ECLI:NL:GHAMS:2011:BR2784

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-002423-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op juwelier met geweld en bewijslevering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van een gewapende overval op een juwelier op 8 september 2010, waarbij hij samen met anderen juwelen en sieraden heeft weggenomen. De overval werd gekenmerkt door geweld en bedreiging met een vuurwapen. De verdachte werd kort na de overval aangehouden, waarbij hij in het bezit was van twee horloges die tijdens de overval waren gestolen. Tijdens de rechtszittingen heeft de verdachte zijn zwijgrecht ingeroepen en geen verklaring gegeven voor zijn bezit van de horloges. Het hof oordeelde dat het bezit van de horloges in combinatie met de omstandigheden van de overval voldoende bewijs vormde voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de overval. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

parketnummer: 23-002423-11
datum uitspraak: 22 juli 2011
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2011 in de strafzaak onder de parketnummers 13-660917-10, 13-410472-09 (TUL) en 13-443189-08 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres] [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 17 mei 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
primair:
hij op of omstreeks 8 september 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet één of meerdere malen (met een vuurwapen) (gericht) op het hoofd en/of op het lichaam van die [aangever 1] heeft geschoten, welke vooromschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met braak en/of verbreking en/of in vereniging, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair:
hij op of omstreeks 8 september 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet één of meerder malen (met een vuurwapen) (gericht) op het hoofd en/of lichaam van die [aangever 1] te schieten;
2:
primair:
hij op of omstreeks 8 september 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meerdere juwelen en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] en/of [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders:
- de deur van (de) juwelierszaak ([juwelier]) heeft/hebben opengebroken/ingeslagen en/of
- één of meerdere malen heeft/hebben geroepen "overval, overval" en/of
- (vervolgens) één of meerdere malen (met een vuurwapen) (gericht) heeft/hebben geschoten op het hoofd en/of het lichaam van die [aangever 1] en/of
- (met kracht) één of meerdere etalages en/of de toonbank heeft/hebben ingeslagen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 08 september 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, twee, althans één meerdere horloges (merk Atim en/of Mingdo), in elk geval enig goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die (bovengenoemde) goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen omtrent het bewijs komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe dat op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet geoordeeld kan worden dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat het de verdachte is geweest die tijdens de overval in de juwelierszaak met een vuurwapen heeft geschoten.
Het bewijs: bespreking van de verweren en enkele overwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, (ook) van de als feit 2 primair ten laste gelegde overval, omdat het bewijs van verdachtes daderschap niet voorhanden is. De raadsman heeft deze stelling in den brede onderbouwd door -samengevat- een bespreking van de door getuigen afgelegde verklaringen en van hetgeen is gebleken omtrent achtereenvolgens signalementen, in beslag genomen kledingstukken en de resultaten van gehouden forensisch onderzoek. Op grond van zijn bezit van twee, bij de overval buitgemaakte horloges kan niet méér worden aangenomen, dan dat de verdachte kennelijk contact heeft gehad met de daders van de overval.
Het hof overweegt het volgende.
Op 8 september 2010 omstreeks 10.20 uur is de in de juwelierszaak met de naam [juwelier] aan het [adres] te Amsterdam werkzame [aangever 1] overvallen door (in elk geval) drie personen. Twee overvallers zijn de juwelierswinkel binnengedrongen nadat de voordeurruit van die winkel is ingeslagen, de derde overvaller is buiten op een scooter blijven wachten. Bij de overval is door één van de overvallers met een vuurwapen herhaald meermalen geschoten. De drie overvallers zijn uiteindelijk gezamenlijk op een scooter van de plaats van de overval weggereden.
Korte tijd na deze overval - ruim anderhalf uur later om 11.57 uur - heeft de politie ter hoogte van de [straat] te Amsterdam de verdachte en een medeverdachte aangehouden1. Bij gelegenheid van verdachtes aanhouding heeft de politie onder hem twee horloges aangetroffen en inbeslaggenomen; het ene horloge is aangetroffen onder zijn jas, het andere horloge was opgeborgen in zijn broeksband. Het laatstgenoemde horloge was bevestigd op een etalagehouder met daarop een prijssticker. Beide horloges zijn door elk van de aangevers van de overval, te weten genoemde [aangever 1] en zijn vrouw [aangever 2], herkend als afkomstig uit hun juwelierszaak en zijn een onderdeel van de totale hoeveelheid voorwerpen die tijdens de overval door de overvallers zijn weggenomen.
