ECLI:NL:GHAMS:2011:BR2929

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.008.860/01OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanbeleid en onregelmatigheden in de boekhouding van Meepo Holding B.V. en haar dochtervennootschappen

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2011 uitspraak gedaan over wanbeleid en onregelmatigheden in de boekhouding van Meepo Holding B.V. en haar dochtervennootschappen, Meepo Fabricage B.V. en Meepo Montage B.V. Het verzoek tot onderzoek werd ingediend door Klein Duin Beheer B.V. naar aanleiding van bevindingen van PricewaterhouseCoopers (PWC) die wezen op ernstige tekortkomingen in de financiële administratie van Meepo. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat er in de jaren 2000 en 2001 sprake was van wanbeleid, waarbij de financiële administratie niet juist en volledig was. Dit leidde tot onjuiste afboekingen van handelsvorderingen en een onjuist beeld van de financiële situatie van de vennootschappen.

De Ondernemingskamer heeft de besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders van Meepo tot vaststelling van de jaarrekeningen over de boekjaren 2000 en 2001 vernietigd, evenals de besluiten tot verlening van decharge aan het bestuur voor het gevoerde beleid in die jaren. De Ondernemingskamer concludeerde dat de verantwoordelijkheid voor het wanbeleid voornamelijk bij de bestuurders van Meepo lag, met name bij Meefout, terwijl Sterkenburg en Klein Duin niet verantwoordelijk konden worden gehouden voor de onregelmatigheden die na 17 juli 2001 plaatsvonden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige boekhouding en adequaat toezicht door bestuurders, en de gevolgen van wanbeleid voor de betrokken vennootschappen en hun bestuurders.

De Ondernemingskamer heeft de kosten van het geding gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis onderstreept de verantwoordelijkheden van bestuurders in het kader van de vennootschapswetgeving en de noodzaak om de financiële administratie op orde te houden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
BESCHIKKING in de zaak met (voorheen nummers 291/2006 OK en 70/2007 OK en thans) nummers 106.008.860 OK en 106.010.561 OK van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KLEIN DUIN BEHEER B.V.,
gevestigd te Bosch en Duin,
VERZOEKSTER,
advocaat: mr. K.S. Guldemond, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEEPO HOLDING B.V.,
gevestigd te Zwolle,
VERWEERSTER,
advocaat: mr. J.A. Voerman, kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
1. Jacobus MEEFOUT,
wonende te Dalfsen,
BELANGHEBBENDE,
advocaat: mr. H.G.M. van Zutphen, kantoorhoudende te Almelo,
e n t e g e n
2. Jacob POST,
wonende te Hasselt,
BELANGHEBBENDE,
advocaat: mr. J.F. Rense, kantoorhoudende te Rotterdam,
e n t e g e n
3. Hendrik WAGTEVELD,
wonende te Zwolle,
BELANGHEBBENDE,
in persoon verschenen.
1. Het verloop van het geding
1.1 Verzoekster zal hierna worden aangeduid als Klein Duin, verweerster als Meepo, belanghebbende 1 als Meefout, belanghebbende 2 als Post en belanghebbende 3 als Wagteveld.
1.2 Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer in de eerste plaats naar haar beschikkingen in deze zaak met nummers 106.008.860 OK (voorheen 291/2006 OK) en 106.010.561 OK (voorheen 70/2007 OK) van 19 juni 2006, 26 juli 2006, 24 november 2006, 26 juni 2007, 4 juli 2007, 7 juli 2010 en 27 december 2010, naar de beschikkingen in de met deze zaak samenhangende zaak met nummer 106.008.839 OK (voorheen 270/2006 OK) van 19 juni 2006 en 26 juni 2007 en heden, naar de beschikkingen in de met deze zaak samenhangende zaak met nummer 168/2005 van 24 juni 2005, 22 juli 2005 en 19 december 2005, en tot slot naar de beschikkingen van de voorzitter van de Ondernemingskamer van 19 juni 2006 en 26 juni 2007 en heden in de met deze zaak samenhangende zaak met nummers 106.008.717 OK (voorheen 148/2006 OK), 106.010.894 OK (voorheen 403/2007 OK) en 106.010.898 OK (voorheen 407/2007 OK).
1.3 Bij haar beschikking van 24 juni 2005 heeft de Ondernemingskamer - voor zover hier van belang - een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Meepo over de periode vanaf 1 januari 1998 tot en met 17 juli 2001, een en ander zoals in het bijzonder in rechtsoverweging 3.6 van die beschikking is overwogen, en heeft zij een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd teneinde het onderzoek te verrichten. Bij de beschikking van 22 juli 2005 heeft zij T. Hotsma RA als onderzoeker aangewezen.
1.4 Bij de beschikking van 19 december 2005 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het verslag van Hotsma RA ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.5 Bij haar beschikking van 19 juni 2006 in deze zaak heeft de Ondernemingskamer - voor zover hier van belang - een aanvullend onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Meepo over de periode vanaf 1 januari 1998 tot en met 17 juli 2001, een en ander overeenkomstig hetgeen in het bijzonder in rechtsoverweging 3.5 van die beschikking is overwogen, heeft zij een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd teneinde het aanvullende onderzoek te verrichten en heeft zij iedere verdere beslissing aangehouden. Bij de beschikking in deze zaak van 26 juli 2006 heeft de Ondernemingskamer mr. A.R.Ph. Boddaert als onderzoeker aangewezen.
1.6 Bij de beschikking van 24 november 2006 in deze zaak heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het verslag van mr. Boddaert ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.7 Bij de beschikking van 26 juni 2007 in deze zaak heeft de Ondernemingskamer - voor zover hier van belang - een aanvullend onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Meepo over de periode vanaf 1 januari 1998 tot en met 17 juli 2001. Bij voormelde beschikking heeft de Ondernemingskamer tevens bepaald dat het aanvullende onderzoek ten hoogste € 15.000 (exclusief BTW) mag kosten, en iedere verdere beslissing aangehouden. Bij de beschikking van 4 juli 2007 heeft de Ondernemingskamer C.M. Kroes RA en mr. H.F. Doeleman aangewezen als onderzoekers.
1.8 Bij de beschikking van 7 juli 2010 heeft de Ondernemingskamer onder meer overwogen dat het haar geraden voorkomt de voortzetting van het aanvullende onderzoek te gelasten en heeft zij het bedrag dat het aanvullende onderzoek ten hoogste mag kosten verhoogd met € 40.000, tot in totaal € 55.000 (exclusief BTW).
