ECLI:NL:GHAMS:2011:BT1927

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-001471-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en afpersing met geweld in Alkmaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot afpersing met geweld. De feiten vonden plaats op 26 april 2008 in Alkmaar, waar de verdachte een vrouw in haar woning overviel en haar met een mes ongeveer zeventien keer stak. De verdachte had voorafgaand aan de overval een pakketje bij zich en deed zich voor als koerier. Na de overval bond hij het slachtoffer met tie-rips vast en eiste hij geld. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van voorbedachte raad, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. Het hof oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan de poging tot doodslag en afpersing, maar dat de voorbedachte raad niet bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. Het hof oordeelde dat de veiligheid van anderen het opleggen van TBS met dwangverpleging eiste, gezien de ernstige gevolgen van de daden van de verdachte voor het slachtoffer, die blijvende schade had opgelopen. De benadeelde partij, het slachtoffer, kreeg een schadevergoeding van €30.000 voor immateriële schade toegewezen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001471-09
datum uitspraak: 14 september 2011
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 3 maart 2009 in de strafzaak onder parketnummer 14-810203-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
thans gedetineerd in PI Midden Holland - HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 17 februari 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, zoals omschreven in de vordering aanpassing omschrijving tenlastelegging in de zin van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, dat
feit primair:
hij op of omstreeks 26 april 2008 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [A.M. ] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [A.M. ] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, zeventien keer, althans meerdere keren, in het hoofd en/of de hals en/of het (boven)lichaam heeft gestoken en/of die [A.M. ] (met zijn handen en/of met een sjaal althans met een stuk textiel) bij de keel heeft vastgepakt en/of de keel heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen (gehouden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit subsidiair:
A.
hij op of omstreeks 26 april 2008 in de gemeente Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A.M. ] van het leven te beroven, met dat opzet die [A.M. ] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, zeventien keer, althans meerdere keren, in het hoofd en/of de hals en/of het (boven) lichaam heeft gestoken en/of die [A.M. ] (met zijn handen en/of met een sjaal althans met een stuk textiel) bij de keel heeft vastgepakt en/of de keel heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen (gehouden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging diefstal met geweldpleging en/of poging afpersing
immers heeft hij, verdachte, op of omstreeks 26 april 2008 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld die [A.M. ] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [A.M. ], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [A.M. ], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [A.M. ], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
((met een pakketje) naar de woning van die [A.M. ] is toegegaan en/of in die woning, nadat die [A.M. ] voor ontvangst van het pakketje had getekend,)
de handen van die [A.M. ] met tie-ribs heeft vastgebonden en/of
die [A.M. ] een mes heeft getoond, althans zichtbaar voor die [A.M. ] een mes in zijn handen heeft gehad, en/of
tegen die [A.M. ] heeft gezegd:
"En nu wil ik al het geld" en/of
"Als je mij geld geeft, overkomt je niets" en/of
"Je bent met een [partner A.M.], er moeten meer contanten zijn"
(althans woorden van gelijke aard en/of strekking) en/of
die [A.M. ] heeft geslagen en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
EN/OF
B
hij op of omstreeks 26 april 2008 in de gemeente Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld die [A.M. ] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [A.M. ], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [A.M. ], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [A.M. ], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
((met een pakketje) naar de woning van die [A.M. ] is toegegaan en/of in die woning, nadat die [A.M. ] voor ontvangst van het pakketje had getekend,)
de handen van die [A.M. ] met tie-ribs heeft vastgebonden en/of
die [A.M. ] een mes heeft getoond, althans zichtbaar voor die [A.M. ] een mes in zijn handen heeft gehad, en/of
tegen die [A.M. ] heeft gezegd:
"En nu wil ik al het geld" en/of
"Als je mij geld geeft, overkomt je niets" en/of
"Je bent met een [partner A.M.], er moeten meer contanten zijn"
(althans woorden van gelijke aard en/of strekking) en/of
die [A.M. ] heeft geslagen en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof deels tot een andere bewezenverklaring en tot een andere strafoplegging komt.
Vrijspraak
Voorbedachte raad (primair ten laste gelegde)
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor, kort gezegd, poging tot moord. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Voor het aannemen van voorbedachte raad is voldoende dat de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Niet vereist is dat de verdachte zich daadwerkelijk heeft beraden.
Hoewel in deze zaak niet kan worden vastgesteld op welk moment de verdachte daadwerkelijk is begonnen met de gewelddadige handelingen, kan wel worden vastgesteld dat hij meerdere handelingen heeft verricht, te weten de vele messteken en de wurghandelingen. Die handelingen hebben niet tegelijkertijd plaatsgevonden en kunnen elk afzonderlijk worden beschouwd als te zijn gericht op het doden van het slachtoffer. Ik ga er vanuit dat de verdachte eerst heeft geprobeerd het slachtoffer om het leven te brengen door haar meerdere keren in het lichaam te steken en vervolgens heeft geprobeerd haar te wurgen. Maar zelfs als de volgorde van handelingen niet kan worden vastgesteld, dan nog is sprake van elkaar opvolgende handelingen en daarmee tijd en gelegenheid voor bezinning.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het onderhavige geval staat vast dat de verdachte zodanig geweld jegens het slachtoffer heeft gebruikt dat dit haar dood had kunnen veroorzaken. Anders dan de advocaat-generaal is het hof echter van oordeel dat uit het door het slachtoffer opgelopen letsel en haar verklaringen daaromtrent niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat de verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van het hier bedoelde geweld na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Op grond van het letsel in de hals en nek van het slachtoffer en de verklaring van het slachtoffer daaromtrent kan niet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een poging tot verwurging. De getuige-deskundige Schaap heeft ter terechtzitting op 19 november 2010 verklaard dat dit letsel, gelet op het patroon van de verwondingen, kan passen bij een poging tot verwurging met een sjaal of een ander stuk textiel. Hij kon desgevraagd echter niet uitsluiten dat het letsel op andere wijze is ontstaan. Het slachtoffer heeft geen specifieke herinneringen aan een poging tot verwurging met een sjaal of een ander stuk textiel.
