ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4850

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.070.508-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing naar Finland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar Finland met haar minderjarige dochter. De vader van het kind verzet zich tegen deze verhuizing en heeft verzocht om te bepalen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij hem zal zijn indien de moeder verhuist. Het hof heeft de belangen van alle betrokkenen afgewogen, waarbij het belang van het kind voorop staat. Uit het raadsonderzoek blijkt dat de minderjarige een kwetsbaar meisje is met een benedengemiddelde leercapaciteit en dat de scheiding van de ouders en de strijd tussen hen een negatieve invloed op haar ontwikkeling heeft. De moeder heeft echter aangetoond dat zij in Finland over een sociaal netwerk beschikt en dat de benodigde hulpverlening voor de minderjarige daar beschikbaar is. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder de nodige stappen heeft ondernomen om de verhuizing te faciliteren en dat de aanpassing aan de nieuwe omgeving voor de minderjarige niet problematisch zal zijn. De vader heeft zijn bezorgdheid geuit over de gevolgen van de verhuizing voor de omgang met de minderjarige, maar het hof heeft geoordeeld dat de voordelen van de verhuizing voor de ontwikkeling van het kind zwaarder wegen. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de vader niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot het bepalen van een omgangsregeling, aangezien hierover in eerste aanleg nog niet definitief is beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 31 mei 2011 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.070.508/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. L.Chr. Kranendonk te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.P. Vandervoodt te Rotterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd.
1.2. Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen ten aanzien van het geding in hoger beroep is overwogen in de in deze zaak gegeven tussenbeschikking van 26 oktober 2010.
1.3. Van de zijde van de moeder is op 10 november 2010 een brief met een bijlage en op 15 februari 2011 een brief ingekomen. Van de vader is op 25 maart 2011 een brief met een bijlage ontvangen.
1.4. De Raad heeft op 16 december 2010 een rapport ingediend en op 12 april 2011 nog een aanvullend stuk.
1.5. De behandeling van de zaak is op 14 april 2011 ter terechtzitting voortgezet.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw F.L.M. Huizinga, vertegenwoordiger van de Raad.
2. Verdere beoordeling van het hoger beroep
2.1. Aan het hof liggen ter beoordeling voor het verzoek van de moeder haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar Finland te verhuizen en het verzoek van de vader te bepalen dat, indien de moeder naar Finland verhuist, de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] bij hem zal zijn.
Voor de maatstaven aan de hand waarvan die beoordeling dient plaats te vinden, verwijst het hof naar hetgeen is overwogen onder 4.2 en 4.3 van de tussenbeschikking van 26 oktober 2010. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking dient te nemen en tegen elkaar dient af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop, maar dat neemt niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
2.2. Met het oog op die belangenafweging heeft het hof bij genoemde tussenbeschikking de Raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de aard en oorza(a)k(en) van de problematiek waarmee [de minderjarige] kennelijk te kampen heeft en daarbij tevens antwoord te geven op de vraag welke vorm(en) van hulpverlening is/zijn geïndiceerd. Voorts heeft het hof de moeder verzocht aan te geven of en op welke wijze kan worden voorzien in de voor [de minderjarige] benodigde hulpverlening en dit met schriftelijke informatie te onderbouwen.
2.3. Uit het raadsonderzoek komt naar voren dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige]. Zij is een kwetsbaar meisje dat zich moeilijk uit, bang lijkt te zijn om dingen fout te doen en dicht lijkt te klappen als ze een opdracht moeilijk vindt. Zij kan dan blokkeren en zich terugtrekken, ook als haar gevraagd wordt naar haar emoties. Zij kan soms “traag” zijn in het oppakken en uitvoeren van nieuwe dingen. Zij kwam vorig jaar niet goed mee op school maar nu zij is gedoubleerd gaat het goed; ze kan de lesstof goed aan, doet meer succeservaringen op en lijkt zich snel te hebben aangepast aan de nieuwe groep waar ze nieuwe vriendinnetjes heeft.
Als oorzaken worden in het raadsrapport een benedengemiddelde leercapaciteit en een - mede daaruit voortvloeiende - innerlijke onzekerheid genoemd. Daarnaast heeft de scheiding en de strijd tussen de ouders weerslag op [de minderjarige]. Ouders communiceren niet met elkaar, zitten niet op één lijn ten aanzien van de opvoeding en geven tegenstrijdige boodschappen aan [de minderjarige] over voor haar zeer fundamentele zaken als een mogelijke verhuizing naar Finland, aldus het raadsrapport.
De Raad heeft blijkens zijn rapport enige opvallende zaken in contactname bij [de minderjarige] geconstateerd, doch voor de door de Raad genoemde mogelijke oorzaak daarvan bestaan, zoals de Raad zelf ook constateert, geen verdere aanwijzingen.