1.9 Bij de beschikking van 27 december 2010 heeft de Ondernemingskamer met ingang van vrijdag 21 januari 2011 te 13:00 uur het bij de beschikking van de Ondernemingskamer van 26 juni 2007 bevolen aanvullende onderzoek beëindigd en Kroes RA en mr. Doeleman uit de functie van onderzoeker van het beleid en de gang van zaken van Meepo ontheven, een en ander onder de voorwaarde dat niet uiterlijk op voormeld tijdstip ter griffie van de Ondernemingskamer een schriftelijk bericht zou zijn ingekomen houdende de mededeling dat een bedrag van € 40.000, te vermeerderen met de daarover verschuldigde omzetbelasting, met onmiddellijke ingang en onvoorwaardelijk ter beschikking van het aanvullende onderzoek was of zou worden gesteld. Een dergelijk bericht heeft de Ondernemingskamer vervolgens niet ontvangen. Het aanvullende onderzoek is derhalve op 21 januari 2011 beëindigd.
1.10 Bij brieven van de secretaris van de Ondernemingskamer van 27 december 2010 en 13 januari 2011 zijn partijen in de gelegenheid gesteld om een aanvullend verzoekschrift onder-scheidenlijk aanvullend verweerschrift in te dienen.
1.11 Thans dient de Ondernemingskamer alsnog te beslissen op het verzoek van Klein Duin, ingediend bij verzoekschriften (met één productie) van 14 februari 2006 en 23 januari 2007, aan de Ondernemingskamer om - zakelijk weergegeven en naar de Ondernemingskamer begrijpt -
1) vast te stellen dat uit het verslag van Hotsma RA onderscheidenlijk het verslag van mr. Boddaert is gebleken van wanbeleid van Meepo en dat dit wanbeleid onder meer bestaat uit de in het verzoekschrift van 23 januari 2007 nader omschreven onderdelen;
2) vast te stellen dat aan een of meer belanghebbenden gezamenlijk, althans aan elk van hen afzonderlijk, het bedoelde wanbeleid als geheel, althans wat betreft een of meer van de hiervoor bedoelde onderdelen, is toe te rekenen;
3) bij wijze van voorzieningen als bedoeld in artikel 2:355 BW
a) de besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders van Meepo tot vaststelling onderscheidenlijk goedkeuring van de jaarrekeningen over de boekjaren 1998 tot en met 2001 te vernietigen;
b) de besluiten van (de bestuurders van) Meepo, in haar hoedanigheid van enig aandeel-houder van haar toenmalige dochtervennootschappen, tot vaststelling onderscheiden-lijk goedkeuring van de jaarrekeningen van deze dochtervennootschappen over de boekjaren 1998 tot en met 2001 te vernietigen;
c) de besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders van Meepo tot decharge van Post en Meefout als bestuurders voor het gevoerde beleid in de voormelde boek-jaren, wat het boekjaar 2001 betreft voor zover het gaat om het beleid tot en met 17 juli 2001, te vernietigen;
d) de besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders onderscheidenlijk het bestuur van Meepo tot vaststelling en uitbetaling van (interim)dividenden met betrekking tot de boekjaren uit de onderzoeksperiode, voor zover die zien op de onder-zoeksperiode, te vernietigen;
e) het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders althans het bestuur van Meepo tot vaststelling van en afstorting van kapitaal ter zake van de pensioenrechten van Post en Meefout te vernietigen;
4) Meepo te veroordelen in de kosten van de procedure.
Klein Duin heeft haar verzoek ook nadien (bij faxbericht van 23 november 2010 van mr. F. Henke, kantoorgenoot van mr. Guldemond) gehandhaafd.
1.12 Meefout heeft bij verweerschriften (met producties) van 20 maart 2006 en 4 april 2007 de Ondernemingskamer verzocht - zakelijk weergegeven - bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, Klein Duin in haar verzoek niet ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek van Klein Duin af te wijzen, met veroordeling van Klein Duin in de kosten van het geding. Bij aanvullend verweerschrift van 8 februari 2011 heeft Meefout de Ondernemingskamer onder meer verzocht - zakelijk weergegeven - bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van Klein Duin af te wijzen, met veroordeling van Klein Duin in de (integrale) kosten van het geding.
1.13 Post heeft bij verweerschrift (met producties) van 21 maart 2006 de Ondernemings¬kamer verzocht - zakelijk weergegeven en naar de Ondernemingskamer begrijpt - het verzoek van Klein Duin af te wijzen, althans haar daarin niet ontvankelijk te verklaren, met (uitvoerbaar bij voorraad te verklaren) veroordeling van Klein Duin in de kosten van het geding. Post heeft bij op 4 april 2007 ter griffie van de Ondernemingskamer in deze zaak ingekomen (nader) verweerschrift met producties, alsmede bij aanvullend verweerschrift van 7 februari 2011, dit verzoek gehandhaafd.
1.14 Wagteveld heeft bij op 5 april 2007 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift (dat is geregistreerd onder nummer 70/2007 OK) met producties zich als belanghebbende in deze zaak gevoegd en de Ondernemingskamer verzocht het verzoek van Klein Duin af te wijzen, althans Klein Duin in haar verzoek niet ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van Klein Duin in de kosten van het geding. Bij fax van 10 januari 2011 heeft mr. E. Nijdam, kantoorhoudende te Zwolle, de Ondernemingskamer bericht Wagteveld niet langer als advocaat bij te staan.
1.15 De Ondernemingskamer had - voor het geval het aanvullende onderzoek zou zijn beëindigd op 21 januari 2011 - een mondelinge behandeling bepaald op 17 februari 2011, mede met het oog op de door de Ondernemingskamer te geven beschikking in deze zaak. Na het verzoek van mr. Rense om deze zaak zonder (nadere) mondelinge behandeling af te handelen heeft geen van de overige partijen - ondanks daartoe uitdrukkelijk door de Ondernemingskamer in de gelegenheid te zijn gesteld - kenbaar gemaakt behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. De voor 17 februari 2011 geplande terechtzitting in deze zaak is aldus niet doorgegaan.
2. De feiten
2.1 De Ondernemingskamer gaat uit van de feiten als vermeld in de in 1.2 genoemde eerdere beschikkingen in deze zaak (en de daarmee samenhangende zaken). Samengevat en aangevuld met enige nadere feiten, kan thans worden uitgegaan van het volgende.