De politie heeft vervolgens een nader onderzoek ingesteld en in dat kader onder meer de schoenen die de verdachte op het moment van zijn aanhouding droeg op de aanwezigheid van sporen onderzocht. Deze schoenen zijn na inbeslagneming verpakt in een zak. Ambtenaren van politie, verbonden aan het Bureau Recherche Expertise van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, hebben hun onderzoek aan deze schoenen verricht, nadat de schoenen door hen zijn uitgepakt en de zak is uitgeschud op/boven een steriel laken. Gebleken is dat zich in het profiel van de zool van verdachtes rechterschoen een glasdeeltje bevond, dat met het oog op nader onderzoek is veiliggesteld en vervolgens voor onderzoek is verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Op het laken heeft het NFI nog (circa 10) andere glasdeeltjes aangetroffen. Het NFI heeft een zestal van deze glasdeeltjes aan een glasvergelijkend onderzoek onderworpen, waarbij als referentiemonster glas, afkomstig uit de (vernielde) ruit in de voordeur van de juwelierszaak heeft gediend. Dit onderzoek heeft tot de conclusie geleid, dat veel waarschijnlijker is dat tenminste drie van deze glasdeeltjes, alsmede het in de evenbedoelde schoenzool aangetroffen deeltje afkomstig zijn van de vernielde ruit (waartoe het in het onderzoek gebezigde referentieglas heeft behoord), dan dat het afkomstig is van een willekeurig andere ruit of ander glazen object dan de vernielde ruit.
Het hof stelt vast, dat de verdachte korte tijd na de overval is aangetroffen, terwijl hij in het bezit was van een deel van de bij die overval gemaakte buit en voorts, dat in de zool van een door hem gedragen schoen een glasdeeltje is aangetroffen, dat op grond van gehouden forensisch onderzoek kan worden herleid tot de plaats van het delict. Opmerking verdient, dat die conclusie ook geldt voor tenminste drie andere glasdeeltjes, die zijn aangetroffen in de met het oog op het veiligstellen van verdachtes schoenen gebruikte zak welke in het evenbedoelde onderzoekslaken is leeggeschud.
De verdachte heeft van meet af aan ervoor gekozen voor het, hem sterk belastende bezit van twee bij de overval buitgemaakte horloges geen verklaring te geven. Ook tijdens de terechtzitting in hoger beroep heeft hij zich naar aanleiding van aan hem door het hof gestelde vragen op zijn zwijgrecht beroepen, ook op de vraag naar zijn motieven om zich op dit recht te beroepen. De verdachte heeft - ook ter terechtzitting in hoger beroep - slechts in algemene termen gesteld dat hij onschuldig is en dat hij de overval niet heeft gepleegd. Door dit aldus en consequent gedane beroep op het zwijgrecht heeft de verdachte in het geheel geen verklaring gegeven voor zijn bezit van kort tevoren bij die overval buitgemaakte horloges, met gevolg dat het hof niet kan toekomen aan enig onderzoek naar de aannemelijkheid van een alternatieve, door de verdachte gestelde gang van zaken die meebrengt dat niet van zijn daderschap mag worden uitgegaan.
Bij die stand van zaken moet aan dat voorhanden hebben van die horloges de conclusie worden verbonden dat de verdachte als één van de daders van de overval heeft te gelden. Het enkele feit dat onder hem slechts een gering deel van de buitgemaakte voorwerpen is aangetroffen doet aan die conclusie niet af.
Het hof vindt steun voor de juistheid van deze gevolgtrekking in de voor het bewijs gebezigde resultaten van het forensisch onderzoek naar het op de rechterschoenzool van de verdachte aangetroffen glasdeeltje en naar de tijdens het onderzoek overigens tezamen met verdachtes schoenen aangetroffen glasdeeltjes.
Het voorgaande brengt mee, dat het hof voorbijgaat aan hetgeen door de raadsman ten verwere is aangevoerd. De door de raadsman aangehaalde feiten en omstandigheden houden weliswaar zijn waardering in van de bezwarende betekenis van de resultaten van het gehouden opsporings- en forensisch onderzoek en van de mate waarin deze belastend dan wel ontlastend zijn, doch deze resultaten brengen niet mee dat van de hiervoor weergegeven bewijsbeslissing moet worden afgezien.
