GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 28 juni 2011 in de zaak met zaaknummer 200.085.500/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam,
DE GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelende te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de gemeente genoemd.
1.2. De man is op 12 april 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 februari 2011 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 464917 / FA RK 10-6032 (AW LB).
1.3. De gemeente heeft op 16 mei 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 9 juni 2011 ter zitting behandeld.
1.5. Ter zitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer J.M.J. van Nes, vertegenwoordiger van de gemeente.
2.1. De man is gehuwd geweest met […] (hierna: de vrouw). Het huwelijk is op 8 december 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 15 juli 2009 in de registers van de burgerlijke stand. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren.
2.2. In artikel 2 van het aan de echtscheidingsbeschikking gehechte op 8 juni 2009 getekende convenant zijn de man en de vrouw overeengekomen dat de man eenmalig een bedrag van € 4.500,- aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
2.3. De gemeente verleent sinds 15 januari 2009 aan de vrouw een uitkering op grond van de Wwb naar de norm voor een alleenstaande ouder in aanvulling op een uitkering ingevolge de WAO/WIA.
2.4. De gemeente heeft de man bij brief van 20 april 2010 gewezen op zijn wettelijke onderhoudsplicht jegens de vrouw en hem verzocht inlichtingen te verstrekken over zijn financiële omstandigheden. De man heeft de gemeente aanvankelijk geen gegevens verstrekt, waarop het verhaalsbedrag bij verhaalsbesluit van 12 mei 2010 door de gemeente is vastgesteld op € 539,92 bruto per maand met ingang van 1 mei 2010. Op 3 juni 2010 heeft de gemeente alsnog het inlichtingenformulier onderhoudsplicht van de man ontvangen. De man heeft echter daarbij verzuimd bewijsstukken te voegen, zodat er voor de gemeente geen aanleiding was het verhaalsbesluit te wijzigen.
2.5. De man is van 1985 tot […] 1997 gehuwd geweest met [X] en [in] 2010 is hij met haar hertrouwd. Uit deze huwelijken zijn geboren [kind A] [in] 1991 en [kind B] [in] 1997 en daarnaast nog twee meerderjarige kinderen (thans 23 en 24 jaar). De echtgenote van de man woont met de meerderjarige kinderen in Marokko. [kind A] en [kind B] verblijven bij de man.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2009 gewijzigd in die zin, dat de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens de vrouw met ingang van 1 mei 2010 tot uiterlijk 15 april 2014 € 89,- per maand aan de gemeente zal betalen, zolang de bijstandsverstrekking aan de vrouw voortduurt.
Deze beschikking is gegeven op het - gewijzigde - verzoek van de gemeente de beschikking van 15 juli 2009 te wijzigen en te bepalen dat de man met ingang van 1 mei 2010 tot uiterlijk 15 april 2014 een verhaalsbijdrage van € 119,20 per maand aan de gemeente zal voldoen.
3.2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, de gemeente niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het verzoek af te wijzen, althans de verhaalsbijdrage vast te stellen op een zodanig bedrag als het hof juist zal achten.
3.3. De gemeente verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ter beoordeling ligt voor de vraag of, en zo ja, welke verhaalsbijdrage de man aan de gemeente dient te betalen.
4.2. De man stelt in zijn eerste grief dat hij € 4.500,- contant in termijnen aan de vrouw heeft voldaan uit hoofde van het echtscheidingsconvenant en dat hij daarmee aan zijn onderhoudsverplichting heeft voldaan. Het hof volgt de man niet in zijn stelling, nu het op zijn weg had gelegen om deze, tegenover de gemotiveerde betwisting door de gemeente, voldoende te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. Anders dan de man stelt, kan uit de enkele omstandigheid dat de vrouw geen executiemaatregelen heeft getroffen niet geconcludeerd worden dat de man aan zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw heeft voldaan. De eerste grief van de man faalt derhalve.
4.3. Met betrekking tot zijn draagkracht voert de man in zijn tweede grief aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de onderhoudsbijdrage die hij voor zijn echtgenote en zijn twee meerderjarige kinderen in Marokko betaalt. Nu de rechtbank de draagkracht van de man heeft verdeeld tussen zijn echtgenote en de vrouw, gaat het hof ervan uit dat de man bedoelt te stellen dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de onderhoudsbijdrage die hij voor zijn twee meerderjarige kinderen in Marokko betaalt. De man meent dat de bijdrage ten behoeve van zijn huidige gezin voorgaat op een verhaalsbijdrage ten behoeve van de vrouw. Het hof volgt de man niet in deze stelling, aangezien uit artikel 1:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek voortvloeit dat kinderen die de leeftijd van een en twintig jaren hebben bereikt geen voorrang meer hebben boven andere onderhoudsgerechtigden. Indien sprake is van behoeftigheid, zijn de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn meerderjarige kinderen en zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw derhalve in beginsel van gelijke rangorde. Hieraan doet niet af dat de bijdrage voor de meerderjarige kinderen al door de man werd voldaan voordat de gemeente tot verhaal is overgegaan. Nu de man echter ook in hoger beroep heeft nagelaten aan te tonen dat zijn kinderen in Marokko niet in staat zijn in hun eigen levensonderhoud te voorzien, gaat het hof er, evenals de rechtbank, van uit dat deze kinderen niet behoeftig zijn, zodat alleen op die grond al geen rekening gehouden dient te worden met de door de man opgevoerde onderhoudsbijdrage voor zijn kinderen in Marokko.
Ten aanzien van de stelling van de man dat voor de berekening van zijn draagkracht de alleenstaande ouderkorting, de aanvullende alleenstaande ouderkorting en het kindgebonden budget ten onrechte bij zijn inkomen zijn opgeteld, overweegt het hof dat het volgens de in de praktijk toe te passen richtlijnen gebruikelijk is om bij de bepaling van het inkomen van de onderhoudsplichtige rekening te houden met de aan hem toekomende fiscale voordelen van de tot zijn gezin behorende kinderen, alsmede met het kindgebonden budget. Het hof ziet geen aanleiding om in het onderhavige geval van dit uitgangspunt af te wijken.
Eerst ter zitting in hoger beroep heeft de man aangevoerd dat zijn huurtoeslag sinds 19 augustus 2010
€ 68,- per maand bedraagt, zonder dit met bewijzen te staven. Gelet op het late tijdstip in de procedure waarop de man deze stelling naar voren heeft gebracht en het feit hij ruimschoots in de gelegenheid is geweest om op een eerder moment de stukken met betrekking tot zijn huurtoeslag in het geding te brengen, gaat het hof voorbij aan deze stelling van de man.
Op grond van het vorenstaande faalt ook de tweede grief van de man, zodat het hof de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, R.G. Kemmers en J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. R.M. van Diepen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2011.