ECLI:NL:GHAMS:2011:BR6696

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.063.514-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WAO-uitkering door werkgever na aanvaarding van andere werkkring door werknemer tijdens opzegtermijn

In deze zaak gaat het om een werknemer die tijdens zijn opzegtermijn een andere werkkring heeft aanvaard. De werknemer, hier aangeduid als [appellant], was van 1 juli 1992 tot 1 juli 2008 in dienst bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FCL Verzekeringen. Gedurende zijn dienstverband ontving hij een gedeeltelijke WAO-uitkering, die door FCL werd doorbetaald. Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 1 juli 2008, heeft de werknemer een andere baan aanvaard, wat leidde tot aanpassing van zijn WAO-uitkering door het UWV. FCL heeft vervolgens een bedrag van € 2.978,80 dat onverschuldigd was uitbetaald aan de werknemer, teruggevorderd van hem. De werkgever stelde dat de werknemer zich bewust was van de gevolgen van het aanvaarden van ander werk en dat hij de toezegging had gedaan dat dit budgettair neutraal zou zijn voor FCL.

De kantonrechter heeft in een eerder vonnis de vordering van FCL toegewezen. In hoger beroep heeft de werknemer grieven ingediend, onder andere dat er geen juridische basis voor de terugvordering zou zijn en dat hij niet op de hoogte was van een verplichting tot terugbetaling. Het hof heeft de grieven van de werknemer verworpen en geoordeeld dat de werknemer zich had moeten realiseren dat het aanvaarden van ander werk gevolgen zou hebben voor de WAO-uitkering en de doorbetaling van zijn salaris. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde de werknemer niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen een eerder vonnis.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werknemers bij het aanvaarden van ander werk tijdens een opzegtermijn en de gevolgen daarvan voor uitkeringen en salarisbetalingen. De kosten van de procedure in hoger beroep zijn voor rekening van de werknemer, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. S. Flierman te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FINANCIAL CONSULAR [L.] VERZEKERINGEN B.V.(h.o.d.n. FCL Verzekeringen),
gevestigd te Wervershoof,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. R.H.G. Evers te Leusden.
Partijen worden hierna [appellant] en FCL genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 12 maart 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de ¬rechtbank Alkmaar, sector Kanton, locatie Hoorn (verder: de kantonrechter) van 29 juni 2009 en 14 december 2009, in deze zaak onder zaak-/rolnum¬mer 296713 CV EXPL 09-1500 gewezen tussen FCL als eiseres en hem als gedaagde.
Bij tussenarrest van 4 mei 2010 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft geen doorgang gevonden.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en geconcludeerd zoals in die memorie weergegeven.
Bij memorie van antwoord heeft FCL de grieven bestreden en geconcludeerd als in die memorie weergegeven.
Ten slotte zijn de stukken van beide instanties overgelegd en is arrest gevraagd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memorie.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 14 december 2009 onder “De uitgangspunten” een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan, met dien verstande dat hierna onder 4.1 (a) een kennelijke vergissing wordt verbeterd.
4. Beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
(a) [appellant] is van 1 juli 1992 tot 1 juli 2008 in dienst geweest van FCL c.q. de rechtsvoorganger van FCL. Sedert
18 januari 1996 kwam [appellant] in aanmerking voor een AAW/WAO- uitkering op basis van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Deze uitkering werd betaalbaar gesteld aan FCL, die [appellant] het gebruikelijke loon, laatstelijk € 1.479,= bruto, bleef voldoen.
(b) In verband met beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2008 zijn door partijen afspraken gemaakt, die door [appellant] bij brief van 7 april 2008 aan FCL zijn bevestigd. (productie 6 bij conclusie van antwoord). Deze brief, die door FCL voor akkoord is getekend, luidt, voor zover thans van belang:
"2 Nadat FCL de ontslagvergunning van de CWI heeft verkregen zal zij de arbeidsovereenkomst met [appellant] opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden gedurende welke [appellant] aanspraak behoudt op zijn loon en gebruikelijke emolumenten (...).
3 FCL heeft aangegeven tot aan de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen gebruik te willen maken van de diensten van [appellant].
4 FCL zal het UWV op de hoogte stellen dat de WAO-uitkering van [appellant] vanaf 1 juli 2008 rechtstreeks aan [appellant] dient te worden betaald."
