parketnummer: 23-005309-10
datum uitspraak: 20 juli 2011
TEGENSPRAAK (raadsvrouw gemachtigd)
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 3 december 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-801097-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 december 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 september 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank, aangaande de bewijsuitsluiting.
De rechtbank heeft in eerste aanleg de verdachte vrijgesproken, nu het bewijs (de bolletjes met cocaïne en de bekentenis van de verdachte) onrechtmatig zou zijn verkregen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat ten tijde van de aanhouding van de verdachte geen ander belastend materiaal voorhanden was dan de informatie van de Informatie Unit Schiphol (hierna: IUS). De informatie is weliswaar specifiek, maar het dossier bevat geen informatie betreffende de betrouwbaarheid van die informatie. De informatie is ook niet gecontroleerd en niet ‘geplust’. Met verwijzing naar een uitspraak van dit hof van 27 oktober 2010 (LJN: BO3345) mocht de beschikbare informatie slechts aanleiding geven tot extra controle. Voor het aannemen van een redelijk vermoeden van schuld volstaat deze informatie niet.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De bepaalbaarheid en het belang van de informatie
Bij het gebruik maken van anonieme informatie dient, naar het oordeel van het hof, een onderscheid te worden gemaakt in informatie die wordt gebruikt voor het starten van een opsporingsonderzoek en informatie die gebruikt wordt voor de toepassing van dwangmiddelen binnen een opsporingsonderzoek. Indien het gaat om de toepassing van dwangmiddelen, zoals in onderhavige zaak de aanhouding van de verdachte, is, volgens vaste jurisprudentie, vereist dat:
1) de informatie voldoende concreet is; en
2) de informatie van voldoende gewicht is.
Voor wat betreft genoemde twee vereisten overweegt het hof in onderhavige zaak als volgt.
Op 10 september 2010 heeft de coördinator Schipholteam informatie ontvangen van de IUS. Deze informatie was afkomstig van de Franse douaneattaché te Den Haag en luidde, onder meer, dat een Nigeriaanse passagier op 10 september 2010 om 12:05 uur vanuit Tripoli op Schiphol zou aankomen met vlucht 8U952 van luchtvaartmaatschappij Afriqyiat (het hof begrijpt: Afriqiyah) en dat deze passagier drugs in zijn lichaam zou hebben. Zijn naam zou [voornamen verdachte] zijn en hij zou een wit t-shirt van het merk Lacoste en een zwarte spijkerbroek dragen.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een afschrift van het e-mailbericht overgelegd, waarin de betreffende informatie is opgenomen. Het e-mail bericht is afkomstig van een buitenlandse (kennelijk Franse) douane ambtenaar en houdt, naast de reeds eerder gerelateerde informatie, het volgende in:
“This information is coming from a special Customs agent.
This criminal organisation uses special chemical products that hide the presence of drugs in urine tests.
Therefore an X-Ray radio might be very useful to show the presence of cocaine bollets.”
En verder,
“Two weeks ago, we gave you a similar information. The control of three nigerian passengers was positive”.
Het hof is van oordeel dat bovengenoemde informatie voldoende concreet en ook van voldoende gewicht is, nu het informatie over harddrugs betrof.
De toets van de informatie
Ingeval van anonieme informatie is voor het aannemen van voldoende verdenking niet steeds nader onderzoek vereist. Wel is het doorgaans gewenst dat, zo mogelijk, enig nader onderzoek plaatsvindt ter verificatie van die informatie (zie ook HR 13 juli 2010, LJN BM2490 en BM2492).
Verder worden geen vereisten gesteld aan de aard of waarde van de getoetste informatie. Verificatie van de anonieme informatie kan bijvoorbeeld plaatsvinden door onderzoek in het GBA of in het RDW.
In onderhavige zaak overweegt het hof daartoe als volgt.
De officier van justitie heeft, op grond van de IUS-informatie, een aanhoudingsbevel gegeven. De aanhoudende verbalisant heeft op grond hiervan de opdracht gekregen om de verdachte onderkennen (het hof begrijpt: herkennen) en de verdachte aan te houden. De verbalisant heeft in het vervolg hiervan de identiteit van de verdachte gecontroleerd aan de hand van het verkregen paspoort en vervolgens aangehouden. Het hof is van oordeel dat een dergelijke verificatie inhoudelijk overeenkomt met een adresverificatie in het GBA. Dit betekent dat, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen, de anonieme informatie wel degelijk is getoetst.