2.2 Op 3 maart 2004 heeft PricewaterhouseCoopers N.V. (hierna: PWC) een rapport uitgebracht betreffende onregelmatigheden in de boekhouding van Meepo en haar operationele dochtervennootschappen Meepo Fabricage B.V. en Meepo Montage B.V. In dat rapport zijn de bevindingen neergelegd van een onderzoek dat in drie fasen heeft plaatsgevonden. Fase één omvatte een “quick scan” van de relevante administratie van de Meepo Groep met betrekking tot debiteuren en kas over het jaar 2001. In fase twee zijn uit de bankafschriften van de dochtervennootschappen alle ontvangsten, inclusief de omschrijving daarop, geïdentificeerd en aangesloten bij de factuuradministratie van 2001. In fase drie is verder detailonderzoek gedaan naar een aantal debiteuren en eventuele betrokkenheid van personen.
2.3 In de “Samenvatting en conclusies” van het rapport van PWC (hierna ook: het PWC-rapport) is onder meer het volgende vermeld:
“In totaal is voor de jaren 1996 tot en met 2001 in totaal een bedrag ad f 1.503.038 aan handelsvorderingen afgeboekt zonder dat daartoe een fysieke bankontvangst tegenover stond. Verder is in fase drie een aantal debiteuren nader in detail onderzocht. Hieruit bleek het navolgende:
• Betalingen van debiteur A worden gebruikt om handelsvorderingen van andere debiteuren af te boeken;
• Handelsvorderingen worden als betaald afgeboekt op de kruispost Regent Eco B.V. (…);
• Handelsvorderingen worden als betaald afgeboekt op de kruisposten Meepo [F]abricage en Meepo Montage terwijl in die desbetreffende werkmaatschappijen geen betaling is ontvangen;
• Handelsvorderingen worden uit de omzet geboekt zonder dat daartoe een aanleiding is.
Verder blijkt dat het in het geautomatiseerde boekhoudsysteem het mogelijk is om de mutatiedatum hard in te geven. Dit heeft tot gevolg dat de financiële administratie op datum is te manipuleren, hetgeen ook in een aantal gevallen heeft plaatsgevonden.
(…)
Conclusie
Gelet op de geconstateerde feiten is de financiële administratie van Meepo Fabricage B.V. en Meepo Montage B.V. voor wat betreft de handelsvorderingen niet juist en volledig voor de jaren 2000 en 2001. Er zijn tevens indicaties dat gelijke opgeld doet voor de jaren 1996 tot en met 1999.
Als gevolg hiervan waren alle nog openstaande handelsvorderingen 2001 en ultimo 2000 openstaande handelsvorderingen slechts te identificeren met aanzienlijke onderzoeks-inspanningen. (…)”
Blijkens het PWC-rapport was ook de zogeheten openstaande-postenlijst van 9 juni 2001 onjuist en onvolledig. Over die lijst is in haar rapport vermeld:
“In het kader van de overname van de aandelen van de Meepo Groep is een "openstaande postenlijst" gedateerd 9 juni 2001 overhandigd. Deze lijst wordt automatisch gegenereerd door het geautomatiseerde boekhoud systeem. De openstaande postenlijst geeft inzicht op de op dat moment openstaande handelsvorderingen van Meepo Fabricage B.V. en Meepo Montage B.V. (…)”.
2.4 Mede op grond van de bevindingen van PWC heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Meepo in de periode 1 januari 1998 tot en met 17 juli 2001.
2.5 De beide achtereenvolgens door de Ondernemingskamer aangewezen onderzoekers, Hotsma RA en mr. Boddaert, zijn uitgegaan van het door PWC opgemaakte onderzoeks-rapport.
2.6 In het verslag van mr. Boddaert is onder meer het volgende vermeld:
“In het rapport van PWC is gemotiveerd aangetoond, dat er vier verschillende methoden zijn gehanteerd om handelsvorderingen af te boeken zonder dat er een fysieke ontvangst van een betaling tegenover stond, te weten:
Methode 1: betalingen van debiteur A worden gebruikt om handelsvorderingen van andere debiteuren af te boeken
Methode 2: handelsvorderingen worden als betaald afgeboekt op de kruispost [R]egent Eco B.V. (een niet actieve werkmaatschappij van de Meepo Groep)
Methode 3: handel[s]vorderingen worden als betaald afgeboekt op de kruisposten Meepo Fabricage en Meepo Montage terwijl in die desbetreffende werkmaatschappij geen betaling is ontvangen
Methode 4: handelsvorderingen worden uit de omzet geboekt zonder dat daartoe een aanleiding is.
(…)
Tijdens de gesprekken welke ik heb gevoerd met Meefout en Wagteveld is door hen sterk de nadruk gelegd op het door hen ingenomen standpunt, dat alle eventuele onvolkomenheden in de boekhouding zouden zijn terug te voeren op handelingen van derden, waarvoor zij geen verantwoordelijkheid zouden hebben, in het bijzonder door handelingen van H. Sterkenburg en/of door hem aangestelde personen, en wel in de periode na 17 juli 2001, derhalve op tijdstippen waarop zij geen invloed meer op de administratie konden uitoefenen. (…)
De Ondernemingskamer heeft in de beschikking van 19 juni 2006 onder punt 2.2 onder meer als vaststaand aangemerkt:
“Klein Duin, althans haar enig (middellijk) aandeelhouder en bestuurder H. Sterkenburg (…), is vanaf december 2000 feitelijk bij de gang van zaken van Meepo en haar dochtervennootschappen betrokken. De administrateur van Meepo, H. Wagteveld (schoonzoon van Meefout, (…)) heeft Sterkenburg in december 2000 geïnstrueerd over het gebruik van het bedrijfsadministratiesysteem van Meepo.”
Sterkenburg heeft bij brief van zijn advocaat van 11 juli 2006 bezwaar gemaakt tegen deze feitelijke vaststelling. Hij heeft zich op het standpunt gesteld, dat Wagteveld tot november 2001 de enige administrateur van Meepo was, en dat hij - Sterkenburg [-] eerst na de zomervakantie in augustus 2001 voor het eerst inhoudelijk met Wagteveld over de administratie heeft gesproken. In de processtukken, gewisseld vóór de gewraakte rechtsoverweging heeft Sterkenburg geen ander standpunt ingenomen. Ook uit het rapport van PWC (blz. 35) valt af te leiden, dat er voor medio 2001 geen boekingen werden gemaakt bij afwezigheid van Wagteveld wegens verlof of ziekte. Voorts heeft Sterkenburg mij bij herhaling verklaard, dat hij niet eerder dan medio 2001 door Wagteveld is geïnformeerd over de gang van zaken met betrekking tot de administratie van het bedrijf. (…)
Ik kan op grond van de hierboven weergegeven verklaringen van Sterkenburg (…) tot geen andere conclusie komen, dan dat de Ondernemingskamer de hierboven geciteerde feitelijke vaststelling zal moeten herzien, en wel in die zin, dat als tijdstip waarop Wagteveld Sterkenburg heeft geïnstrueerd over de administratie van Meepo niet gesteld moet worden op december 2000, doch op de tweede helft van 2001. Tevens moet ik het verweer van Meefout c.s., inhoudende dat de gepleegde onregelmatigheden zouden zijn terug te voeren op handelingen tijdens de periode na 17 juli 2001, dan ook als onvoldoende gefundeerd verwerpen.