Wat hulpverlening aan [de minderjarige] betreft adviseert de Raad [de minderjarige] extra aandacht te geven zowel op school als thuis voor het aanleren van nieuwe vaardigheden zodat zij succeservaringen kan opdoen, en voorts haar ontwikkeling na schooltijd te stimuleren door haar bijvoorbeeld educatieve spelletjes aan te bieden. Tevens adviseert de Raad speltherapie in te zetten voor [de minderjarige].
2.4. De vader handhaaft zijn standpunt dat een verhuizing naar Finland niet in het belang van [de minderjarige] is. Volgens hem heeft de moeder onvoldoende informatie overgelegd waaruit blijkt of en op welke wijze in Finland kan worden voorzien in de voor [de minderjarige] benodigde hulpverlening en is zij nalatig met het in gang zetten van hulpverlening. De moeder stelt ten onrechte haar eigen belang boven dat van [de minderjarige], aldus de vader.
Voorts stelt hij te vrezen dat hij verstoken blijft van informatie omtrent [de minderjarige] wanneer zij in Finland woont, nu de communicatie met de moeder slecht verloopt en het voor hem niet eenvoudig is contact op te nemen met instanties in Finland. Hij heeft tenslotte verwezen naar het verslag van 12 april 2011 van mevrouw N. Claassen, kindertherapeut, welk verslag volgens de vader voor zich spreekt, en naar het bericht van mevrouw Claassen van 19 maart 2011 (bijlage bij de brief van zijn advocaat van 24 maart 2011) waarin is vermeld dat [de minderjarige] heeft aangegeven niet naar Finland te willen verhuizen.
2.5. De moeder handhaaft eveneens haar standpunt en stelt dat, hoewel een verhuizing uiteraard een verandering is, [de minderjarige] zich snel zal kunnen aanpassen aan haar nieuwe omgeving. Zij heeft familie in Finland wonen en zij is bekend met het land omdat zij er al vaak is geweest. De speltherapie ten behoeve van [de minderjarige] is reeds in gang gezet en kan in Finland worden voortgezet. Ook kan zij in Finland het voor haar aangewezen onderwijs volgen. De zus van de moeder is werkzaam als lerares in het speciaal onderwijs en heeft dit voor [de minderjarige] uitgezocht. De moeder heeft zelf goede vooruitzichten op een baan in Finland en de huisvesting aldaar in het dorp waar haar familie woont, is geregeld, aldus de moeder.
2.6. De Raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de moeder af te wijzen. Volgens de Raad brengt een verhuizing grote veranderingen en veel onzekerheden met zich mee, terwijl [de minderjarige] een kwetsbaar meisje is. [de minderjarige] is in Nederland geworteld en moet ingeval van een verhuizing veel zekerheden achterlaten, waaronder het contact met de vader, diens ouders en haar vriendinnetjes, aldus de Raad.
2.7. Het hof stelt het volgende voorop. Voldoende aannemelijk is geworden dat het belang van [de minderjarige] op zichzelf het meest is gediend met voortzetting van haar verblijf bij de moeder. Sinds het uiteengaan van partijen in augustus 2008 waarbij de vader van [a] naar [b] is verhuisd, heeft het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] bij de moeder gelegen. [de minderjarige] verblijft op grond van de beschikking van 1 juli 2009 van de rechtbank Amsterdam gedurende een weekend per veertien dagen alsmede de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader. Aan het gezinsverband tussen [de minderjarige] en de moeder moet daarom groot gewicht worden toegekend. De inhoud van de overgelegde stukken, waaronder het verslag van mevrouw Claassen van 12 april 2011, biedt in de gegeven omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel. De moeder heeft de door de Raad geadviseerde speltherapie voor [de minderjarige] in gang gezet. Ter zitting heeft zij voorts gesteld [de minderjarige] te stimuleren en te werken aan haar zelfvertrouwen door haar positieve aandacht te geven. Het hof ziet onvoldoende aanleiding dit in twijfel te trekken, zodat van de juistheid van die stelling wordt uitgegaan.
2.8. Het belang van de moeder bij een verhuizing naar Finland is duidelijk. Zij is van oorsprong Finse, heeft tot 2000 in Finland gewoond en is in augustus van dat jaar met het oog op haar relatie met de vader naar Nederland gekomen waar zij thans ruim tien jaar verblijft. Zij heeft een opleiding en werkervaring als marketing en communicatiedeskundige. Haar laatste (tijdelijke) arbeidsovereenkomst in Nederland is per 5 april 2011 geëindigd. Onweersproken en ook overigens aannemelijk is dat de moeder een grotere binding met Finland heeft, waar haar ouders, haar zus met kinderen en vrienden wonen, dan met Nederland. Voldoende aannemelijk is voorts geworden dat de moeder in Finland over een ruimer sociaal netwerk zal kunnen beschikken dan thans in Nederland. Gezien haar opleiding, werkervaring en achtergrond voor het overige, ziet het hof geen reden te twijfelen aan de stelling van de moeder dat zij goede vooruitzichten heeft op een bij haar niveau passende baan in Finland. Onweersproken is voorts dat huisvesting in Finland geen probleem vormt.
