ECLI:NL:GHAMS:2011:BR5324
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell
- J.H. Huijzer
- A. Rutten-Roos
- Rechtspraak.nl
Opheffing van maritaal beslag onder besloten vennootschap
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de opheffing van maritaal beslag dat door de geïntimeerde is gelegd op de rekeningen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (B.V.) van de appellant, genaamd DBBBV. De appellant en geïntimeerde waren in 1987 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. In april 2007 ontving de appellant een ontslagvergoeding, waarvan hij een aanzienlijk bedrag heeft gestort in zijn B.V. Op 18 maart 2010 verleende de voorzieningenrechter toestemming aan de geïntimeerde om maritaal beslag te leggen op de rekeningen van DBBBV. De rechtbank had eerder bepaald dat de appellant maandelijks partneralimentatie aan de geïntimeerde moest betalen, en het huwelijk werd op 11 oktober 2010 ontbonden.
De appellant stelde dat hij, met toestemming van DBBBV, de vordering tot opheffing van het beslag instelde. De geïntimeerde betwistte dit en stelde dat de appellant en DBBBV als één entiteit moesten worden beschouwd. Het hof oordeelde dat de appellant als directeur/grootaandeelhouder van DBBBV als belanghebbende kon worden aangemerkt en dat hij geen last van DBBBV nodig had voor zijn vordering. Het hof concludeerde dat het maritaal beslag onterecht was gelegd, omdat de vordering op de Rabobank-rekeningen niet toekwam aan de gemeenschap tussen de appellant en geïntimeerde, maar uitsluitend aan DBBBV.
Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en hefte het beslag op, waarbij het elke partij de eigen kosten toebedeelde. Dit arrest werd uitgesproken op 8 maart 2011 door de rechters E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, J.H. Huijzer en A. Rutten-Roos.