Gelet hierop bestaat onvoldoende houvast om te komen tot het bewijs dat de verdachte heeft gepoogd het slachtoffer te wurgen door haar met een sjaal of een ander stuk textiel bij de keel vast te pakken en de keel dicht te drukken en/of deze dichtgeknepen te houden, zoals tenlastegelegd. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat een sjaal of een ander stuk textiel waarmee het desbetreffende letsel zou zijn veroorzaakt niet is aangetroffen, althans in ieder geval niet als mogelijk van belang zijnd voorwerp is veiliggesteld en nader is onderzocht.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het feit dat het slachtoffer zich herinnert dat zij op enig moment een gevoel had dat zij stikte zich ook door ander door de verdachte aan haar toegebracht letsel, in het bijzonder de klaplongen, laat verklaren.
De enkele vaststelling dat de verdachte het slachtoffer vele malen met een mes in haar hals en bovenlichaam heeft gestoken, acht het hof voorts onvoldoende om tot bewezenverklaring van voorbedachte raad ten aanzien van levensberoving te komen, nu ondanks de veelheid van steken niet is uitgesloten dat de verdachte heeft gehandeld in een plotselinge gemoedsopwelling. Het hof acht het mogelijk dat de verdachte tot het door hem gepleegde geweld is overgegaan in een plotselinge hevige woede-explosie, waarbij sprake was van een aaneenschakeling van het toebrengen van steekwonden in zo korte tijd, dat hij geen tijd en gelegenheid heeft gehad zich hierover te beraden.
Dat een dergelijk scenario tot de reële mogelijkheden behoort, leidt het hof af uit de over de persoon van de verdachte uitgebrachte rapportages. Psycholoog D. Breuker concludeert op pagina 21 van haar rapport dat bij de verdachte onder invloed van stresserende omstandigheden een verhoogde kans bestaat op een agressieve uitbarsting, die zij later benoemt als een heftige impulsdoorbraak onder stress. Ter terechtzitting in hoger beroep van 19 november 2010 heeft zij verklaard zijn agressie in het onderhavige geval als een zodanige impulsdoorbraak te zien. Arts en gedragsdeskundige D.F.J. Hoekstra concludeert op pagina 20 van zijn rapport dat bij de verdachte (zeer) waarschijnlijk sprake is geweest van het ontsteken in narcistische woede. Psychiater C.J. van Gestel stelt in de op 4 na laatste pagina van zijn rapportage met betrekking tot de verdachte dat "nog wel is te beredeneren dat hij om een nog onbekende aanleiding in blinde razernij is ontstoken", al vermeldt hij daarbij dat die redenering niet is te staven. Daaraan heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep van 19 november 2010 toegevoegd dat hij zonder een toelichting van de verdachte op het gepleegde geweld op dit punt terughoudender is dan zijn collega Breuker, maar wel haar constatering deelt dat heftige krenkingen van de verdachte woedeaanvallen in de hand kunnen werken.
Ten slotte is het feit dat de verdachte een mes en tie-rips bij zich had naar het oordeel van het hof evenmin van betekenis voor het oordeel omtrent het bestaan van voorbedachte raad ten aanzien van de levensberoving bij de verdachte. Immers, nu onbekend is gebleven op welk moment en waarom de verdachte is overgegaan tot het steken van het slachtoffer, kan niet worden uitgesloten dat hij, zoals hij heeft verklaard deze voorwerpen uitsluitend had meegenomen met de bedoeling de beroving gemakkelijk te maken, onder meer door met het mes te dreigen.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat het bewijs dat sprake is geweest van voorbedachte raad, zoals primair ten laste gelegd, niet is geleverd. Het hof zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
De in dit verband door de verdediging verder gevoerde verweren kunnen gezien het vorenstaande onbesproken blijven.
Ter terechtzitting gevoerd verweer
Salduz
De raadsman van de verdachte heeft, zo begrijp het hof, bepleit dat het consultatierecht van de verdachte in de zaak bij herhaling is geschonden. Tijdens verhoren heeft de verdachte immers telkenmale verzocht om overleg met zijn raadsman. Hoewel deze schendingen normaliter tot bewijsuitsluiting leiden, vormt dat in deze zaak geen reële sanctie voor de geconstateerde herhaalde onregelmatigheden, aldus de raadsman. Hij verzoekt daarom de op te leggen straf te matigen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De Salduz-norm houdt in de kern in dat de aangehouden verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor door de politie op zijn consultatierecht dient te worden gewezen en in beginsel dient aan hem de gelegenheid te worden geboden dat recht te verwezenlijken, nog voordat dat verhoor wordt gehouden. Anders dan door de raadsman bepleit gaat de norm niet zover dat de verdachte telkens als hij tijdens een verhoor om overleg met zijn raadsman verzoekt, daartoe in de gelegenheid dient te worden gesteld. Dit laat onverlet dat in de onderhavige zaak sprake is van een schending van genoemde norm. Immers, de verhoren van de verdachte op 26 april 2008 omstreeks 18.30 uur, 17.54 uur, en 19.11 uur, alsmede het verhoor op 27 april 2008 omstreeks 15.01 uur hebben plaatsgevonden voordat de verdachte heeft kunnen overleggen met zijn raadsman. Daarbij speelt een rol dat het hof uit de stukken in het dossier niet heeft kunnen afleiden dat de verdachte op zijn consultatierecht is gewezen.
Daardoor is een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel geschonden, hetgeen in beginsel dient te leiden tot uitsluiting van die verklaringen van het bewijs. Nu het hof echter de betreffende verklaringen niet voor het bewijs zal bezigen is het opleggen van deze sanctie niet aan de orde. Het hof ziet echter evenmin aanleiding, zoals door de raadsman is bepleit, de aan de verdachte op te leggen straf te matigen, nu niet is gesteld of gebleken dat de verdachte door genoemd vormverzuim in enig rechtens te beschermen belang is geschaad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
A.