2.9. Tegenover het belang van de moeder bij een verhuizing naar Finland en het belang van [de minderjarige] om met haar moeder in gezinsverband te verblijven, staan het belang van de vader en van [de minderjarige] bij regelmatige omgang met elkaar. Indien de moeder met [de minderjarige] naar Finland verhuist, kan de huidige omgangsregeling van een weekend per twee weken niet worden gehandhaafd.
2.10. Vaststaat dat een verhuizing naar Finland ingrijpende veranderingen voor [de minderjarige] met zich zal brengen, zowel wat betreft de omgang met de vader, haar grootouders vaderszijde en haar vriendinnen als wat betreft school en verdere leefomgeving. Dat geldt temeer als in aanmerking wordt genomen dat zij een kwetsbaar meisje is als hiervoor onder 2.3 is omschreven. In dat verband dient evenwel te worden meegewogen dat het alternatief waarmee rekening moet worden gehouden, te weten dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader zal zijn zoals door hem verzocht, gelet op de afstand tussen [a] en [b] evenzeer ingrijpende veranderingen voor [de minderjarige] met zich zal brengen. Ook dan zal [de minderjarige] van school en leefomgeving moeten veranderen en zullen de gevolgen voor de omgang met (in dat geval) de moeder, haar grootouders vaderszijde (met wie de vader geen contact heeft) en haar vriendinnen verstrekkend zijn. De vader heeft weliswaar aangegeven voornemens te zijn dichter bij [de minderjarige] in [a] te gaan wonen, doch concrete stappen zijn daartoe tot op heden niet gezet en gesteld noch gebleken is dat dit voornemen ook geldt in geval de moeder alleen naar Finland zou verhuizen. Hoe dan ook betreft het hier een toekomstige onzekere gebeurtenis waarmee in dit stadium geen rekening kan worden gehouden.
2.11. Al het voorgaande in aanmerking genomen en de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar afwegend, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de moeder vervangende toestemming dient te worden verleend om met [de minderjarige] naar Finland te verhuizen. Daarbij is evenzeer van belang dat [de minderjarige] bekend is met de leefomgeving in Finland en haar familie aldaar. Onweersproken is dat zij er regelmatig een vakantie heeft doorgebracht. Gelet op haar leeftijd en haar in het raadsrapport omschreven sociale aanpassingsvermogen zoals zij dat in de huidige groep 3 heeft laten zien, is niet te verwachten dat sociale aanpassing in Finland een probleem van betekenis zal vormen voor [de minderjarige]. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat het niveau van de levensstandaard, de schoolvoorzieningen en de (psycho)sociale- en medische voorzieningen in Finland niet onderdoet voor dat in Nederland. Het hof twijfelt daarom niet aan de stellingen van de moeder dat de mogelijkheden van voor [de minderjarige] benodigde hulp en begeleiding, gelet op de aard van haar problematiek zoals deze uit het raadsrapport blijkt, zowel tijdens als buiten school, in Finland ruimschoots voorhanden zijn en ook daadwerkelijk door de moeder zullen worden ingezet. Een nadere onderbouwing van deze stellingen acht het hof, naast de brief van de raadsman van de moeder van 15 februari 2011, niet nodig.
Het hof gaat ervan uit dat met de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige], die in hoger beroep niet ter beoordeling staat, de te verwachten vermindering van de tweewekelijkse omgang in voldoende mate zal worden gecompenseerd. Zulks is feitelijk mogelijk en de moeder heeft zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bereid verklaard daaraan mede te werken. Het hof sluit zich voorts aan bij hetgeen de rechtbank op dit punt in de bestreden beschikking (onder 4.8) heeft overwogen. Hetgeen de vader daartegen heeft ingebracht leidt niet tot een ander oordeel.
2.12. Het hof zal, gelet op het hiervoor overwogene, de bestreden beschikking bekrachtigen. De vader dient niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep voor zover dit de omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] betreft, nu hierover in eerste aanleg nog niet definitief is beslist. Voor het overige zullen de verzoeken van de vader worden afgewezen.
2.13. Dit leidt tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verklaart de vader niet ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit het verzoek tot het bepalen van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] betreft;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, A. van Haeringen, en E. Gras in tegenwoordigheid van mr. J.J. Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2011.