(…)
Uit het PWC rapport blijkt dat het gerommel in de boekhouding al dateert van ruimschoots vóór 2001. (…) De afboekingen in 2001 vinden dan ook hun oorsprong in onregelmatigheden in de debiteurenboekhouding, welke al in vorige jaren zijn ontstaan.
Wanneer mij gevraagd wordt (een) standpunt (te) (…) formuleren ten aanzien van de vraag wie verantwoordelijk zou zijn te houden voor de gepleegde onregelmatigheden, dan luidt mijn antwoord hierop, dat deze verantwoordelijkheid feitelijk berust bij H. Wagteveld, maar juridisch en feitelijk bij Meefout. Ik acht het volstrekt onaannemelijk, dat Wagteveld de manipulaties in de boekhouding heeft verricht zonder overleg met zijn schoonvader Meefout (…). Bovendien was het Meefout, die de contacten met de cliënten van het bedrijf had en probleemfacturen met deze cliënten besprak en de betreffende problemen oploste.
Ten aanzien van Post kan ik deze conclusie niet in dezelfde mate trekken. Weliswaar was hij formeel ook bestuurder naast Meefout (…), maar de boekhouding en de contacten met cliënten behoorden niet tot zijn taak. (…)
Voor een verantwoordelijkheid van Sterkenburg voor de gepleegde onregelmatigheden zie ik geen enkele aanleiding. (…) Post onderschrijft (…) dat Wagteveld weigerde zijn werkzaamheden aan andere personen binnen Meepo over te dragen om iemand daarmee vertrouwd te maken. Tevens bevestigt Post, dat Sterkenburg niet eerder dan na de zomer van 2001 kennis heeft gemaakt met Wagteveld en pas toen geïnformeerd is over de financiële administratie van Meepo.”
3. De gronden van de beslissing
3.1 Klein Duin heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat uit de verslagen van Hotsma RA en mr. Boddaert is gebleken van wanbeleid van Meepo en dat dit wanbeleid (onder meer) bestaat uit de volgende onderdelen:
i. het niet (doen) nakomen van de boekhoudplicht;
ii. het verzuimen adequaat toezicht op werknemers uit te oefenen;
iii. het verzuimen, in haar hoedanigheid van bestuurder van haar dochtervennootschappen, adequaat toezicht op werknemers van die dochtervennootschappen uit te oefenen;
iv. het voeren van een tekortschietend debiteurenbeleid;
v. het besluiten tot vaststelling onderscheidenlijk goedkeuring van de jaarrekeningen van Meepo en van de jaarrekeningen van de dochtervennootschappen van Meepo;
vi het besluiten tot uitkering van dividenden over een of meer van de boekjaren 1998 tot en met 2001;
vii het afstorten van kapitaal ten behoeve van de pensioenen van Post en Meefout;
viii. het verlenen van decharge aan Post en Meefout als bestuurders van Meepo.
3.2 In haar eerdergenoemde beschikking van 26 juni 2007 heeft de Ondernemingskamer onder meer (onderdelen 3.5 tot en met 3.7) het volgende overwogen:
“3.5 (…) [I]n het rapport van PWC (is) vermeld dat Meepo en haar dochtervennoot-schappen in de jaren 1996 tot en met 2001 een bedrag van in totaal circa NLG 1,5 miljoen aan handelsvorderingen hebben afgeboekt, zonder dat daar een fysieke bankontvangst tegenover stond. Blijkens de samenvattende overzichten met betrekking tot Meepo Montage B.V. en Meepo Fabricage B.V. op pagina 17 en 18 van het voormelde rapport (waarvan de juistheid door partijen niet is betwist) moet dit bedrag voor het grootste gedeelte worden toegerekend aan het boekjaar 2001. In 2001 nam blijkens het voormelde overzicht het debiteurensaldo ten opzichte van de voorgaande boekjaren sterk toe (met – in totaal – ongeveer NLG 1,2 miljoen), terwijl het saldo van de afgeboekte handelsvorderingen van Meepo Montage B.V. en Meepo Fabricage B.V., dat in de boekjaren tot 2001 telkens circa 1 à 2% van de omzet betrof, in het boekjaar 2001 steeg tot circa 9%.
3.6 De onderzoeker Hotsma heeft (…) bevonden dat PWC deugdelijk onderzoek heeft verricht en dat hij zich met de inhoud van het rapport van PWC kan verenigen. Hij heeft geconstateerd dat [bij Meepo en haar dochtervennootschappen Meepo Montage B.V. en Meepo Fabricage B.V.] van debiteurenbeheer nauwelijks sprake was, en dat de administratie niet zorgvuldig is bijgehouden en niet juist en volledig is.
3.7 De onderzoeker Boddaert heeft bevonden dat de afboekingen in 2001 hun oorsprong vinden in onregelmatigheden in de debiteurenboekhouding uit de voorgaande periode; de afboekingen geschiedden, en dienden te geschieden, omdat de vorderingen tevoren ten onrechte als volwaardig in de boeken stonden vermeld, hoewel zij daarin niet thuishoorden, omdat er in het verleden was gemanipuleerd. (…)”
3.3 In het PWC-rapport zijn facturen geïdentificeerd ter zake waarvan de meergenoemde onjuiste (af)boekingen hebben plaatsgevonden. In haar beschikking van 7 juli 2010 (onderdeel 3.5) heeft de Ondernemingskamer deze door PWC geïdentificeerde facturen, welke facturen in het bijzonder onderwerp van het (bij de beschikking van 26 juni 2007 bevolen) nadere aanvullende onderzoek zouden moeten vormen, nader omschreven. Voor zover voor het vervolg relevant gaat het om de volgende facturen en (af)boekingen:
i. De betaling door Hatch Tech B.V. op 25 december 1998 van onder meer factuur M 32172 ten bedrage van fl. 20.524,61 is gedeeltelijk, te weten voor een bedrag van fl. 13.577,50, geboekt als betaling op handelsvorderingen op andere debiteuren (zie het PWC-rapport paragraaf 6.2.1.1).