hij op 26 april 2008 in de gemeente Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A.M. ] van het leven te beroven, met dat opzet die [A.M. ] met een mes ongeveer zeventien keer in de hals en het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
EN
B
hij op 26 april 2008 in de gemeente Alkmaar, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld die [A.M. ] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [A.M. ] of anderen dan verdachte
of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, toebehorende aan [A.M. ] of anderen dan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [A.M. ], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden feitelijk heeft gehandeld als hierna omschreven en welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte,
met een pakketje naar de woning van die [A.M. ] is toegegaan en in die woning, nadat die [A.M. ] voor ontvangst van het pakketje had getekend,
de handen van die [A.M. ] met tie-ribs heeft vastgebonden en
tegen die [A.M. ] heeft gezegd:
"En nu wil ik al het geld" en/of
"Als je mij geld geeft, overkomt je niets" en/of
"Je bent met een [partner A.M.], er moeten meer contanten zijn"
althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere overweging omtrent het bewijs
Het hof merkt de bewoordingen "Als je mij geld geeft, overkomt je niets", gelet op de omstandigheden waaronder deze woorden zijn gebezigd, aan als een bedreiging met geweld. Het hof overweegt hieromtrent dat deze woorden zijn gebezigd op het moment dat de verdachte zich in de woning van het slachtoffer bevond en haar handen met tie-rips had geboeid, dan wel aan het boeien was. Aldus waren deze woorden geëigend bij het slachtoffer de vrees te doen ontstaan dat jegens haar geweld zou worden gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat ten aanzien van het subsidiair onder A en B ten laste gelegde, zoals hiervoor is bewezen verklaard, eendaadse samenloop moet worden aangenomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Weliswaar kan ten aanzien van de onder A en B bewezen verklaarde feiten een zekere eenheid van tijd en plaats worden aangenomen, gelet echter op de uiteenlopende strekking van deze strafbare feiten, die immers verschillende rechtsbelangen beogen te beschermen, is het hof van oordeel dat ten aanzien van deze feiten niet eendaadse, maar meerdaadse samenloop moet worden aangenomen.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
A
poging tot doodslag
en
B
poging tot afpersing
of
poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden.
Strafbaarheid van de verdachte
Bij de stukken bevinden zich - voor zover hier relevant - de navolgende omtrent de verdachte opgemaakte rapportages:
- Psychiatrisch Pro Justitia rapport van 25 mei 2010 opgemaakt door psychiater C.J. van Gestel
- Psychologisch Pro Justitia rapport van 20 april 2010 opgemaakt door gezondheidszorg- en forensisch psycholoog D. Breuker
- Pro Justitia rapport van 4 mei 2011 opgemaakt door arts en gedragskundige D.F.J. Hoekstra.
De raadsman heeft bij brief van 15 augustus 2011 te kennen gegeven met gebruikmaking van deze rapportages in te stemmen, welk standpunt hij ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2011 heeft herhaald. Ook de advocaat-generaal heeft daar verklaard met het gebruik van deze rapportages in te stemmen.
Genoemde deskundigen zijn met betrekking tot de vraag of bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens tot ongeveer gelijkluidende conclusies gekomen. Van Gestel stelt dat de verdachte leidt aan een persoonlijkheidsstoornis die moet worden geclassificeerd als "niet anderszins omschreven" met narcistische en antisociale trekken, Breuker dat sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en Hoekstra dat sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en vermijdende trekken. Daarnaast hebben zij allen geconstateerd dat bij de verdachte tevens sprake is van psychopathie.
In antwoord op de vraag tot welke conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid zij komen, adviseert Van Gestel de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde beroving ten hoogste licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten en onthoudt hij zich van advies ten aanzien van de andere feiten. Breuker adviseert de verdachte op basis van de stoornissen en het verband met het ten laste gelegde (naar het hof begrijpt: alle ten laste gelegde feiten) als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Hoekstra adviseert eveneens de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten.
Het hof neemt de adviezen van de getuige-deskundigen Breuker en Hoekstra ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over en maakt die tot de zijne. Het hof merkt daarbij op dat het de door genoemde deskundigen gestelde diagnoses en adviezen ter zake de toerekeningsvatbaarheid voldoende onderbouwd en overtuigend acht. Het hof neemt tevens in aanmerking dat de getuige-deskundige Van Gestel, die zich ten aanzien van de bewezen verklaarde poging tot doodslag heeft onthouden van advies, te kennen heeft gegeven dat zijn terughoudendheid wordt ingegeven door het feit dat hij zich niet aan waarschijnlijkheidsoordelen wil wagen. Wel heeft hij echter in zijn rapport vermeld dat is te beredeneren dat de verdachte in blinde woede is ontstoken en heeft hij ter terechtzitting verklaard de constateringen van de getuige-deskundige Breuker, dat heftige krenkingen van de verdachte woedeaanvallen in de hand kunnen werken, zeker te kunnen delen. Het hof leidt onder meer hieruit af dat Van Gestel de conclusies van Breuker en Hoekstra ten aanzien van de oorzaak van het gepleegde geweld - en derhalve ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van het betreffende feit – (minstgenomen) niet voor onmogelijk houdt.
Het hof acht de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde gelet op het voorgaande verminderd toerekeningsvatbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde (kort gezegd: poging tot moord) vrijgesproken en voor het subsidiair ten laste gelegde (kort gezegd: A. poging tot doodslag en B. poging tot afpersing en/of poging tot diefstal) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van de benadeelde partij en het beslag.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde (kort gezegd: poging tot moord) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met verpleging van overheidswege. Daarnaast heeft zij gevorderd dat het hof ten aanzien van de benadeelde partij en het beslag zal beslissen overeenkomstig de rechtbank.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Terbeschikkingstelling (TBS)
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende naar voren gebracht.
