De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij, voor zover hier van belang, heeft overwogen:
“4.3. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder (Hof: de heffingsambtenaar) rust de last om aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
4.4. Verweerder heeft zich bij de bepaling van de waarde van de woning gebaseerd op de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten genoemd in het taxatierapport, vermeld onder 2.3 (Hof: zie hiervoor 2.2). Deze werkwijze is in overeenstemming met het bepaalde in de Wet WOZ. De rechtbank overweegt dat de ter vergelijking gehanteerde objecten en de woning in zodanige mate met elkaar vergelijkbaar zijn, dat de verkoopprijzen van die objecten, welke enige tijd voor of na de waardepeildatum zijn gerealiseerd, op goede gronden als uitgangspunt zijn genomen bij het onderbouwen van de waarde van de woning. Voorts dient bedacht te worden dat niet vereist is dat de vergelijkingsobjecten (vrijwel) identiek zijn aan de woning, maar dat gebruik van de objecten bedoeld is om transactiewaardes te vergelijken en dat de verkopen van zodanige vergelijkingsobjecten, mits daarbij rekening wordt gehouden met onderlinge verschillen, ter bepaling en bevestiging van de (vastgestelde) waarde kunnen dienen. Op basis van die vergelijking kan naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet worden gezegd dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Dit laat echter onverlet dat eiseres (Hof: belanghebbende) omstandigheden kan aanvoeren die aanleiding geven tot een benedenwaartse bijstelling van de vastgestelde waarde.
4.5. Eiseres heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met wateroverlast in de woning welke overlast het gevolg is van de grondwaterstand. Ter motivering van dit standpunt verwijst eiseres naar de taxatie van makelaar D, vermeld onder 2.4.1 (Hof: zie hiervoor eveneens 2.4.1). Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat de transactieprijs van het door verweerder ter vergelijking opgevoerde object A-straat 1 niet de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigt. Volgens eiseres kampt ook dit object met grondwateroverlast. De huidige koper was daarvan op het moment van de koop van dit object niet op de hoogte. Eiseres verwijst in dit verband naar de verklaring vermeld onder 2.5 (Hof: zie hiervoor 2.4.3.1) . Verder heeft eiseres aangevoerd dat de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten C-straat 1 en C-straat 0 niet met grondwateroverlast kampen.
4.6.1. De rechtbank overweegt dat op eiseres, die stelt dat de woning kampt met een vochtprobleem, welk probleem volgens haar het gevolg is van de hoge grondwaterstand, de bewijslast rust om deze omstandigheden aannemelijk te maken. De rechtbank acht eiseres hierin niet geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst eiseres naar de taxatie van makelaar D. Makelaar D is zelf geen grondwaterdeskundige of bouwfysicus. Ook heeft hij zich tijdens de taxatie in de woning van eiseres niet bij laten staan door een grondwaterdeskundige of bouwfysicus. De bouwfysici die makelaar D heeft geconsulteerd, hebben niet zelf gesconstateerd dat sprake is van een grondwaterprobleem en zijn bij de door hen genoemde oplossingen en hiermee gemoeide kosten uitgegaan van de door makelaar D gestelde omstandigheid dát sprake is van een grondwaterprobleem. De conclusie van makelaar D dat er sprake is van een grondwaterprobleem acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Hieraan doet niet af de verwijzing van eiseres naar de hiervoor onder 2.6 (Hof: zie hiervoor 2.4.4) vermelde brief van de gemeente. Immers, in die brief stelt de gemeente dat de problemen niet te wijten zijn aan de grondwaterstand, maar aan de bouw van de woning. Ook de verklaring van de koper van het object A-straat 1 van 19 juni 2006 biedt geen steun voor eiseres’ stelling omdat een (cijfermatige) onderbouwing van het in deze verklaring gestelde ontbreekt. Gelet op het voorgaande is onvoldoende aannemelijk dat sprake is van vochtproblemen als gevolg van de grondwaterstand.
4.6.2. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.6.1 is overwogen kunnen de oplossingen die zijn genoemd door de door makelaar D geraadpleegde bouwfysici en de met die oplossingen gemoeide kosten niet dienen ter onderbouwing van de door eiseres verdedigde waarde van de woning.
4.6.3. Wel acht de rechtbank, gelet op de stukken van het geding en verhandelde ter zitting, aannemelijk dat de woning van eiseres kampt met vochtproblemen, hetgeen verweerder niet ontkent, en welke problemen zich in de maanden november en december manifesteren. Uit de matrix bij het door verweerder overgelegde taxatierapport volgt dat verweerder zowel de bouwkundige kwaliteit als de staat van onderhoud van de woning heeft gekwalificeerd als slecht (cijfer 2). Verweerder heeft de bouwkundige kwaliteit van de vergelijkingsobjecten C-straat 0, A-straat 1 en C-straat 1 gekwalificeerd als voldoende (cijfer 3) en de staat van onderhoud als goed (cijfer 4). Gelet hierop en gelet op de veel lagere prijs per m³ van de woning (€ 453) ten opzichte van de prijs per m³ van C-straat 0 (€ 561), A-straat 1 (€ 539) en C-straat 1 (€ 579) heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de in de woning aanwezige vochtproblemen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in verband met het vochtprobleem de prijs per m³ van de woning op een nog lager bedrag had vast moeten stellen. Deze grief van eiseres slaagt niet.