ii. De betaling door Breman Meppel B.V. op 14 augustus 2000 van factuur M 13241 ten bedrage van fl. 124.000 is gedeeltelijk, te weten voor een bedrag van fl. 100.769,73, niet als betaald afgeboekt maar (ten onrechte) voor een bedrag van fl. 8.920,85 geboekt als betaling van factuur M 13370, gericht aan Breman Meppel B.V., en is voor het overige (fl. 91.848,88) met datum 29 mei 2000 indirect geboekt als betaling op in totaal 14 facturen van negen verschillende debiteuren, terwijl de desbetreffende debiteuren die facturen in werkelijkheid niet hebben betaald (zie het PWC-rapport paragraaf 6.2.1.2).
iii. De factuur met nummer M 13595 van 17 april 2000 aan Breman Techniek B.V. ten bedrage van fl. 50.420 is met datum 20 maart 2001 ten onrechte als betaald afgeboekt (de factuur is onbetaald gebleven), maar stond wel op de lijst van openstaande posten van 9 juni 2001. Kennelijk is de boeking op 20 maart 2001 achteraf “hard” (met de hand) ingegeven (zie het PWC-rapport paragraaf 6.2.3).
iv. De facturen met nummers M 13641, M 13643, M 13730 en M 13731 aan Wams Technisch Buro B.V., tezamen ten bedrage van fl. 45.309,77, zijn met datum 29 mei 2001 (M 13641 en M 13643) en 8 augustus 2001 (M 13730 en M 13731) ingeboekt en met datum 20 maart 2001 ten onrechte als betaald afgeboekt (de vier facturen zijn onbetaald gebleven). De twee eerstgenoemde facturen komen niet voor op de lijst van openstaande posten van 9 juni 2001. Kennelijk is de boeking op 29 mei 2001 achteraf “hard” ingegeven (zie het PWC-rapport paragraaf 6.2.4).
v. De factuur met nummer M 13485 van 25 januari 2001 aan Bouwbedrijf Mura B.V. ten bedrage van fl. 49.500 is met datum 20 maart 2001 ten onrechte als betaald afgeboekt (de factuur is onbetaald gebleven), maar stond wel op de openstaande postenlijst van 9 juni 2001. Kennelijk is de boeking op 20 maart 2001 achteraf “hard” ingegeven (zie het PWC-rapport paragraaf 6.2.6).
vi. Met datum 10 mei 2001 zijn vier vorderingen op Aarnink B.V., in totaal ten bedrage van fl. 7.585,10, ten onrechte afgeboekt als zijnde betaald (de facturen zijn onbetaald gebleven). Een van deze vorderingen, te weten factuur F 9812 ten bedrage van fl. 503,37 komt voor op de lijst van openstaande posten van 9 juni 2001. Kennelijk is de boeking op 10 mei 2001 achteraf “hard” ingegeven (zie het PWC-rapport paragraaf 6.2.7).
vii. De facturen met nummers M 12838 , M 12922, M 12926, M 12929, M 12930 en M 13003 (alle daterend uit 1999) aan Hatch Tech B.V., in totaal ten bedrage van fl. 130.780, zijn ten onrechte, met datum 19 april 2000, ten laste van de omzet afgeboekt. Hatch Tech B.V. heeft de rechtmatigheid van de desbetreffende vorderingen betwist en niet betaald (zie het PWC-rapport paragraaf 6.3.1).
viii. De facturen met nummers F 3671, F 3852, F 4541, F 4820, en F 5186 (alle daterend uit 1999), aan Timmers B.V., in totaal ten bedrage van fl. 10.707, zijn ten onrechte, met datum 29 mei 2000, ten laste van de omzet afgeboekt. Betaling is niet ontvangen (zie het PWC-rapport paragraaf 6.3.2).
ix. De facturen met nummers M 13038, M 13076 en M 13446 aan Wams Technisch Buro B.V., in totaal ten bedrage van fl. 89.430,77 zijn met datum 20 maart 2001 ten onrechte afgeboekt als zijnde betaald (zij zijn onbetaald gebleven) en komen ten onrechte niet voor op de lijst van openstaande posten van 9 juni 2001 (zie het PWC-rapport paragraaf 7.1).
x. De facturen met nummers F 8835, F 9089 en F 9092 aan Aarnink B.V., per saldo ten bedrage van fl. 7.081,73 zijn met datum 10 mei 2001 ten onrechte afgeboekt als zijnde betaald (zij zijn onbetaald gebleven) en komen ten onrechte niet voor op de lijst van openstaande posten van 9 juni 2001 (zie het PWC-rapport paragraaf 7.2).
3.4 PWC heeft in haar rapport in dit verband geconcludeerd dat als gevolg van deze (af)boekingen de desbetreffende handelsvorderingen niet meer als openstaand konden worden geïdentificeerd en dat zulks inhoudt dat de financiële administratie van Meepo Fabricage B.V. en Meepo Montage B.V. met betrekking tot de handelsvorderingen in 2001 niet meer juist en volledig is. PWC trekt deze conclusie eveneens voor het jaar 2000 en maakt melding van “indicaties dat gelijke opgeld doet voor de jaren 1996 tot en met 1999”.
3.5 Op grond van het vorenstaande en ook overigens gelet op de bevindingen neergelegd in het PWC-rapport en in de onderzoeksverslagen van Hotsma RA en mr. Boddaert, moet worden geconcludeerd dat - zoals de Ondernemingskamer ook reeds in de beschikking van 26 juni 2007 (onderdeel 3.8) heeft gedaan - het (financiële) beleid van Meepo onjuist was, nu haar financiële administratie en die van haar dochters in elk geval met betrekking tot de debiteurenboekhouding (de handelsvorderingen) niet juist en volledig was, waardoor haar rechten en verplichtingen niet duidelijk uit haar boeken en bescheiden bleken en een onjuist en onvolledig beeld van haar vermogen en resultaat werd gegeven.
Naar PWC heeft geconcludeerd en Meefout ook heeft bevestigd (zie onderdeel 3.7 van de beschikking van 7 juli 2010), was - dus ook - de openstaande-postenlijst van 9 juni 2001 niet juist en volledig.
Voorzover Meefout heeft betoogd dat de onvolledigheid van die lijst het gevolg was van het feit dat de facturen uit de periode van 24 mei tot begin juli 2001 daarop niet voorkwamen omdat deze wegens ziekte van Wagteveld nog niet waren ingeboekt, wordt zijn verweer verworpen reeds nu de hier aan de orde zijnde facturen, zoals hiervoor bezien, niet uit die periode dateren.