Ik vorder, op grond van de bevindingen in het psychologisch onderzoek van D. Breuker van 20 april 2010 en het psychiatrisch onderzoek van C.J. van Gestel van 25 mei 2010, in onderling verband en samenhang bezien, inhoudende dat:
- de verdachte ten tijde van de gepleegde feiten lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens
- langdurige behandeling van die stoornis noodzakelijk is ter vermindering van de kans op recidive
- sprake is van feiten waarvoor meer dan vier jaar gevangenisstraf kan worden opgelegd
- de veiligheid van anderen de oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging vereist
- een dergelijke behandeling, gelet op het gevaar van onttrekking en schijnaanpassing, niet kan plaatsvinden in het kader van een TBS met voorwaarden
oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
Daarbij merk ik nog op dat in het psychiatrisch rapport niet nadrukkelijk tot de oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging is geconcludeerd, maar dat dit is ingegeven door de onjuiste veronderstelling dat sprake moet zijn van een verband tussen de gepleegde feiten en de stoornis. Dat is onjuist. Voldoende is dat sprake is van gelijktijdigheid, dat de stoornis bestond ten tijde van de gepleegde feiten. Met betrekking tot het rapport van D.F.J. Hoekstra merk ik op dat hij geen psychiater is, zodat zijn rapport niet kan dienen ter onderbouwing van een TBS-maatregel. Inhoudelijk meen ik dat de conclusies in het rapport innerlijk tegenstrijdig zijn. Het feit dat de verdachte hoog scoort op psychopathie acht ik niet contra-indicatief voor de oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging. In verschillende inrichtingen wordt gewerkt met speciale behandelprogramma's voor patiënten met een hoge mate van psychopathie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende naar voren gebracht
Met betrekking tot oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging merk ik het volgende op. Er is nog al wat in te brengen tegen het rapport van D. Breuker, de voornaamste pleitbezorger van oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging. De door haar met de verdachte doorgebrachte tijd (maximaal 3,5 uur) kan niet als sufficiënt worden geduid in verhouding tot de verstrekkendheid van haar conclusies. Een en ander vormt wellicht een verklaring voor de diverse feitelijke onjuistheden in haar rapport. Die rapportage en de door haar ter terechtzitting gegeven toelichting kan oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging in ieder geval niet wettigen.
Daarbij komt dat de getuigen-deskundigen Van Gestel en Breuker het niet met elkaar eens zijn over de vraag of psychopathie als zodanig reden vormt voor het opleggen van TBS. Van Gestel meent van niet, terwijl dit volgens Breuker eigenlijk steeds wel het geval is. De bij de verdachte vastgestelde psychopathie vormt nu juist de gemeenschappelijke deler in de rapportages. Als de deskundigen het niet met elkaar eens zijn over de kans op herhaling en het behandelsucces in geval van psychopathie, kunnen die rapportages nooit de grondslag vormen voor oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging. Bovendien geven de rapportages onvoldoende duidelijkheid over de kans op herhaling, terwijl dit toch een cruciale factor is voor de oplegging van een zo verstrekkende maatregel.
Hoewel ik mij niet formeel verzet tegen het gebruik van rapportages ouder dan een jaar, vind ik rapportages van minder dan een jaar oud voor oplegging van de meest verstrekkende maatregel een condicio sine qua non. Belangrijker nog is de doelstelling van deze maatregel. Naast het primaire doel van beveiliging van de maatschappij, is ook vereist dat enig zicht bestaat op de terugkeer in de maatschappij. Daarvan is in dit geval geen sprake omdat:
- de verdachte geen helderheid kan verschaffen over het hem verweten feit, waardoor geen delictpreventieplan kan worden geschreven;
- de verdachte lijdt aan psychopathie, waarvoor nog geen effectieve behandelingen bestaan;
- een temporele toetsing van het vermeende recidiverisico binnen de muren van een TBS-kliniek niet mogelijk is.
Concluderend ben ik primair van mening dat volstaan dient te worden met uitsluitend een gevangenisstraf.
Subsidiair ben ik van mening dat dient te worden volstaan met de oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden, eventueel in combinatie met een gevangenisstraf van maximaal vijf jaren. Dit biedt de mogelijkheid om gedurende negen jaren toezicht op de verdachte uit te oefenen. Ik sluit me op dit punt aan bij de conclusies van D.F.J. Hoekstra.
Bespreking van de rapportages en de daarop gegeven toelichting
Breuker rapporteert, zakelijk weergegeven, onder meer als volgt in haar rapport van 20 april 2010.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Deze narcistische persoonlijkheid kenmerkt zich door de aanwezigheid van een krenkbaar en overwaardig zelfbeeld, een zeer beperkt ontwikkeld gevoelsleven (gevoelsarmoede) met slecht geïntegreerde agressie, gebrekkige gewetensfuncties, een weinig adequaat inlevingsvermogen en een geringe frustratietolerantie en impulscontrole. Er is sprake van een verhoogde mate van psychopathie. Dit betekent dat bij de verdachte onder andere grote sociaal-emotionele tekorten aanwezig zijn op interpersoonlijk, affectief en impulsief gebied. De aard van de persoonlijkheidspathologie kenmerkt niet onmiddellijk de manifestatie van destructieve, impulsieve gedragsstoornissen; deze kunnen lang verhuld blijven onder een façade van charme en sociale aanpassing. Echter, in geval van heftige krenkingen (narcistische woede) om de ervaren eigen tekorten kan sprake zijn van oplopen van negatieve affecten. Dit kan aanleiding geven tot onverwachte kille acting-out van agressie. Op verstandelijk niveau is een significant verschil gevonden tussen het verbale en het performale vermogen, waarbij de verdachte performaal op zwakbegaafd niveau functioneert. Dit heeft vooral te maken met een gebrekkig inzicht in sociale en praktische situaties. Tegelijkertijd beschikt hij over (zeer) grote sociale vaardigheden. Er is nauwelijks tot geen aanpassing aan en empathie met de gevoeligheden van anderen. Als er al aanpassing aan en mededogen is, is dat uit louter opportunistische overwegingen. Een specifieke delictanalyse is niet mogelijk omdat de verdachte zegt geen herinneringen te hebben aan de geweldsescalatie. Toch kunnen er op basis van het onderzoek wel verbanden worden gelegd tussen de aanwezige stoornissen en het plegen van het ten laste gelegde. Betrokkene geeft aan op voorhand aan het plegen van het ten laste gelegde, een langere aaneengesloten slechte periode te hebben doorgemaakt. Niet eerder maakte hij dit mee. De confrontatie met eigen tekorten lijkt op dat moment al aanwezig te zijn geweest, tengevolge waarvan negatieve affecten zijn gaan oplopen. Betrokkene kon hier vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek slecht mee omgaan. Het plegen van een woningoverval bood in feit een uitkomst om de krenking teniet te doen en geen gezichtsverlies meer te hoeven leiden. Bij de uitvoering daarvan is het gekomen tot een vreselijke geweldsuitbarsting., waarvan hij aangeeft zich niets te kunnen herinneren. De aanwezigheid van dissociatieve amnesie kan niet worden gezien als een symptoom van de vastgestelde pathologie, wel is bij verdachte sprake van het ontkennen van negatieve affecten. Emoties worden door middel van primitieve afweervormen uit de beleving gehouden. Dit houdt in dat hij weinig zicht en grip heeft op zijn emoties, en dat onder toenemende druk emoties daardoor heftig kunnen doorbreken. Doorbrekende 'blinde' woede is in geval van verdachte niet het gevolg van een traumatische ervaring, maar van krenkingen. De stoornis was aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Op basis van de aanwezige stoornissen en het verband met het ten laste gelegde, indien bewezen, wordt geadviseerd de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De kans op herhaling van een geweldsescalatie wordt niet per definitie direct verwacht. Toch kunnen de risico's die nodig zijn voor een geweldsescalatie (heftige krenkingen, een toenemende externe druk en daardoor oplopende emoties), bij de verdachte niet voldoende worden gecontroleerd om een soortgelijke geweldsescalatie in de toekomst uit te sluiten. Het 'wegraken' van herinneringen staat een zorgvuldige delictanalyse in de weg, waardoor de verdachte geen zicht en grip kan hebben op wat er precies is gebeurd en op zijn motieven en beweegredenen die tot het destructieve geweld hebben geleid. Dit is wel noodzakelijk om recidive in de toekomst te kunnen voorkomen. Gezien de ernst van de aanwezige stoornissen en het verband met het ten laste gelegde wordt behandeling in het kader van TBS met dwangverpleging noodzakelijk geacht (op basis van duur, intensiteit en veiligheid) om recidive in de toekomst te verkleinen. Een TBS met voorwaarden wordt gezien de hoge mate van psychopathie niet wenselijk geacht.