Immers, naar het oordeel van het hof kan niet met vrucht worden beargumenteerd dat die resultaten zodanige aanwijzing opleveren dat moet worden aangenomen dat het hiervoor omschreven aantreffen van de horloges bij de verdachte niet door zijn betrokkenheid bij de wegnemingshandelingen maar langs andere weg dient te worden verklaard. Dit betekent dat de juistheid van deze door de raadsman gegeven waardering van die resultaten geen nadere beschouwing door het hof behoeft.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 september 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen juwelen en sieraden, toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] en [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- de deur van de juwelierszaak [juwelier] heeft/hebben ingeslagen en
- meermalen heeft/hebben geroepen "overval, overval" en
- meermalen met een vuurwapen heeft geschoten en
- met kracht de toonbank heeft ingeslagen;
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
Het hof overweegt dat weliswaar het inslaan van de deur en van de etalages van de juwelierszaak- op zichzelf beschouwd gedragingen opleveren die geweldpleging tegen goederen inhouden, doch dat in de context van de uit de bewijsmiddelen blijkende gang van zaken tijdens de overval deze gedragingen ook de bedreiging met geweld tegen de in de tenlastelegging genoemde personen inhouden.
Beslissing op een voorwaardelijk verzoek van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep een voorwaardelijk - te weten ingeval het hof na sluiting van het onderzoek van oordeel is dat een of meer van de als feit 1 primair en subsidiair of feit 2 primair ten laste gelegde feiten voor bewezenverklaring in aanmerking komen - verzoek gedaan. Dit verzoek wordt door het hof aldus verstaan dat de raadsman heeft verzocht dat het hof de advocaat-generaal zal opdragen een gegevensdrager (cd-rom) beschikbaar te houden met het oog op het na heropening van het gesloten onderzoek ter nadere terechtzitting kunnen kennisnemen van zekere, met een bewakingscamera gemaakte en op die drager vastgelegde beelden. Het hof wijst dit verzoek, gegeven de onderbouwing daarvan en gelet op hetgeen hiervoor omtrent het bewijs is overwogen af, omdat de noodzaak daartoe niet aan het hof is gebleken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 2, primair, bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het al hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het als feit 1, primair en feit 2, primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tezamen met anderen op brutale en zeer gewelddadige wijze een te Amsterdam als juwelier werkzame ondernemer in zijn winkel overvallen. Bij deze overval is direct na binnenkomst in de winkelruimte herhaald en op korte afstand met een vuurwapen geschoten in de richting van die ondernemer. Toen de schutter doende was een vitrine in te slaan en de ondernemer, op zijn beurt gewapend met een ladder, heeft getracht hem op zijn schreden te doen terugkeren is door deze nogmaals in zijn richting geschoten. Op grond van de stukken in het dossier moet worden aangenomen dat het louter geluk is geweest dat die ondernemer niet door één van de in zijn richting afgevuurde kogels is geraakt.
De ervaring leert in het algemeen dat slachtoffers van dit soort misdrijven daarvan nog langdurig nadelige lichamelijke en/of psychische gevolgen kunnen ondervinden. Ook in het onderhavige geval is komen vast te staan dat deze ondernemer (en diens echtgenote) door dit misdrijf diep zijn getroffen.
Door het wegnemen van een hoeveelheid sieraden en juwelen hebben verdachte en zijn mededaders voorts getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen.
Door het plegen van een gewapende overval in een juwelierszaak, waarbij een vuurwapen is getoond en ook is gebruikt, hebben de verdachte en zijn mededaders door hun handelen de in de samenleving, en in het bijzonder bij ondernemers in het juweliersbedrijf bestaande gevoelens van onrust, angst en onveiligheid versterkt.
Gelet op de aard en de ernst van het aan het hof ter berechting voorgelegde misdrijf komt in beginsel slechts de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur in aanmerking. Met de aan de verdachte op te leggen straf wordt niet alleen beoogd het strafdoel van vergelding te dienen, maar ook en vooral anderen ervan te weerhouden dergelijke misdrijven te begaan.