4.7. Voorts stelt eiseres dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld gelet op de door haar in het geding ingebrachte taxatie van makelaar F. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Het taxatierapport van F is naar het oordeel van de rechtbank minder bruikbaar voor de hier aan de orde zijnde waardering dan het taxatierapport van verweerder. Aan dit oordeel ligt in de eerste plaats ten grondslag dat de waarde van de woning in het taxatierapport van eiseres is gebaseerd op de transactieprijs van het object C-straat 2 (€ 416.000). Dit object is verkocht op 9 september 2005. Deze verkoopdatum is naar het oordeel van de rechtbank te ver verwijderd van de waardepeildatum 1 januari 2008. Dit object kan daarom niet als onderbouwing dienen voor de door makelaar F getaxeerde waarde. In de tweede plaats heeft makelaar F de woning vergeleken met het object A-straat 1. De transactiesom voor dit object is € 485.000. In het licht van deze verkoopprijs valt niet te verklaren hoe F, die overigens de staat van onderhoud van de woning van eiseres als redelijk heeft gekwalificeerd, aan de door hem getaxeerde waarde van € 395.000 komt. Deze grief van eiseres slaagt niet.
4.8. Verder stelt eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat de vergelijkingsobjecten C-straat 1 en C-straat 0 hoekwoningen zijn, waarbij geldt dat C-straat 1 qua inhoud (500 m³ inclusief aanbouw) en oppervlakte (382 m²) groter is dan de woning (471 m³, 275 m²). Eiseres verwijst in dit verband naar de verkoopspecificatie op funda.nl van C-straat 1. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De woning van eiseres kan vergeleken worden met hoekwoningen, mits rekening wordt gehouden met de verschillen tussen de woning en de hoekwoningen. Ter zitting is gebleken dat het verschil in inhoud van het object C-straat 1 (funda.nl gaat uit van 500 m³ en verweerder van 471 m³) wordt veroorzaakt door de aanbouw van C-straat 1. Op Funda is de aanbouw meegeteld bij de totale inhoud van de woning, terwijl in het taxatierapport de aanbouw en de inhoud daarvan apart zijn vermeld. Het verschil wordt dus veroorzaakt door een andere wijze van presenteren van de aanbouw en niet door het in acht nemen van de verkeerde uitgangspunten door verweerder. Daarnaast blijkt uit de door verweerder overgelegde foto’s bij het taxatierapport dat genoemde hoekwoningen qua type en uitstraling niet noemenswaardig verschillen van de woning. Gelet hierop mocht verweerder de transactieprijzen van genoemde vergelijkingsobjecten gebruiken ter onderbouwing van de waarde van de woning. De klacht van eiseres slaagt derhalve niet.
4.9. Eiseres stelt ook dat de vergelijkingsobjecten C-straat 1 en C-straat 0 beter gelegen zijn dan de woning, namelijk aan het water (open verbinding naar de […]) en op het zuiden/zuidwesten. Verder is er volgens eiseres in de buurt van de vergelijkingsobjecten geen doorgangsverkeer, zijn de vergelijkingsobjecten goed onderhouden en is de inpandige garage (35 m³) volledig betrokken bij de woonruimte van de vergelijkingsobjecten. Met betrekking tot het object A-straat 1 heeft eiseres aangevoerd dat dit object medio jaren 90 een structurele verandering onderging door een verbouwing. Zo is ook hier de inpandige garage (35 m³) betrokken bij de huiskamer en werd op de tweede verdieping een tweede badkamer en toilet geconstrueerd. Voorts is vóór de verkoop in 2007 alle sanitair vervangen en een andere keuken aangebracht. De woning van eiseres heeft nog de oorspronkelijke voorzieningen uit de jaren ’70. Verder hebben de vergelijkingsobjecten volgens eiseres niet te maken met lichtinval door autoverkeer, is er geen hondenuitlaatplaats en geen overlast van (brom)fietsen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Naast de objecten C-straat 0 en C-straat 1 is de woning van eiseres vergeleken met het object A-straat 1. Een eventueel waardedrukkend effect dat uitgaat van de betere ligging van de objecten C-straat 1 en C-straat 0 is dan ook verdisconteerd in de verkoopprijs van het object A-straat 1. Wat betreft eiseres’ overige klachten is de rechtbank van oordeel dat, voor zover van deze klachten al een waardedrukkende werking uitgaat, verweerder hier voldoende rekening mee heeft gehouden gelet op de vastgestelde prijs per m³ van de woning (€ 453) ten opzichte van de gemiddelde prijs per m³ van de vergelijkingsobjecten (€ 560). Gelet op het voorgaande slagen de grieven van eiseres niet.
4.10. Tot slot stelt eiseres dat de met haar woning vergelijkbare (zelfde volume, zelfde staat van onderhoud) objecten C-straat 3 en 4 lager zijn gewaardeerd dan de woning, te weten respectievelijk € 434.000 en € 393.000. Maar ook het object C-straat 5, waarbij de inpandige garage door verbouwing betrokken is bij de woonruimte en welk object voor 1 januari 2008 gerenoveerd is, is lager gewaardeerd dan de woning, te weten op € 457.000. De rechtbank vat dit standpunt van eiseres op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel en overweegt dienaangaande als volgt. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is reeds geen sprake omdat niet aannemelijk is geworden dat één of meer van de hiervoor bedoelde objecten door de heffingsambtenaar zijn gewaardeerd op een lagere waarde dan de waarde in het economische verkeer. Ook indien dit anders zou zijn faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Het is niet gesteld – en ook niet gebleken – dat de heffingsambtenaar het oogmerk heeft gehad één of meer andere belastingplichtigen te begunstigen, en een beleid waaruit een te lage waardering van één of meer andere objecten voortvloeide is evenmin aannemelijk geworden. Evenmin is aannemelijk geworden dat – anders dan op grond van een gevoerd beleid – in het merendeel van de met eiseres vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven.”