Ter terechtzitting op 19 november 2010 verklaart zij in aanvulling op haar rapport, zakelijk weergegeven, onder meer nog het volgende:
Impulsieve en agressieve acting out past in een narcistische en antisociale persoonlijkheidsstoornis. Een persoon overziet de gevolgen van zijn daden dan niet. Ik zie zijn agressie als een impulsdoorbraak. In een behandeling kan zo iemand geleerd worden zijn agressie te controleren, zodat deze minder explosief zal zijn.
De verdachte is iemand die in staat is zich als een soort kameleon naar zijn omgeving te voegen. Iemand die in staat is tot schijnaanpassingen kan zich goed aanpassen in het geval van behandeling. In het geval van een behandeling in een TBS-kliniek is dat minder makkelijk. Bij een behandeling in een TBS-klinkiek gaat het erom de verdachte te laten zien in welke situaties sprake zou kunnen zijn van een agressiedoorbraak. Het slagen van een behandeling is afhankelijk van de wijze waarop iemand zich opstelt. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is te risicovol, omdat we er niet vanuit kunnen gaan dat de verdachte op normale wijze met krenkingen kan omgaan.
Van Gestel rapporteert, zakelijk weergegeven, onder meer als volgt in zijn rapport van 25 mei 2010.
Bij de verdachte kon een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens worden vastgesteld. Het gaat dan om een persoonlijkheidsstoornis, die op grond van psychiatrisch onderzoek kan worden geclassificeerd als 'niet anderszins omschreven' met narcistische en antisociale trekken. In meer structurele termen kan bij de verdachte van psychopathie worden gesproken. Een gebrekkige ontwikkeling is per definitie duurzaam. Deze bestond dan ook bij onderzochte in de aanloop naar en ten tijde van het ten laste gelegde. Een gebrekkige ontwikkeling leidt in het algemeen tot beperkingen in iemands gevoelsleven, gedachtewereld en gedrag. Ook bij de verdachte kan dit worden vastgesteld. Hij is in de jaren voor het ten laste gelegde gericht geweest op primaire lustbevrediging en had al zijn narcistische en antisociale coping en afweer aangewend om deze te bewerkstelligen en krenking te voorkomen. De verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde volkomen vastgelopen. Hij had grote schulden, geen werk, geen goede vrienden, geen hecht contact met zijn familie en het verlies van zijn woonruimte was aanstaande. Hoe zijn poging om het slachtoffer te beroven escaleerde tot extreme gewelddadigheid is niet bekend, omdat de verdachte daarover, volgens hem vanwege amnesie, niet heeft verklaard. Vanwege de krenkbaarheid van de verdachte en de enorme krenking die de uitzichtloze situatie voor hem betekende, is nog wel te beredeneren dat hij bij de beroving om onbekende redenen in blinde razernij is ontstoken. Dit is echter niet te staven. Al met al wordt geadviseerd om de verdachte op grond van een ernstige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en het verband tussen die gebrekkige ontwikkeling en de beroving, indien bewezen, licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Het is niet goed mogelijk advies te geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van het door de verdachte toegepaste geweld. Het recidiverisico wat betreft het agressief gedrag kan slecht worden ingeschat. De structurele diagnose 'psychopathie' geeft op zich wel een verhoogd risico op enig recidief. Ook op grond van uit wetenschappelijke literatuur bekende risicofactoren, wordt het recidiverisico (zeker op termijn) verhoogd ingeschat. Voor de toekomst geldt dat de gezien zijn omstandigheden de kans groot is dat de verdachte stress en destabilisatie zal ervaren. De verdachte zou behandeld kunnen worden in verband met de vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek. Om die behandeling effectief te laten zijn, is het nodig dat de verdachte wordt blootgesteld aan een behandelklimaat waarin intensieve en langdurige behandeling gepaard gaat met beveiliging. Alleen de maatregel tot terbeschikkingstelling geeft die mogelijkheid in een mate die noodzakelijk wordt geacht.
Oplegging van de maatregel wordt evenwel niet geadviseerd op grond van het beperkte verband tussen de psychopathie en de beroving en het onduidelijke verband tussen de psychopathie en de extreme agressie.