Voorzover Meefout heeft gesteld dat bepaalde in 3.3, sub ii tot en met x, genoemde facturen wel degelijk waren betaald en dus terecht niet op de openstaande-postenlijst van 9 juni 2001 voorkomen, heeft te gelden dat hij zijn verweer niet althans onvoldoende feitelijk heeft gestaafd. Immers, PWC heeft in alle betreffende gevallen aan de hand van de bankontvangsten en in de meeste gevallen (sub iii, iv, vi, vii, ix en x) ook nog bij de schuldenaar zelve geverifieerd of doen verifiëren en bevestigd gekregen dat betaling niet heeft plaatsgevonden. De Ondernemingskamer heeft geen reden om aan de juistheid van de bevindingen van PWC op dit punt te twijfelen.
Bovendien geldt ter zake van deze facturen het volgende.
Nu de openstaande-postenlijst ‘automatisch’ is gegenereerd, behelst zij een weergave van de stand van zaken van de financiële administratie van Meepo per de datum van ‘uitdraai’, zijnde 9 juni 2001. Voorzover openstaande facturen niet op die lijst voorkomen omdat zij blijkens de administratie wel – al vóór 9 juni 2001 – zouden zijn betaald, doch feitelijk onbetaald zijn gebleven, moet derhalve worden geconcludeerd dat de onjuiste ‘betaald’-boeking vóór 9 juni 2001 (al dan niet “hard”) is ingegeven. Voorzover openstaande facturen wel op de lijst voorkomen doch blijkens de administratie (zoals PWC die heeft aangeleverd gekregen en heeft onderzocht) niettemin vóór 9 juni 2001 zouden zijn betaald (terwijl deze facturen in werkelijkheid niet zijn betaald), moet worden geconcludeerd dat de onjuiste ‘betaald’-boeking ná 9 juni 2001 “hard” is ingegeven.
Wat hiervan overigens zij, Meepo heeft naar het oordeel van de Ondernemingskamer met de hiervoor omschreven handelwijze opzettelijk in strijd met de bepalingen van artikel 2:362 BW gehandeld welke, kort gezegd, vereisen dat de jaarrekening een zodanig inzicht biedt dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat en dat balans en winst- en verliesrekening de grootte van het vermogen respectievelijk het resultaat getrouw, duidelijk en stelselmatig weergeven. Bovendien heeft zij ook opzettelijk, naar moet worden aangenomen, de belangen van derden geschaad althans verwaarloosd.
3.6 De hier geconstateerde tekortkomingen (zoals bedoeld in 3.1, sub i tot en met iv) acht de Ondernemingskamer op zichzelf beschouwd - naar aard en omvang - zodanig ernstig dat moet worden vastgesteld dat het bestuur van Meepo op dit punt in strijd heeft gehandeld met elementaire beginselen van verantwoord ondernemerschap en dat in zoverre van wanbeleid sprake was. In hoeverre bij dit beleid - ook - sprake was van samenspanning met (voormalige) debiteuren van Meepo, zoals Post heeft gesteld, is een vraag die thans niet aan de orde is en derhalve onbeantwoord kan blijven.
3.7 Naar in de beschikking van 26 juni 2007 is overwogen, bieden het PWC-rapport en de beide genoemde onderzoeksverslagen onvoldoende aanknopingspunten om met zekerheid de tijdstippen (data) te kunnen vaststellen waarop de onjuiste (af)boekingen en daarmede het wanbeleid heeft plaatsgevonden. Niettemin kan naar het oordeel van de Ondernemingskamer, en daarmee sluit zij in zoverre aan bij de conclusie van PWC, wel worden vastgesteld dat in elk geval in de jaren 2000 en 2001 daarvan sprake was.
3.8 Immers, vaststaat dat de financiële administratie, waaronder de post openstaande handels-vorderingen, van Meepo in 2001 in aanmerkelijke mate onjuist en onvolledig was. In 2001 hebben, zoals hiervóór is overwogen, niet alleen afboekingen plaatsgevonden omdat, zoals ook mr. Boddaert heeft geconstateerd, de debiteurenboekhouding uit de voorgaande periode was gemanipuleerd, daarnaast hebben - zowel vóór als ná 9 juni 2001 - ook ‘zelfstandige’ onjuiste afboekingen plaatsgevonden, namelijk van vorderingen die onbetaald waren (en zijn) gebleven (zoals in 3.3 en 3.5 hiervoor geconstateerd). De afboekingen in 2001 waren derhalve deels eigenstandige manipulaties en deels noodzakelijk om de in het verleden ten onrechte als volwaardig geboekte vorderingen te corrigeren (welke als zodanig kennelijk erop waren gericht om die manipulaties te verhullen). Op deze grond moet worden geconcludeerd dat sprake was van wanbeleid in 2001.
3.9 Voorts moet gelet op het voorgaande worden geconcludeerd dat als gevolg van de manipulaties de jaarrekeningen van Meepo en haar dochtervennootschappen ultimo 2000 niet juist waren. Zo al niet reeds om die reden moet worden geconcludeerd dat sprake was van wanbeleid in 2000, dan volgt zulks uit de omstandigheid dat aannemelijk is te achten dat ook gedurende het jaar 2000 opzettelijk onjuiste boekingen hebben plaatsgevonden. De Ondernemingskamer heeft hierbij gelet op de volgende (af)boekingen.
De afboeking met datum 19 april 2000 ad fl. 130.780 ter zake van door Hatch Tech B.V. betwiste en niet betaalde vorderingen die alle uit 1999 dateren (zie 3.3, sub vii, hiervóór), op de afboeking met datum 29 mei 2000 ad fl. 10.707 ter zake van door Timmers B.V. niet betaalde vorderingen uit 1999 (zie 3.3, sub viii) en op de (grotendeels) onjuiste boeking van een door Breman Meppel B.V. op 14 augustus 2000 gedane betaling ten bedrage van fl. 124.000 ter zake van factuur M 13241 d.d. 14 juni 2000 welke gedeeltelijk, voor een bedrag van fl. 91.848,88, met datum 29 mei 2000 (indirect) is geboekt als betaling op in totaal 14 facturen van negen verschillende, andere debiteuren (zie 3.3, sub ii). Voor zover Meefout met zijn betoog omtrent “de factuur 14 juni 2000” (sub 4.3.5 van zijn verweerschrift van 20 maart 2006) heeft bedoeld te stellen dat aanvankelijk de hiervoor bedoelde betaling juist en tijdig in de administratie is verwerkt, maar dat “in de periode van 29 december 2000 tot 14 maart 2001 (…) een tweede persoon in de administratie werkzaam (is) geweest die deze foute boekingen opzettelijk in de administratie heeft gemaakt”, acht de Ondernemingskamer deze stelling niet aannemelijk geworden. Overigens is de Ondernemingskamer van oordeel dat deze conclusie ook niet logisch en eenduidig uit het door Meefout (t.a.p.) gepresenteerde feiten-complex volgt en evenmin iets afdoet aan het gegeven dat de ontvangen betaling per saldo onjuist is geboekt.