(c) Door [appellant] is aan FCL de toezegging gedaan dat indien hij binnen de periode tot 1 juli 2008 elders aan de slag kon een en ander "budgettair neutraal voor FCL Verzekeringen zou plaatshebben."
(d) Tijdens de opzegtermijn heeft [appellant] een werkkring elders aanvaard voor 24 uur per week. In verband daarmee heeft het UWV vanaf 15 april 2008 de WAO-uitkering van [appellant] aangepast en de over de periode vanaf 15 april 2008 tot en met 30 juni 2008 aan FCL ten gunste van [appellant] uitgekeerde WAO-uitkering ad € 2.978,80 bruto als onverschuldigd uitbetaald teruggevorderd. Door FCL is dit bedrag aan het UWV terugbetaald.
(e) FCL vordert in dit geding dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling aan haar van voormeld bedrag van € 2.978,80, te vermeerderen met rente en met vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. FCL legt aan deze vordering ten grondslag dat zij voor wat betreft de WAO-uitkering van [appellant] slechts heeft gefungeerd als doorgeefluik, zodat, voor zover zij deze uitkering als onverschuldigd aan het UWV heeft moeten terugbetalen, ook de doorbetaling daarvan aan [appellant] onverschuldigd is geweest en [appellant] op zijn beurt is gehouden tot terugbetaling aan FCL.
(f) De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis van
14 december 2009 de vordering van FCL toegewezen.
4.2. In zijn grieven, die zich voor gezamenlijke beoordeling lenen, voert [appellant], samengevat, aan dat:
? tussen hem en FCL is overeengekomen, dat hij tot het einde van de arbeidsovereenkomst salaris betaald zou krijgen;
? daarbij door FCL geen uitdrukkelijk voorbehoud is gemaakt, dat het hier uitsluitend om het suppletoire gedeelte van het loon (dat wil zeggen: het gedeelte van het loon bovenop de WAO-uitkering), terwijl het wel op de weg van FCL had gelegen zo'n voorbehoud te maken;
? zijn toezegging aan FCL, dat, indien hij voor 1 juli 2008 elders aan de slag kon, een en ander budgettair neutraal zou plaatsvinden, niet betekent dat hij daarmee blijk heeft gegeven van een besef van een verplichting van terugbetaling aan FCL. Voor hem was het onduidelijk wat FCL bedoelde met 'budgettair neutraal';
? een juridische basis voor een terugvorderingactie ontbreekt, mede vanwege het feit dat FCL geen gebruik meer wenste te maken van de diensten van [appellant].
4.3. Het hof oordeelt als volgt. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] zich heeft gerealiseerd dat aanvaarding van een andere werkkring mogelijk consequenties zou hebben voor de betaling van de WAO-uitkering aan FCL. Voorts staat, als gezegd, vast dat [appellant] FCL heeft toegezegd dat, indien hij binnen de periode tot 1 juli 2008 elders aan de slag kon, een en ander budgettair neutraal voor FCL zou plaatshebben. In het licht van het voorgaande kan deze toezegging niet anders worden verstaan en (ook) door [appellant] zijn begrepen dat hierbij mede werd gedoeld op de implicaties van stopzetting of vermindering van de uitbetaling van de WAO-uitkering aan FCL voor het door haar aan [appellant] te betalen loon. Immers, met het wegvallen van de betaling van de WAO-uitkering aan FCL zouden de kosten bij gelijkblijvend ‘loon’ aan de kant van FCL stijgen, terwijl daartegenover het inkomen van [appellant] zou toenemen doordat hij naast dit ‘loon’ tevens salaris zou ontvangen vanwege de nieuwe betrekking. De lezing die [appellant] geeft van deze toezegging, waarbij het volgens hem ging om het vermijden van extra kosten bovenop het loon, acht het hof niet plausibel en vindt geen steun in de door partijen overgelegde producties. De eisen van goed werkgeverschap brengen, anders dan [appellant] nog stelt, niet mee dat FLC expliciet had moet bedingen dat de doorbetalingsverplichting tot 1 juli 2008 alleen het deel van het salaris bovenop de WAO-uitkering zou betreffen. Dat FCL gedurende de opzegtermijn geen gebruik wilde maken van de diensten van [appellant], doet aan een en ander niet af.
4.4. Het vooroverwogene betekent dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis van 14 december 2009 moet worden bekrachtigd. Omdat [appellant] geen grieven heeft gericht tegen het bestreden vonnis van 29 juni 2009 (waarbij een comparitie van partijen werd gelast), zal hij bovendien in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep te worden veroordeeld.
5. Beslissing
Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het bestreden vonnis van 29 juni 2009;
bekrachtigt het bestreden vonnis van 14 december 2009;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van FCL gevallen op € 263,- aan verschotten en € 632,- salaris advocaat;
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, R.J.M. Smit en A.M. Hol en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2011.