Ter terechtzitting op 19 november 2010 verklaart hij in aanvulling op zijn rapport, zakelijk weergegeven, onder meer nog het volgende:
Met betrekking tot de poging beroving acht ik de kans op recidive hoog. Ten aanzien van de hoeveelheid geweld kan ik geen verband met de gevonden persoonlijkheidsstoornis vaststellen en dus ook het risico op herhaling niet inschatten. Ik heb wel geaarzeld of ik een terbeschikkingstelling met dwangverpleging moest adviseren. Op grond van het beperkte verband tussen verdachtes psychopathie en de poging tot beroving heb ik daartoe niet geadviseerd. Psychopathie is op zich zelf geen reden voor een TBS-behandeling, maar gecombineerd met een hoog recidiverisico wel. Iedere TBS-kliniek moet in staat worden geacht daders met psychopathie te behandelen. Gelet op het door mij niet in te schatten recidiverisico bij de verdachte kan ik een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet adviseren. Indien het hof van oordeel is dat de verdachte moet worden behandeld, dan dient dit in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging te geschieden omdat het niet anders kan. Breuker en ik zijn het met elkaar eens, met uitzondering van de causaliteit tussen de stoornis en de door de verdachte gepleegde geweldshandelingen.
Hoekstra rapporteert, zakelijk weergegeven, onder meer als volgt in zijn rapport van 4 mei 2011.
Bij de verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en vermijdende trekken. Hij heeft de statuur van een oplichter: een manipulerende, onoprechte persoon die er in zijn relaties met andere mensen op gericht is om daar zelf, middels leugens en verzinsels, beter van te worden zonder oog te hebben voor gerechtvaardigde belangen en verwachtingen van anderen. Op medisch terrein zijn er geen gronden geloof te hechten aan het geclaimde geheugenverlies. Oplichters zijn - bij de huidige stand van de wetenschap - buitengewoon moeilijk of helemaal niet te behandelen voor zover die behandeling gericht is op een diepgaande persoonlijkheidsverandering. Een eventuele poging tot behandeling moet dan ook niet gericht zijn op verandering van zijn persoonlijkheid, maar op maatschappelijke begeleiding en re-integratie, en dat zal al moeilijk genoeg zijn. Verdachte zal iedere vorm van begeleiding als intrusief en krenkend ervaren terwijl de professionals steeds opnieuw worden geconfronteerd met het feit dat echt contact met de verdachte er niet inzit en (mede daardoor) met het feit dat hij makkelijk veel negatieve gevoelens oproept. De persoonlijkheidsstoornis die ik heb vastgesteld bestond ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Naar mijn mening is zeer waarschijnlijk wel degelijk sprake van een causaal verband tussen de persoonlijkheidsstoornis en het ten laste gelegde. De teleurstellende mislukkingen die hij in de jaren voorafgaand aan het ten laste gelegde heeft opgelopen, leverden zich allengs opstapelende brandstof voor het ontsteken van narcistische woede. Dat opstapelen werd niet gemitigeerd of verhinderd door corrigerende ervaringen met derden in de realiteit van alledag omdat de verdachte zich daarvoor had afgesloten en daar misschien zelfs nooit voor open heeft gestaan. Op grond daarvan dient de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. De aard van de stoornis brengt mee dat de kans op recidive in de sfeer van oplichtingenpraktijk zeer groot is. De kans op speciële recidive met een geweldsdelict is moeilijker te voorspellen, maar is vermoedelijk gering. Een eventuele behandeling dient vooral praktisch en ondersteunend van aard te zijn en niet gericht op fundamentele herschikking/verandering van zijn persoonlijkheid omdat zulks niet mogelijk is. TBS met voorwaarden kan een toereikend kader bieden om enerzijds de veiligheidsrisico's - met name wat betreft de speciële recidive - af te dichten en anderzijds de behandeling en begeleiding van een kader te voorzien waarvan een ieder, en met name de verdachte, weet dat het zich zo nodig geheel om hem kan sluiten via een bevel tot verpleging indien hij zich niet aan de voorwaarden houdt. Ik houd het overigens zeer wel voor mogelijk dat de verdachte zich zal onttrekken aan ambulante begeleiding in het kader van een TBS met voorwaarden.
Ter terechtzitting op 31 augustus 2011 verklaart hij in aanvulling op zijn rapport, zakelijk weergegeven, onder meer nog het volgende:
Oplichters zijn psychopaten. Zij hebben een verminderde gewetensfunctie en streven het eigen belang na. Ook bij de verdachte is sprake van psychopathie. Het past bij zijn persoon om niet gemotiveerd te zijn voor een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden. Hij is nergens voor gemotiveerd. De kans op recidive op financiële en economische delicten is zeer groot, op geweldsdelicten is die kans niet zo groot. Dit recidiverisico kan verder worden verkleind indien behandeling plaatsvindt die gericht is op zijn geleidelijke terugkeer in de maatschappij. De behandeling kan zijn geval op ambulante leest worden geschoeid. Vanzelfsprekend heeft onttrekking van de verdachte aan voornoemde behandeling een ongunstig effect op het recidiverisico.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat aan de processuele voorwaarden voor het opleggen van een maatregel van TBS, in welke vorm dan ook, is voldaan. Immers, door drie gedragsdeskundigen, onder wie een psychiater, is geadviseerd over de persoonlijkheid van de verdachte. De verdachte en het openbaar ministerie hebben ingestemd met het gebruik van de adviezen voornoemd, voor zover die ouder zijn dan één jaar.
Het hof ziet voorts ook materieel geen bezwaar in het feit dat de rapportages van Breuker en Van Gestel dateren van meer dan één jaar geleden nu zij hun conclusies ter terechtzitting van 19 november 2010 hebben bevestigd.
Het hof stelt voorts vast dat aan de wettelijke voorwaarden van de artikelen 37a en 37b, telkens onder het eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. Immers, bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
De feiten waaraan de verdachte zich schuldig heeft gemaakt - kort gezegd - A) poging tot doodslag en B) poging tot afpersing en/of poging tot diefstal met geweld, betreffen telkens misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van TBS met verpleging eist en overweegt met betrekking hiertoe het volgende.
Hoewel de deskundigen verschillend adviseren met betrekking tot (het kader van een) behandeling zijn zij vrijwel eensluidend in hun conclusies ten aanzien van de bij de verdachte aangetroffen stoornissen en de ernst daarvan. Het hof concludeert op grond daarvan dat bij de verdachte zowel sprake is van een ernstige narcistische persoonlijkheidsstoornis als van psychopathie.
Ook met betrekking tot het recidiverisico wijken de oordelen van de deskundigen niet in belangrijke mate van elkaar af.
