GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 2 augustus 2011 in de zaak met zaaknummer 200.087.971/01 van:
[…],
wonende op een geheim adres,
APPELLANTE,
advocaat: mr. W.H.R. Hogewind te Amsterdam,
BUREAU JEUGDZORG AGGLOMERATIE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en BJAA genoemd.
1.2. De moeder is op 26 mei 2011 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 8 maart 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 10-3435 / 479371.
1.3. BJAA heeft op 22 juni 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. […], de vader van de hierna te noemen minderjarigen [kind A] en [kind B] (hierna: de vader), heeft op 22 juni 2011 een verweerschrift en op 23 juni 2011 een nader stuk ingediend.
1.5. De zaak is op 27 juni 2011 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
• de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
• L. Schijf (hierna: de gezinsvoogd) en J. Schoutsen namens BJAA;
• de vader, bijgestaan door mr. E.R. Moes, advocaat te Bergen op Zoom;
• F.L.M. Huizinga namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam en Gooi & Vechtstreek, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
2.1. Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren […] (hierna: [kind A]) [in] 2003 en […] (hierna: [kind B]) [in] 2006 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De moeder heeft het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.2. Bij beschikking van 23 december 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Dordrecht zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld. Zij zijn bij beschikking van 14 januari 2009 van deze kinderrechter onder toezicht gesteld met ingang van 23 maart 2009 voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling van de kinderen is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij de bestreden beschikking met ingang van 23 maart 2011 voor de duur van een jaar.
2.3. De kinderen zijn in het kader van de ondertoezichtstelling uit huis geplaatst. De laatst gegeven machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] voor verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder is geldig tot 23 maart 2011. De machtiging tot uithuisplaatsing van [kind B] voor verblijf bij een pleegouder is laatstelijk bij de bestreden beschikking verlengd met ingang van 23 maart 2011 voor de duur van een jaar. [kind B] is in een voor de ouders geheim, perspectiefbiedend pleeggezin geplaatst. Het hoger beroep heeft uitsluitend op [kind A] betrekking.
2.4. Eind januari 2010 zijn de kinderen samen met de moeder klinisch opgenomen bij de Bascule te Amsterdam voor Psychiatrische Gezinsbehandeling. De Bascule heeft naar aanleiding hiervan een Rapportage eindevaluatie Sociotherapeuten uitgebracht.
De moeder ontvangt thans nog steeds hulpverlening van de Bascule in het kader van een tweejarig traject, en wekelijkse begeleiding van de Blijf Groep.
2.5. [kind A] heeft vanaf 26 maart 2010 verbleven op de longstay-afdeling van de crisisgroep van Altra. Hij heeft er speltherapie gevolgd. Vanaf 1 april 2011 verblijft [kind A] in een perspectiefbiedend pleeggezin van Altra, met Therapeutische Gezinsbegeleiding (TGV) van de Bascule. [kind A] is aangemeld voor traumabehandeling bij de Bascule, door middel waarvan wordt geprobeerd hem zijn ervaringen met geweld te laten verwerken. Hij is onderzocht door een kinderpsychiater van de Bascule en er is een nieuw onderzoek door een kinderpsychiater voor [kind A] aangevraagd.
2.6. BJAA heeft op 26 maart 2011 een Plan van Aanpak (gezins)voogdij vastgesteld.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – op het daartoe strekkende verzoek van BJAA de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] voor verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder en aansluitend bij een pleegouder verlengd met ingang van 23 maart 2011 voor de duur van een jaar.
3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van BJAA de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] te verlengen alsnog af te wijzen.
3.3. BJAA verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. BJAA verzoekt deze beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren indien daarbij de bestreden beschikking zal worden vernietigd.
3.4. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, althans haar verzoek af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van dit geding.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan de orde is de vraag of ten tijde van het geven van de bestreden beschikking de gronden voor verlenging van de uithuisplaatsing van [kind A] aanwezig waren en of deze gronden ook thans nog aanwezig zijn.
4.2. Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep valt af te leiden dat [kind A] problemen heeft die niet gering zijn en die in de loop der tijd niet zijn afgenomen. [kind A] is in het verleden verscheidene malen getuige geweest van huiselijk geweld tussen zijn ouders. Hij laat gedrag zien dat verbaal en fysiek agressief is en dat als grensoverschrijdend wordt aangemerkt. Daarnaast vertoont hij extreem, niet bij zijn leeftijd passend, seksueel gedrag. Niet duidelijk is waar dit vandaan komt. Volgens de Rapportage eindevaluatie Sociotherapeuten van de Bascule uit maart 2010 verkeert [kind A] in onveiligheid, niet alleen vanwege het wegloopgedrag dat hij laat zien, maar ook omdat hij tekort komt op het gebied van zich veilig en begrepen kunnen voelen. [kind A] heeft vanwege zijn gedragsproblemen en seksuele uitingen aandacht en begeleiding nodig. Volgens de Bascule is niet gebleken dat de moeder [kind A] de structuur, sturing en ondersteuning kan bieden, die hij gelet op de aard van zijn problematiek nodig heeft. De verscheidene vormen van hulpverlening die in het verleden zijn ingezet teneinde de thuissituatie van de moeder veiliger te maken en haar sterker te maken in haar rol van opvoeder, hebben onvoldoende resultaat geboekt. Tijdens de Psychiatrische Gezinsbehandeling van de Bascule heeft zij er blijk van gegeven geen grip op de kinderen te ervaren en zich dan onmachtig te voelen.
