parketnummer: 23-001159-10
datum uitspraak: 24 augustus 2011
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-431918-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
adres: [adres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 maart 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 10 augustus 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1:
hij op of omstreeks 19 november 2008 te Amsterdam als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en/of als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, Ceintuurbaan, een motorrijtuig, (motorfiets), van de categorie of categorieën, waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, heeft bestuurd;
feit 2:
hij op of omstreeks 19 november 2008 te Amsterdam, op de weg de Ceintuurbaan een wedstrijd met voertuigen heeft gehouden en/of heeft deelgenomen aan een wedstrijd met voertuigen;.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daarbij als volgt.
Gelet op de wetsgeschiedenis van de voorganger van artikel 10 van de Wegenverkeerswet, - welke bepaling sinds 1951 in wezen ongewijzigd is gebleven - had de wetgever met het verbod op het houden van wedstrijden het oog op het houden van georganiseerde wedstrijden zonder enige vorm van (centraal) toezicht. Van dit verbod kon ontheffing worden aangevraagd. Deze ontheffingsmogelijkheid bestaat nog steeds en is thans omschreven in artikel 148 van de Wegenverkeerswet. Deze bepaling houdt - kort gezegd - in dat de ontheffing slechts kan worden verleend indien de benodigde verzekeringen zijn gesloten. Naar het oordeel van het hof behelst artikel 10 Wegenverkeerswet nog steeds niet meer dan een verbod op het houden van georganiseerde wedstrijden zonder vergunning.
De politie heeft in deze zaak het volgende vastgesteld:
- de verdachte is op zijn motorfiets samen met een andere bestuurder van een motorfiets met veel lawaai en hoge snelheid optrokken vanaf het verkeerslicht, er zou sprake zijn geweest van visueel contact tussen beiden;
- beide bestuurders lagen plat op de motorfiets en reden met zeer hoge snelheid naast elkaar.
Niet is gebleken van enige organisatie, van afspraken over het houden van een wedstrijd of van het achteraf vaststellen en vergelijken van de geleverde prestaties. In casu zijn de verdachte en de andere bestuurder samen vanaf het stoplicht opgetrokken, mogelijk met de bedoeling te kijken wie daarbij het snelst zou zijn. Zo dit laatste al zou komen vast te staan, is dit gelet op het voorgaande echter onvoldoende om te spreken van een wedstrijd in de zin van artikel 10 van de Wegenverkeerswet.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 november 2008 te Amsterdam als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, Ceintuurbaan, een motorrijtuig, motorfiets, van de categorie of categorieën, waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, heeft bestuurd.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uur subsidiair 15 dagen hechtenis, voor het onder 1 ten laste gelegde voorts tot een een geldboete ter hoogte van 350 euro , voor het onder 2 ten laste gelegde voorts tot een geldboete ter hoogte van 500 euro en ten slotte voor het onder 2 ten laste gelegde tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft de politierechter de teruggave van de in beslag genomen motor bevolen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft een motor bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs was ingevorderd. Door zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan besluiten van een instantie die mede met het oog op de verkeersveiligheid belast is met onder meer de beoordeling van de geldigheid van rijbewijzen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 juli 2011 is de verdachte eerder ter zake van onder meer overtreding van de Wegenverkeerswet, overtreding van de de Opiumwet en openlijke geweldpleging veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf en een geldboete van na te melden duur en hoogte passend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Vervoermiddel ([nummer]), motor kleur groen, Kawasaki Zx 750 N met kenteken [kenteken].
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. A.E.M. Röttgering en mr. J.A. Peters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Winkels, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 augustus 2011.
mr. Peters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Parketnummer: 23-001159-104