De deskundigen Van Gestel en Hoekstra hebben aangegeven het recidiverisico bij de verdachte ten aanzien van vermogensdelicten - Van Gestel rept zelfs van beroving - als hoog in te schatten. Ten aanzien van de geweldsescalatie achten alle deskundigen eveneens een risico op herhaling aanwezig, zij het dat zij dat inschatten als 'verhoogd ten aanzien van enig recidief, terwijl het risico van excessieve gewelddadigheid niet is in te schatten' (Van Gestel), respectievelijk als 'niet uit te sluiten'(Breuker) en als 'moeilijker te voorspellen maar vermoedelijk gering' (Hoekstra).
Het hof concludeert hieruit dat ten minste enig risico op herhaling van het plegen van excessief geweld bestaat, waarbij de grootte van dat risico minder goed is in te schatten door het ontbreken van een verklaring van de verdachte over de reden van zijn handelen. Het hof acht het van groot belang dat dit risico zoveel mogelijk wordt verkleind.
Het hof voegt hier nog aan toe dat naar zijn oordeel de inschatting van twee deskundigen dat het recidiverisico ten aanzien van vermogensdelicten hoog is - welke inschatting het hof overneemt en tot de zijne maakt - van belang is voor het inschatten van de kans op herhaling van een geweldsexplosie, zoals zich in deze zaak heeft voorgedaan. Het handelen van de verdachte in de onderhavige zaak was immers in de aanvang gericht op het plegen van een vermogensdelict in de vorm van een beroving. Tijdens het plegen van dit feit is de situatie volledig geëscaleerd. Breuker heeft gesteld dat in het geval van de verdachte stressvolle situaties tot een agressieve impulsdoorbraak kunnen leiden. Te vrezen valt dat de verdachte, wanneer hij in de toekomst in herhaling van het plegen van vermogensdelicten zou vervallen, opnieuw tot het plegen van ernstig geweld zal overgaan wanneer zich daarbij omstandigheden voordoen die voor hem stressvol zijn.
De deskundigen komen tot verschillende conclusies wat betreft het behandeladvies. Kort gezegd is Breuker van oordeel dat TBS met dwangverpleging is aangewezen, is Van Gestel van oordeel dat lastig geadviseerd kan worden tot oplegging van een maatregel en is Hoekstra van oordeel dat TBS met voorwaarden is aangewezen.
Uit het rapport van Breuker kan worden afgeleid dat zij, gezien de ernst van de aanwezige stoornissen en het verband met het ten laste gelegde, behandeling in het kader van TBS met dwangverpleging noodzakelijk acht (op basis van duur, intensiteit en veiligheid) om recidive in de toekomst te verkleinen.
Van Gestel heeft verklaard dat een effectieve behandeling van de verdachte in verband met de vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek alleen kan plaatsvinden in een behandelklimaat waarin intensieve en langdurige behandeling gepaard gaat met beveiliging. Alleen de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging geeft die mogelijkheid in een mate die noodzakelijk wordt geacht.
Hoekstra heeft gesteld dat TBS met voorwaarden een toereikend kader zou bieden om enerzijds de veiligheidsrisico's - met name wat betreft de kans op speciële recidive - af te dichten en anderzijds de behandeling en begeleiding van een kader te voorzien. Dit kader zou wat hem betreft geheel of vrijwel geheel op ambulante leest geschoeid moeten worden.
Alle deskundigen menen dat voorzienbaar is dat de verdachte, wanneer voor hem de gelegenheid daartoe bestaat, zich op enig moment aan behandeling zal onttrekken.
Door de verdediging is bepleit dat psychopathie onbehandelbaar is. Oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging aan de verdachte zou daarom neerkomen op plaatsing van de verdachte in de longstay.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging is vanuit zijn aard niet gericht op behandeling, wel is het vooruitzicht van behandeling met de mogelijkheid van terugkeer in de maatschappij wezenlijk. Aan de verdediging moet worden toegegeven dat de behandeling van psychopathie, zoals bij de verdachte gediagnosticeerd, voor zover die behandeling is gericht op een diepgaande persoonlijkheidsverandering buitengewoon moeilijk is.
Het hof ziet evenwel behandelmogelijkheden, zoals door Breuker beschreven, waarbij het erom gaat de verdachte te laten inzien in welke situaties sprake zou kunnen zijn van een agressiedoorbraak. Aldus zal een vermindering van het recidiverisico moeten worden bewerkstelligd.
Aan oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden komt het hof, reeds gelet op de in combinatie daarmee maximaal aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf, niet toe.
De in dit verband door de verdediging overigens gevoerde verweren kunnen derhalve onbesproken blijven.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat, gelet op ernst van de gepleegde feiten en het groot te achten gevaar dat de verdachte, wanneer hij niet wordt behandeld, opnieuw zal overgaan tot het plegen van delicten, waaronder mogelijk ernstige geweldsdelicten, de veiligheid van anderen in dit geval het opleggen van de TBS-maatregel en de verpleging eist.
Gevangenisstraf
Naast oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging dient aan de verdachte als strafrechtelijke reactie op de door hem gepleegde delicten een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur te worden opgelegd. Bij de weging van een en ander acht het hof het gelet op de ernst van de feiten en de ernstige gevolgen daarvan onontkoombaar dat aan de verdachte een langere gevangenisstraf wordt opgelegd dan de door de raadsman bepleitte gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar. Anderzijds acht het hof een gevangenisstraf zoals gevorderd door de advocaat-generaal te zwaar, gelet op het feit dat tevens de maatregel van TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd en het hof van oordeel is dat deze op afzienbare termijn dient aan te vangen. Het hof houdt daarbij tevens rekening met het feit dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De verdachte heeft het slachtoffer ongeveer zeventien keer met een mes in haar hals en bovenlichaam (waaronder ook in haar buik en rug) gestoken. Zij heeft daardoor onder andere een dwarslaesie opgelopen, zonder kans op herstel. Haar leven is hierdoor voor altijd en op verstrekkende wijze veranderd, hetgeen zij op heldere en indringende wijze in haar slachtofferverklaring uiteen heeft gezet.