De Ondernemingskamer is voorts van oordeel dat de hiervoor genoemde boekingen niet, zoals Meefout heeft gesteld, als ‘normale verschillen’ kunnen worden beschouwd en evenmin, zoals Post heeft gesuggereerd, kunnen zijn ontstaan vanwege kasontvangsten, verrekeningen of oninbaarheid en dergelijke.
3.10 Het door de Ondernemingskamer bij haar beschikking van 26 juni 2007 bevolen nadere aanvullende onderzoek was er met name ook op gericht om te kunnen vaststellen welke persoon of personen voor het wanbeleid van Meepo verantwoordelijk moet(en) worden gehouden. Nu dat nadere aanvullende onderzoek uiteindelijk niet is voltooid (anders dan Meefout in zijn aanvullende verweerschrift stelt is door Kroes RA en mr. Doeleman geen verslag gedeponeerd), acht de Ondernemingskamer het niet goed mogelijk deze persoon of personen aan te wijzen.
3.11 Wel is zij van oordeel dat aannemelijk moet worden geacht dat de tot het geconstateerde wanbeleid leidende handelingen niet door Sterkenburg zijn verricht.
De Ondernemingskamer heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen hetgeen omtrent de betrokkenheid van Sterkenburg bij de financiële administratie van Meepo en haar dochter-vennootschappen in het verslag van mr. Boddaert is opgenomen, welke relaas zij geloofwaardig en overtuigend acht en ook door Post, in onder meer zijn verweerschrift van 4 april 2007, wordt onderschreven. In zoverre komt de Ondernemingskamer terug van hetgeen zij op dit punt in de beschikking van 19 juni 2006 in onderdeel 2.2 als vaststaand heeft aangemerkt en gaat zij ervan uit dat Sterkenburg niet vóór augustus 2001 voor het eerst inhoudelijk met Wagteveld over de (financiële) administratie heeft gesproken en pas in een later stadium die administratie (mede) is gaan voeren.
Als gevolg daarvan moet worden aangenomen dat Sterkenburg (en Klein Duin) niet als schuldige(n) kan (kunnen) worden aangewezen aan de manipulaties die in het jaar 2000 hebben plaatsgevonden. De Ondernemingskamer acht het voorts niet aannemelijk dat in 2001 een andere persoon de cijfers van Meepo zou hebben gemanipuleerd en de correctieboekingen zou hebben doorgevoerd dan de persoon die eerder, in 2000 of daarvóór, de onjuiste boekingen heeft gedaan. Mitsdien moet worden aangenomen dat Sterkenburg (en Klein Duin) evenmin verantwoordelijk kan (kunnen) worden gehouden voor de malversaties in het jaar 2001. Aldus acht de Ondernemingskamer Sterkenburg noch Klein Duin verantwoordelijk voor het geconstateerde wanbeleid van Meepo.
Hetgeen in dit verband nog van de zijde van Meefout is aangevoerd (toen de tekorten zich voordeden maakte Sterkenburg deel uit van het bestuur, Meefout heeft zijn aandelen in Meepo met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 aan Sterkenburg althans Klein Duin verkocht, de grootste tekorten zijn in 2000 en 2001 ontstaan, toen Sterkenburg al (feitelijk) medebeleids-bepaler was, PWC heeft niet geconstateerd dat de verschillende methoden van handelen door één persoon werden uitgevoerd,) zijn alle gebaseerd op het hiervoor door de Ondernemings-kamer verworpen uitgangspunt dat Sterkenburg al vóór augustus 2001 bij de financiële administratie van Meepo was betrokken althans die administratie mede voerde en worden daarom verworpen. Ook de overige stellingen van Meefout en Post op dit punt werpen geen ander licht op deze kwestie en leiden niet tot een ander oordeel.
3.12 Daargelaten dat het door de Ondernemingskamer bevolen onderzoek zich niet over die periode uitstrekte, op grond van het vorenstaande is ook niet aannemelijk geworden dat (nog) na de verkrijging door Klein Duin op 17 juli 2001 van het eerder door Meefout gehouden belang van 50% in Meepo sprake is geweest van de hiervoor bedoelde manipulaties.
Weliswaar is gelet op het PWC-rapport aannemelijk dat na 9 juni 2001 nog onjuiste (af)boekingen zijn doorgevoerd omdat de openstaande-postenlijst van die datum (feitelijk onbetaald gebleven) vorderingen vermeldt die blijkens de financiële administratie van Meepo al op een eerdere datum in 2001 (vaak: 20 maart of 10 mei) waren voldaan (zie bijvoorbeeld de facturen in 3.3, sub iii tot en met vi, ix en x; dat zo’n eerdere betaaldatum niet juist kan zijn blijkt wat het hiervoor bedoelde geval sub iv betreft ook uit het feit dat de - kennelijk achteraf “hard” ingegeven - betaaldatum 20 maart vóór die van de factuurdata lag). Zulks noopt echter niet tot de (door Meefout gestelde) conclusie dat die onjuiste (af)boekingen na 17 juli 2001 zouden zijn gedaan; gelet op hetgeen in 3.11 is overwogen is veeleer aannemelijk te achten dat zij in de tussenliggende periode zijn doorgevoerd.
Ook de stelling van Meefout, in 4.3.6 van zijn verweerschrift van 20 maart 2006, dat “er simpel 18 boekingen (zijn) aan te wijzen die in of na september 2001 zijn uitgevoerd” leidt niet tot een ander oordeel. Zij berust weliswaar op de - op zich niet onjuiste - gedachte dat een pas op 20 september 2001 opgemaakte factuur niet op 20 maart 2001 kan worden afgeboekt en dat die afboeking dus na 20 september 2001 moet hebben plaatsgevonden, doch de conclusie dat “iemand bezig is geweest na 20 september 2001 de administratie te manipuleren” volgt niet logisch en eenduidig uit het daaraan voorafgaande, bij wijze van voorbeeld omschreven feitencomplex. Ook overigens is de Ondernemingskamer van oordeel dat die conclusie niet aannemelijk is gemaakt. Tot slot zijn voor de overige door Meefout opgeworpen verweren op dit punt evenmin indicaties in de twee onderzoeksverslagen te vinden.
