ECLI:NL:GHAMS:2011:BS8965
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Berusting in hoger beroep en niet-ontvankelijkheid van de appellant
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de appellant niet-ontvankelijk is verklaard. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, maar het hof oordeelde dat de appellant had berust in het vonnis door een brief te sturen aan de werkgever waarin hij verklaarde af te zien van hoger beroep. De brief, gedateerd 3 juni 2010, werd door de appellant geschreven na ontvangst van het vonnis van de kantonrechter van 26 mei 2010. In de brief gaf de appellant aan dat hij zich niet wilde verzetten tegen de uitspraak van de kantonrechter, maar dat hij vooral hoopte op een gesprek met de nieuwe directeur van het Amsterdams Conservatorium. Het hof oordeelde dat de brief als een wilsverklaring van de appellant kon worden opgevat, waarin hij afstand deed van zijn recht om hoger beroep in te stellen. De appellant had in de pleidooien verklaard dat hij onder druk van zijn advocaat de brief had geschreven, maar het hof vond dat niet voldoende om aan te nemen dat de appellant niet op de hoogte was van de gevolgen van zijn verklaring. Het hof concludeerde dat de appellant, door te berusten in het vonnis, niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep. De proceskosten werden aan de zijde van de geïntimeerde, AHK, toegewezen. Het hof benadrukte dat de appellant, ondanks zijn twijfels, bewust had gekozen om af te zien van hoger beroep en dat hij niet had aangetoond dat hij door bijzondere omstandigheden was bewogen tot deze keuze.