Door zo te handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een poging ondernomen om het slachtoffer haar meest waardevolle bezit, het leven, te ontnemen. Het is een gelukkige en zeker niet aan de verdachte te danken omstandigheid dat het slachtoffer door de extreem gewelddadige handelingen van de verdachte niet is komen te overlijden, al is zij daar, zoals zij heeft verklaard, zelf niet altijd blij mee.
Voorafgaand aan dit extreme geweld heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot afpersing en/of poging tot diefstal met geweld. Naar vooropgezet plan had de verdachte tie-rips, handschoenen en een mes bij zich en heeft hij zich, door zich voor te doen als koerier, de toegang tot de woning van het slachtoffer verschaft. Hij heeft haar in haar woonkamer voor ontvangst van een pakketje laten tekenen, waarna hij (op enig moment) haar handen met tie-rips heeft vastgebonden. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij uit winstbejag een woningoverval heeft gepleegd waarbij hij bereid was voorbij te gaan aan de ernstige gevolgen die de uitvoering van zijn plannen voor het slachtoffer zouden hebben. Van algemene bekendheid is dat een dergelijk feit vaak vergaande psychische en andere nadelige gevolgen voor een slachtoffer heeft. Voorts versterkt een feit als dit in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 augustus 2011 is de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten veroordeeld.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het hof constateert, zoals ook door de raadsman van de verdachte is bepleit, dat sprake is van een schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, vanaf het moment waarop door de verdachte hoger beroep is ingesteld en het wijzen van arrest door het hof op 14 september 2011 is een periode verstreken van twee jaren en bijna zes maanden. Van belang is dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt. Die overschrijding is slechts ten delen te wijten aan de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop.
Het hof zou zonder evengenoemde constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren en zes maanden hebben opgelegd. Gelet echter op de hiervoor vastgestelde aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Beslag
Het bewezen verklaarde is voorbereid met behulp van de hierna onder 3, 29, 30 en 31 genoemde voorwerpen en is begaan met behulp van de hierna onder 28 en 32 genoemde voorwerpen. De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36c, 36d, 36f, 37a, 37b, 38b, 38c, 38d, 45, 57, 287, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [A.M. ]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van een deel van de door haar geleden immateriële schade. Deze bedraagt € 30.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat behandeling van de totale vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding. Hij verzoekt het hof derhalve de benadeelde partij te ontvangen in haar vordering tot een bedrag van € 5.000,00 à € 10.000,00 en die vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Met betrekking tot de totale vordering van de benadeelde partij wijst de raadsman nog op het bestaan van een forse schuldenlast bij de verdachte en het ontbreken van draagkracht aan diens zijde, hetgeen tot matiging van de vordering dient te leiden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Van een situatie als bedoeld in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is geen sprake, zodat de benadeelde partij kan worden ontvangen in haar vordering.
De draagkracht van de verdachte behoort in beginsel geen rol te spelen bij het bepalen van het bedrag dat aan de benadeelde partij dient te worden toegewezen en waarvoor een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. In hetgeen de raadsman van de verdachte overigens naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof betrekt bij zijn oordeel niet alleen de verklaring van de verdachte dat van een schuldenlast geen sprake (meer) is. Ook is ten aanzien van de verdachte niet aanstonds duidelijk dat zijn toekomstige draagkracht ontoereikend zal zijn om het te betalen bedrag te voldoen.
De verdachte is tot vergoeding van de door hem toegebrachte schade gehouden, terwijl de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd, waardoor het hof de hoogte van de gestelde schade aannemelijk acht. Nu de vordering ter terechtzitting in hoger beroep in zijn geheel is toegelicht en namens de verdachte betwist, ziet het hof niet dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting vormt of vormde van het strafgeding. Het hof zal de vordering dan ook toewijzen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3) een krant, de Pers, in een envelop;
28) acht tie-rips, kleur zwart;
29) een brief, kleur wit, ontvangstbewijs;
30) een pen, kleur blauw, opschrift Unicef;
31) twee wollen handschoenen, kleur groen;
32) een valmes, kleur zwart, met bijbehorend lemmet.
Gelast de teruggave aan Shell tankstation "de Vierstaten" Kennermerstraatweg 20 te Alkmaar van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1) een videoband, kleur zwart, Panasonic VHS.
Gelast de teruggave aan Sector Toezicht gemeente Alkmaar, Dijk 16-20 te Alkmaar van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2) drie dvd's, kleur goud, Maxell, beelden van de Heul, Ritsevoort en Zilverstraat.
Gelast de teruggave aan [A.M. ] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
33) een paardrijbroek;
34) een bh, ondergoed;
35) een T-shirt;
36) een trui, kleur bruin;
37) twee paardrijlaarzen, kleur bruin;
38) twee sokken.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4) twee brieven;
5) een brief, kleur groen, kaartje schoonmaakbedrijf;
6) een landkaart;
7) een boek, kleur grijs, handboek Holleeder;
8) een rekenmachine, kleur grijs;
9) een telefoontoestel, kleur zwart, Sony Ericsson J220I;
10) een Volkskrant;
11) een tijdschrift, kleur wit, Top Gear;
12) een verzekeringsbewijs;
13) een brief, onder andere deurwaarder, huur, Suzuki Alto, CJIB, belastingaanslagen;
14) een ongeschreven kladblok Action, kleur blauw;
15) een brief, onder andere deurwaarder en makelaar;
16)zes sleutels aan een ring;
17) een telefoontoestel, kleur zwart, Nokia;
18) een brief, onder andere deurwaarder en aantekenbriefjes;
19) een spijkerbroek, kleur blauw, Petrol;
20) een T-shirt, kleur wit, State of Art;
21) een shirt met lange mouwen, kleur legergroen;
22) een shirt met lange mouwen, kleur legergroen;
23) een halflange jas, kleur blauw;
24) een riem, kleur bruin;
25) ondergoed, kleur wit Menswear;
26) een paar sokken, kleur zwart;
27) een paar schoenen, Ecco halfhoog, kleur zwart, maat 41.
Vordering van de benadeelde partij [A.M. ]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [A.M. ] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 30.000,00 (dertigduizend euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A.M. ], een bedrag te betalen van € 30.000,00 (dertigduizend euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 180 (honderdtachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. M.E. Leijten en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 september 2011.
Mr. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen