ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4354

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.319
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-tijdig betalen griffierecht en mededelingen roladministratie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, van 5 januari 2011. De zaak betreft de niet-tijdige betaling van griffierecht door de appellanten, die op 28 maart 2011 in hoger beroep zijn gekomen. De roladministratie heeft op 10 mei 2011 vastgesteld dat er geen griffierecht was ontvangen, wat leidde tot een verwijzing naar de rol van 24 mei 2011. Op 23 mei 2011 heeft de secretaresse van de advocaat van appellanten telefonisch contact gehad met de griffie, waarbij werd aangegeven dat als het griffierecht die dag betaald zou worden, er geen probleem zou zijn. Op 25 mei 2011 is het griffierecht bijgeschreven op de rekening van het hof. De advocaat heeft verzocht om alsnog een memorie van grieven te mogen indienen, wat door het hof werd overwogen.

Het hof heeft vastgesteld dat appellanten redelijkerwijs uit de mededelingen van de griffiemedewerkster hebben mogen afleiden dat de zaak niet zou worden ontslagen van instantie, ondanks de late betaling. Het hof oordeelde dat het toepassen van artikel 127a lid 2 Rv, dat bepaalt dat de rechter de gedaagde van de instantie ontslaat bij niet-tijdige betaling van griffierecht, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarom heeft het hof besloten om dit artikel buiten toepassing te laten. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 19 juli 2011 voor het indienen van een memorie van grieven.

Uitspraak

zaaknummer 200.085.319/01
21 juni 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ELFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant sub 3],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. M.C. Hoogendam te Leusden,
t e g e n
de naamloze vennootschap
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.H. Bennaars te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 28 maart 2011 zijn appellanten in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, van 5 januari 2011, in deze zaak onder kenmerk CV 10-6378 gewezen tussen hen als eisers en geïntimeerde als gedaagde. De zaak is ingeschreven op de rol van 12 april 2011 van dit hof.
Op 10 mei 2011 heeft de roladministratie vastgesteld dat geen griffierecht van appellanten was ontvangen. In verband daarmee is de zaak verwezen naar de rol van 24 mei 2011 om appellanten in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de toepassing van artikel 127a Rv.
Op de rolkaart is het volgende vermeld:
"23-5-11: secr. van mr. Hoogendam heeft gebeld en heeft medegedeeld dat ze vandaag het griffierecht hebben betaald."
Op 24 mei 2011 hebben appellanten geen akte genomen.
Op 25 mei 2011 is het griffierecht bijgeschreven op de rekening van het hof.
Bij op 30 mei 2011 ingekomen faxbericht heeft mr. Hoogendam de rolraadsheer verzocht hem alsnog in de gelegenheid te stellen een memorie van grieven te nemen.
Arrest is bepaald op heden.
2. Beoordeling
2.1 Artikel 3 lid 3 WGBZ bepaalt dat eiser (in hoger beroep: appellant) het griffierecht is verschuldigd vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting en dat eiser zorgt dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient. Artikel 127a lid 2 Rv bepaalt dat, indien eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, de rechter de gedaagde van de instantie ontslaat, met veroordeling van eiser in de kosten. Artikel 127a lid 3 Rv bepaalt dat de rechter artikel 127a lid 2 Rv geheel of ten dele buiten toepassing laat, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van betrokkene bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.2 Mr. Hoogendam heeft gesteld dat een medewerkster van de griffie telefonisch aan de secretaresse van
mr. Hoogendam heeft medegedeeld dat "als die dag betaald zou worden er geen probleem zou zijn". Op ambtshalve navraag door het hof heeft de griffiemedewerkster verklaard te hebben gezegd: "als u betaald heeft, is het in orde".
Gelet hierop acht het hof voldoende aannemelijk dat namens appellanten op 23 mei 2011, voorafgaand aan het telefoongesprek met de griffiemedewerkster, een betalingsopdracht is verstrekt - kennelijk geen spoedopdracht - en dat appellanten redelijkerwijs uit de mededelingen van de griffiemedewerkster hebben mogen afleiden dat het hof gelet op die betalingsopdracht geen toepassing zou geven aan art. 127a lid 2 Rv. Indien het hof toch toepassing zou geven aan dat artikellid, zou dat daarom leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het hof zal het artikellid daarom buiten toepassing laten.
3. Beslissing
Het hof:
laat artikel 127a lid 2 Rv buiten toepassing;
verwijst de zaak naar de rol van 19 juli 2011 voor memorie van grieven.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los,
W.J. van den Bergh en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 21 juni 2011.