Het hof heeft de jeugdige leeftijd van de verdachte onder ogen gezien en het heeft kennis genomen van de inhoud van twee rapporten en adviezen van de Reclassering Nederland (één d.d. 7 december 2010 en een ander, ongedateerd, met het oog op de terechtzitting van 12 juli 2011 gegeven aanvulling), als ook van een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 juli 2011. Uit dit uittreksel blijkt dat hij eerder meermalen ter zake van gewelds- en vermogensdelicten door de strafrechter is veroordeeld. Het beeld dat van de persoon van de verdachte is verkregen stemt waar het de verwachtingen omtrent zijn toekomstig maatschappelijk functioneren betreft tamelijk somber, in zoverre dat aannemelijk is geworden dat -kort gezegd- de verdachte in zijn jeugd ernstig is verwaarloosd en daardoor beschadigd is geraakt, met verstoring van zijn ontwikkeling tot gevolg. Nader diagnostisch onderzoek heeft, mede als gevolg van een afhoudende houding van de verdachte, (nog) niet plaatsgehad. Het is evident dat de verdachte met het oog op zijn ontwikkeling steun en begeleiding behoeft. Het hof ziet in het bestek van de strafoplegging evenwel geen ruimte -in het bijzonder gelet op grond van hetgeen hiervoor ten aanzien van de ernst van het misdrijf en de strafdoelen is overwogen- om aan de inhoud van die rapporten en adviezen bij de strafoplegging een zodanig strafmatigende betekenis toe te kennen dat ruimte ontstaat voor een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf. Het hof verstaat, dat de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte op te leggen straf mede zal worden benut om hem voor te bereiden op een door de reclassering begeleide terugkeer in de samenleving.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering tot gevangenneming
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
Nu gelet op het hierboven bewezen verklaarde, met betrekking tot welk feit voorlopige hechtenis is toegelaten, is gebleken van ernstige bezwaren tegen de verdachte en nu sprake is van gronden, acht het hof termen aanwezig om overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal tegen de verdachte een bevel tot gevangenneming te verlenen. Dit bevel zal afzonderlijk worden geminuteerd.
Vorderingen tenuitvoerlegging
Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Kinderrechter te Amsterdam van 22 juni 2009 en van 10 september 2009 opgelegde voorwaardelijke werkstraffen, heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat - in het geval het hof toekomt aan de oplegging van een langdurige vrijheidsbenemende straf - de vorderingen tot tenuitvoerlegging zullen worden afgewezen.
Gelet op deze vorderingen en de onderbouwing daarvan zal het hof deze vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en de hierna te bespreken maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 2.110,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gesteld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2, primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Verdachte is, nu de vordering onvoldoende gemotiveerd is betwist, tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, zal worden toegewezen. Het hof zal daarbij toepassing geven aan de hoofdelijkheidsclausule.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 51.380,29 en is gegrond op geleden immateriële schade tot het bedrag van EUR 1800,- en overigens op geleden materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gesteld. De vordering van de benadeelde partij is in hoger beroep materieel niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2, primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is, nu de vordering onvoldoende gemotiveerd is betwist, tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof zal daarbij toepassing geven aan de hoofdelijkheidsclausule.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt, dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een zilverkleurige sleutel met zwarte bovenkant (3909617).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], terzake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 2.110,00 (tweeduizend honderdtien euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van EUR 2.110,00 (tweeduizend honderdtien euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 (eenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde partij 2] terzake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 10.161,75 (tienduizend honderdeenenzestig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit EUR 8.361,75 (achtduizend driehonderdeenenzestig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en EUR 1.800,00 (duizend achthonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van EUR 10.161,75 (tienduizend honderdeenenzestig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit EUR 8.361,75 (achtduizend driehonderdeenenzestig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en EUR 1.800,00 (duizend achthonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Wijst af, de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 7 oktober 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 22 januari 2009, parketnummer 13-443189-08, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uur.
Wijst af, de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 7 oktober 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 10 september 2009, parketnummer 13-410472-09, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uur.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. R. Veldhuisen en mr. M.E.A. Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. A. Binken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2011.
mrs. R. Veldhuisen en M.E.A. Wildenburg zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 processen-verbaal van aanhouding, dossierpagina's 57-58 en 77-78