Op grond van al het vorenstaande moet naar het oordeel van de Ondernemingskamer aannemelijk worden geacht dat het wanbeleid per 17 juli 2001 (tevens de datum van het einde van de onderzoeksperiode) is geëindigd.
3.13 Ofschoon de Ondernemingskamer aldus aannemelijk acht dat de gewraakte handelingen niet na 17 juli 2001 en niet door Sterkenburg (dan wel Klein Duin) zijn verricht, kan naar haar oordeel overigens niet althans niet met voldoende zekerheid worden gezegd dat binnen het bestuur van Meepo een bestuurder meer in het bijzonder voor het wanbeleid verantwoordelijk is te houden, zij het dat - gelet ook op de onderzoeksverslagen van Hotsma RA en mr. Boddaert - aannemelijk is te achten dat Meefout aan een en ander beduidend meer deel heeft gehad dan Post. Hierbij heeft de Ondernemingskamer mede in aanmerking genomen dat Post en Meefout beiden tot 17 juli 2001 bestuurder waren van Meepo, dat Meefout vanaf die datum als bestuurder is vervangen door Klein Duin en dat Post tot 18 november 2001 rechtstreeks, en daarna via zijn houdstervennootschap A.T.P. Hasselt Beheer B.V., tot 22 december 2004 bestuurder van Meepo is gebleven.
Anders dan Post en Meefout kennelijk menen, volgt (reeds) uit de wettelijke en statutaire taakomschrijving van het bestuur van een vennootschap dat dit bestuur - als zodanig en in beginsel - collegiaal verantwoordelijk is voor het door de vennootschap gevoerde wanbeleid, en is daarnaast niet vereist dat een (bepaalde) bestuurder wetenschap van de onregelmatigheden had of die had kunnen voorkomen. Evenmin is nodig dat het bestuur daarvan een (ernstig) verwijt kan worden gemaakt.
De stellingen van Meefout dat hij niet van het wanbeleid heeft geweten en daarvan niet geldelijk heeft geprofiteerd, dat hij zich al begin 2000 heeft teruggetrokken en vanaf oktober 2000 “feitelijk (nagenoeg) het bestuur niet meer (heeft) uitgeoefend” en dat er daarom geen collectieve aansprakelijkheid bestaat waarin Meefout kan worden betrokken, kunnen hem - zo zij al aannemelijk zouden zijn te achten - voor doeleinden van het enquêterecht niet van zijn verantwoordelijkheid als bestuurder disculperen. Ook hetgeen Meefout overigens te zijner disculpatie heeft aangevoerd (dat Post de financiële man was, dat Gibo Accountants de controle van de jaarstukken deed, dat Wagteveld de administrateur was, dat het gaat om incidenten, dat Sterkenburg in het jaar 2001 bestuurder was) snijdt in dit opzicht geen hout.
Mutatis mutandis geldt hetzelfde ter zake van de door Post naar voren gebrachte verweren (dat hij niet wist dat vorderingen werden afgeboekt en daartoe geen instructie heeft gegeven, dat hij dergelijke boekingen niet zelf kon verrichten omdat hij niet met de betreffende software kon werken, dat de afboekingen ingenieus waren en niet zonder de nodige deskundigheid, welke Post ontbeerde, waren te achterhalen, dat noch Wagteveld, noch de accountant hem ervan op de hoogte hebben gebracht dat de debiteurenadministratie van Meepo niet op orde was).
3.14 Met betrekking tot het verzoek van Klein Duin tot het treffen van de onder 1.11, sub 3) a tot en met c, geformuleerde voorzieningen heeft het volgende te gelden.
Uit hetgeen in 3.5 tot en met 3.13 is overwogen volgt dat de Ondernemingskamer van oordeel is dat
- de besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders van Meepo tot vaststelling van de jaarrekeningen over de boekjaren 2000 en 2001 en tot verlening van decharge aan het bestuur van Meepo voor het binnen Meepo en het ter zake van dier dochtervennoot-schappen Meepo Fabricage en Meepo Montage gevoerde beleid in de jaren 2000 en 2001, voorzover het betreft de periode tot en met 17 juli 2001, alsmede
- de besluiten van het bestuur van Meepo (in haar hoedanigheid van enig aandeelhouder van haar genoemde toenmalige dochtervennootschappen), tot vaststelling van de jaarreke-ningen van deze dochtervennootschappen over de boekjaren 2000 en 2001,
niet op goede gronden zijn genomen.
De Ondernemingskamer acht het dan ook geboden om, zoals door Klein Duin is verzocht, bij wijze van voorziening op de voet van artikel 2:355 BW deze besluiten van de algemene vergaderingen van aandeelhouders van Meepo en van het bestuur van Meepo te vernietigen.
3.15 De Ondernemingskamer zal de onder 1.11, sub 3) d en e, verzochte voorzieningen niet treffen, nu Klein Duin die verzoeken niet althans onvoldoende van feitelijke grondslag heeft voorzien en aldus niet aan haar stelplicht heeft voldaan.
3.16 De Ondernemingskamer acht ten slotte termen aanwezig om de kosten van het geding tussen partijen te compenseren zoals hierna te vermelden.
4. De beslissing
De Ondernemingskamer:
stelt vast dat sprake is geweest van wanbeleid van Meepo Holding B.V., gevestigd te Zwolle, in de jaren 2000 en 2001, voorzover het betreft de periode tot en met 17 juli 2001;
vernietigt de besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders van Meepo Holding B.V. tot vaststelling van de jaarrekeningen over de boekjaren 2000 en 2001;
vernietigt de besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders van Meepo Holding B.V. tot het verlenen van decharge aan het bestuur voor het in het jaar 2000 en in het jaar 2001 tot en met 17 juli 2001 gevoerde beleid;
vernietigt - telkens - de besluiten van het bestuur van Meepo Holding B.V. om in de algemene vergaderingen van aandeelhouders van Meepo Fabricage B.V. en van Meepo Montage B.V. te stemmen tot vaststelling van de jaarrekeningen van Meepo Fabricage B.V. en Meepo Montage B.V. over de boekjaren 2000 en 2001;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek van Klein Duin Beheer B.V. voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F. Faase, voorzitter, mr. A.M. van Amsterdam en mr. G.C. Makkink, raadsheren, drs. G. Izeboud RA en G.A. Cremers, raden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Verheggen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 13 juli 2011.