.7.6.1 van de cao buiten toepassing verklaard voor de academisch medisch specialist. In de regeling voor de overige medewerkers is bepaald dat van overwerk sprake is indien de werkgever de medewerker opdraagt incidenteel werkzaamheden te verrichten op tijden waarmee de voor hem geldende werktijd wordt overschreden. In hoofdstuk 15 van de cao is op dit punt voor de academisch medisch specialist een aparte regeling getroffen onder het opschrift ‘gratificatie arbeidsduur¬overschrijding’. Uit deze regeling blijkt, naar het oordeel van het hof, dat de functie van academisch medisch specialist het verrichten van een zekere mate van overwerk impliceert, maar dat een stelselmatige overschrijding van de gemiddelde arbeidsduur op jaarbasis aanspraak geeft op een nader omschreven gratificatie.
4.7.2 In artikel 15.5 lid 2 van de cao staat meer in het bijzonder dat voor de academisch medisch specialist – indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan – aanspraak kan bestaan op een gratificatie wanneer de specialist in opdracht van de werk¬gever werkzaamheden verricht, waardoor de voor hem geldende gemiddelde arbeidsduur op jaarbasis wordt overschreden.
4.7.3 Anders dan Vumc meent kan uit de bewoordingen van artikel 15.5 lid 2, op zichzelf en in relatie tot de elders in de cao gebruikte formuleringen, niet worden afgeleid dat slechts aanspraak bestaat op gratificatie als de werkgever een concrete opdracht tot het verrichten van extra werk¬zaamheden aan de academisch medisch specialist heeft gegeven. Binnen het bereik van artikel 15.5 lid 2 valt ook de situatie waarin de gemiddelde arbeidsduur van de academisch medisch specialist in een jaar stelselmatig wordt overschreden door de werkzaamheden die hij moet verrichten om te kunnen voldoen aan de productie eisen die de werkgever aan hem stelt. Hieraan doet niet af dat de werkgever productieafspraken met de zorgverzekeraars maakt nadat de desbetreffende afdeling van het ziekenhuis heeft aangegeven welke productie haalbaar is bij de bestaande formatie, zoals Vumc heeft gesteld. Het blijft immers uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de werkgever om zodanige productieafspraken met de verzekeraars te maken dat deze productieafspraken met de bestaande formatie kunnen worden uitgevoerd, zonder dat een stelselmatige overschrijding van de gemiddelde arbeidsduur van een of meerdere academisch medisch specialisten daarvan het gevolg is. Het is aan de werkgever om maatregelen te treffen waardoor wordt voorkomen dat de gemiddelde arbeidsduur van de academisch medisch specialist bij de uitoefening van zijn taak structureel wordt overschreden, zoals ook is bepaald in artikel 15.6 lid 6 van de cao betreffende de regeling van de arbeidsduur en werktijden van de academisch medisch specialist. Ten onrechte heeft Vumc dan ook aangevoerd dat het stellen van productie eisen niet kan worden aangemerkt als een opdracht van de werkgever in de zin van artikel 15.5 lid 2 van de cao. Een andere uitleg van dit artikel zou tot het onaannemelijke rechtsgevolg leiden dat de academisch medisch specialist die ter voldoening aan de productie eisen van de werkgever op jaarbasis stelselmatig meer uren werkt dan de voor hem geldende gemiddelde arbeidsduur - zonder dat daaraan een meer specifieke opdracht ten grondslag ligt dan die welke ligt besloten in bedoelde productie eisen - nimmer in aanmerking zou komen voor gratificatie.
4.7.4 In zoverre treffen de stellingen van Vumc geen doel.
4.7.5 De overweging van de kantonrechter dat het voldoende is dat de verrichte werkzaamheden behoren tot die waarvoor de specialist bij Vumc in dienst is en dat het dus bijvoorbeeld niet gaat om werkzaamheden verricht in opdracht van derden of als zelfstandig ondernemer, is echter ook in de ogen van het hof te algemeen, omdat deze overweging mede kan impliceren dat de academisch medisch specialist geheel op eigen gezag zijn werkzaamheden zou kunnen uitbreiden en aldus een over¬schrijding van zijn arbeidsuren zou kunnen bewerkstelligen, zonder dat daaraan productie eisen, dan wel een andere opdracht van de werkgever ten grondslag liggen. In zoverre slaagt grief 1.
4.7.6 Grief 2 faalt, omdat, zoals hiervoor is overwogen, voor de toepasselijkheid van artikel 15.5 lid 2 van de cao niet is vereist dat de werkgever de academisch medisch specialist een concrete opdracht tot het verrichten van extra werkzaamheden heeft gegeven.
4.7.7 Vumc beoogde met de grieven slechts aan de orde te stellen de uitleg van artikel 15.5 lid 2 van de cao. Het is derhalve niet aan het hof een oordeel te geven over de concrete omstandigheden van het geval. De zaak zal ter verdere beoordeling worden teruggewezen naar de kantonrechter te Amsterdam. De kantonrechter zal daarbij dienen te betrekken de vraag of de werkzaamheden van ieder van [geïntimeerden]zijn verricht in het kader van een opdracht van Vumc in de hiervoor bedoelde zin.
4.8 De slotsom is dat grief 1 gedeeltelijk slaagt. De grieven falen voor het overige. Het bestreden tussenvonnis moet worden vernietigd. Het hof zal de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden (tussen)vonnis;
wijst de zaak terug naar de kantonrechter te Amsterdam;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, S.F. Schütz en
C. Uriot en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 september 2011.