De betrouwbaarheid van de informatie
Het is, ten slotte, aan de rechter, na weging en waardering van de omstandigheden van het geval, om te oordelen of de informatie voldoende betrouwbaar is om te worden gebezigd voor de toepassing van een dwangmiddel.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar een uitspraak van dit hof van 27 oktober 2010 (LJN: BO3345). De omstandigheden in die zaak wijken echter af van de omstandigheden in onderhavige en de betreffende uitspraak mist dan ook toepassing op onderhavige zaak. Uit de betreffende zaak volgt immers niet dat de betreffende CIE-informatie is getoetst en voorts werd in de CIE-informatie melding gemaakt van ‘vermoedelijk drugsbezit’.
Bovendien gaat de rechtbank eraan voorbij dat de betrouwbaarheidstoets zit verweven in de concreetheid van de informatie, de toets van de informatie en de overige omstandigheden van het geval. Eén van die omstandigheden kan het genoemde betrouwbaarheidsoordeel betreffen. Maar dat, door de betreffende opsporingsinstantie, geen oordeel over de betrouwbaarheid van de informatie wordt gegeven brengt, in zijn algemeenheid, niet mee dat de informatie om die reden onbetrouwbaar zou zijn (zie ook Hof Amsterdam 22 februari 2010, LJN BL6918).
In onderhavige zaak is het hof van oordeel dat de, van de Franse douane afkomstige, zeer gedetailleerde informatie, betreffende de persoon van de verdachte en de wijze van vervoer van de drugs voldoende betrouwbaar was om te worden gebezigd voor de aanhouding van de verdachte. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat een soortgelijke melding betrekkelijk kort daarvoor was gedaan en juist bleek te zijn.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de aanhouding buiten heterdaad van de verdachte rechtmatig is geweest en dat de naar aanleiding daarvan verkregen bewijsmiddelen voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 september 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in beslag genomen geldbedragen worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 1.313,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne in Nederland. Gelet op de hoeveelheid is deze cocaïne kennelijk bestemd geweest voor de handel. Cocaïne is schadelijk voor de volksgezondheid en het gebruik ervan gaat niet zelden gepaard met ernstig agressief gedrag. Bovendien gaat de handel daarin gepaard met allerlei andere vormen van criminaliteit, waaronder niet zelden ernstig agressieve delicten die bedreigend zijn voor de samenleving.
Het is, op grond van hetgeen is aangevoerd, niet aannemelijk geworden dat de verdachte valt onder een andere categorie dan de standaardcategorie zoals beschreven in ‘Oriëntatiepunten straftoemeting’ van het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren, zodat het hof bij de oplegging van de straf acht zal slaan op deze categorie.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 juni 2011 is de verdachte niet eerder in Nederland strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De verdediging heeft aangevoerd dat de in beslag genomen geldbedragen (totaal € 1.500,00) van de echtgenote van de verdachte waren. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 3 december 2010 verklaard dat zijn echtgenote hem het geld had gegeven zodat hij in Nederland Pampers kon inkopen en deze naar Afrika kon verschepen.
Het hof is van oordeel dat deze verklaring van de verdachte op geen enkele wijze is onderbouwd en daarmee niet aannemelijk is geworden, mede gelet op de verklaring van de verdachte tegenover de Koninklijke Marechaussee dat hij geen inkomsten heeft, zijn vrouw en kinderen niet kunnen eten en een schuld van ongeveer US $ 4.500,00 heeft (proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 14 september 2010, dossierparagraaf 1.4). Bovendien is het een algemene ervaringsregel dat koeriers van harddrugs worden voorzien van zogeheten ‘handgeld’ om de ontkosten te kunnen voldoen voor het verblijf in het land waar zijn naar toe vliegen. Dat betekent dat de hierna als zodanig te melden in beslag genomen geldbedragen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard. Zij zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezen verklaarde met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- geld, euro, 1 bankbiljet à 500 euro in beslag genomen d.d. 10.9.10 (nummer 1 op de beslaglijst);
- geld, euro, 5 bankbiljetten à 100 euro in beslag genomen d.d. 10.9.10 (nummer 2 op de beslaglijst);
- geld, euro, 10 bankbiljetten à 50 euro in beslag genomen d.d. 10.9.10 (nummer 3 op de beslaglijst).
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. P. Greve en mr. M.E.A. Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2011.
mr. M.E.A. Wildenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.