4.3. De moeder stelt dat haar situatie inmiddels zodanig is verbeterd, dat zij thans de zorg voor [kind A] weer zelf ter hand kan nemen en [kind A] – met de nodige hulpverlening en begeleiding – tezamen met haar partner een adequate verzorging en opvoeding kan bieden in een veilige en stabiele woonomgeving.
4.4. BJAA heeft het standpunt van de moeder gemotiveerd betwist. BJAA erkent dat de moeder nu enige tijd een stabiele relatie heeft en acht het feit dat de partner van moeder bereid is om de moeder te ondersteunen in de opvoeding van [kind A], positief. Het neemt echter niet weg – aldus BJAA – dat de problemen die [kind A] laat zien in de hechting, als gevolg van onvoldoende stabiliteit in zijn primaire omgeving, behandeling behoeven alvorens hem opnieuw bloot te stellen aan een nieuwe relatie van de moeder. De gezinsvoogd heeft daaraan ter zitting in hoger beroep toegevoegd dat [kind A] thans therapeutische pleegzorg ontvangt en vanwege zijn ervaringen met geweld is aangemeld voor traumabehandeling bij de Bascule. Er dient volgens de gezinsvoogd meer duidelijkheid te komen over de problematiek van [kind A]. Hij is door een kinderpsychiater van de Bascule onderzocht, doch er dient opnieuw onderzoek door een kinderpsychiater te worden uitgevoerd. De gezinsvoogd heeft ter zitting in hoger beroep medegedeeld dat het onderzoek naar [kind A] binnen een gestructureerde en rustige omgeving dient plaats te vinden.
4.5. Gelet op al het bovenstaande komt het hof tot het oordeel dat de gronden voor – en daarmee de noodzaak tot – uithuisplaatsing van [kind A] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Het hof acht het noodzakelijk dat gedegen onderzoek plaats vindt naar de problematiek van [kind A] en is – anders dan de moeder ter zitting in hoger beroep – van oordeel dat de zorgen omtrent de problematiek van [kind A] niet overdreven zijn. Aldus geeft de moeder blijk van een onvoldoende inzicht in de situatie waarin [kind A] zich bevindt. Daarnaast heeft de moeder niet aannemelijk gemaakt dat de voor [kind A] noodzakelijke hulpverlening c.q. traumabehandeling, waarvoor zij stelt open te staan, ook vanuit een ambulant kader kan plaatsvinden. De stelling van de moeder dat haar nieuwe partner, met wie zij al enige tijd een stabiele relatie heeft en samenwoont, haar kan steunen in de zorg voor [kind A] en dat hij graag een vaderrol voor [kind A] op zich wil nemen, is in dit verband onvoldoende. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder, tegenover de gemotiveerde betwisting door BJAA, onvoldoende onderbouwd dat haar nieuwe partner daartoe tezamen met haar op een zodanige wijze in staat zal zijn, dat daarmee een op de behoeften van [kind A] aansluitende verzorging en opvoeding kan worden geboden. Al met al acht het hof [kind A]’s belang, in het bijzonder gelet op de hiervoor omschreven problematiek, het onderzoek dat met het oog hierop dient plaats te vinden en de hulpverlening die hij thans nodig heeft, niet gediend met zijn thuisplaatsing.
4.6. De moeder heeft nog gesteld dat uithuisplaatsing van [kind A] een te zware maatregel is die een ongerechtvaardigde inmenging in [kind A]’s gezinsleven oplevert. De uithuisplaatsing is volgens haar dan ook in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het hof volgt deze stelling niet, nu de belangen van [kind A] een inbreuk op het bepaalde in artikel 8 EVRM rechtvaardigen, deze inbreuk noodzakelijk is en niet onevenredig, gelet op de problemen waarmee [kind A] kampt. Er is op dit moment voorts geen minder ingrijpende wijze om [kind A]’s problemen zo mogelijk op te lossen dan langs de weg van een uithuisplaatsing.
4.7. Er is onvoldoende aanleiding om de moeder te veroordelen in de kosten van het geding, zoals door de vader is verzocht. Deze kosten dienen op de gebruikelijke wijze te worden gecompenseerd.
4.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, M. Wigleven en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2011.