De aanspraak op achterstallige provisie
2.3. [Appellant] heeft in zijn akte van 16 maart 2010 onder 2 tot en met 6 op de daarin vermelde gronden zijn aanspraak op achterstallige provisie over het jaar 2004 becijferd op per saldo aan hoofdsom een bedrag van € 24.144,69. Over het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met de einddatum van de agentuurrelatie – zijn inziens 21 maart 2005 – heeft hij die aanspraak op de daar vermelde gronden becijferd op een bedrag van € 1.104.579,35.
2.4. In haar antwoordakte van 27 april 2010 heeft DS zich neergelegd bij het door [appellant] wat betreft 2004 berekende bedrag van € 24.144,69. Dat bedrag is dan ook toewijsbaar.
2.5. Wat betreft het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 21 maart 2005 is [appellant] wat betreft de omzet uitgegaan van de in de vaststellingsovereenkomst genoemde totale omzet van DS van € 21.580.295,06.
DS heeft de hoogte van de desbetreffende aanspraak van € 1.104.579,35 betwist. Volgens haar betreft het bedrag van de in de vaststellingsovereenkomst genoemde omzet van € 21.580.295,06 niet de omzet over het tijdvak van 1 januari tot 21 maart 2005 maar over het gehele jaar 2005. Bovendien behoren de zogenoemde Carmosin-opdrachten – zie genoemde antwoordakte van DS onder 2.20 en volgende - niet bij de omzet van DS voor 2005, aldus DS.
2.6. Omtrent dat door DS in haar antwoordakte van 27 april 2010 ingenomen – door [appellant] gemotiveerd bestreden – standpunt geldt het volgende.
2.7. In het tussenvonnis van 10 mei 2007 heeft de kantonrechter op de daarin vermelde gronden een deskundig onderzoek gelast ter beantwoording van in dat vonnis vermelde vragen.
Partijen hebben vervolgens teneinde dat deskundig onderzoek onnodig te maken een vaststellingovereenkomst gesloten – beide partijen gebruiken deze term – die is neergelegd in een door de advocaten van beide partijen ondertekende brief van 12 juli 2007 die in de onderhavige procedure is overgelegd.
Deze vaststellingsovereenkomst houdt – voorzover hier van belang – het volgende in:
“(…)
Partijen zijn naar aanleiding van het tussenvonnis met elkaar in overleg getreden. Dit overleg heeft tot het resultaat geleid dat overeenstemming is bereikt over de omvang van de totale gerealiseerde omzetten als hierboven beschreven en wel als volgt:
- de door DS gerealiseerde omzet met de afnemer Blokker B.V. vanaf 1 januari 2005 tot de einddatum van de agentuurrelatie bedraagt € 12.846.808,06;
- de door DS gerealiseerde omzet met de overige afnemers vanaf 1 januari 2005 tot de einddatum van de agentuurrelatie bedraagt € 8.733.487,--.
Met inachtneming van de tussen partijen bereikte overeenstemming omtrent deze twee geschilpunten is de noodzaak tot het laten uitvoeren van een onderzoek door een deskundige zoals in het tussenvonnis gelast, komen te vervallen.
(…).”
2.8. Na het sluiten van deze vaststellingsovereenkomst heeft [appellant] als eerste een akte genomen, en wel op 4 oktober 2007. Deze akte houdt onder meer en voor zover hier van belang het volgende in:
“3. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de beantwoording van deze vragen (hof: het betreft hier de in genoemd vonnis van de kantonrechter gestelde vragen) en wel als volgt:
- De gerealiseerde omzet met Blokker B.V. gedurende de beschreven periode (hof: dat is de onder 1. in genoemde akte vermelde periode van 1 januari tot en met 21 maart 2005) beloopt € 12.846.808,06;
- De gerealiseerde omzet met de overige afnemers gedurende de beschreven periode (hof: ook hier wordt gedoeld op de in vermelde akte, maar dan onder 2, genoemde zelfde periode van 1 januari tot en met 21 maart 2005) bedraagt € 8.733.487,--.
(…)
6. Met inachtneming van de tussen partijen bereikte overeenstemming als hierboven beschreven, beloopt de door DS te verprovisioneren totale omzet gedurende de periode 1 januari tot 21 maart 2005 € 21.580.295,06 (…)”.
In de akte volgt daarna een berekening door [appellant] van de over deze omzet op basis van de oude (volgens [appellant] inmiddels door een nieuwe vervangen) provisieregeling hem toekomende provisie, die uitkomt op een bedrag van totaal € 698.538,03. Na aftrek van reeds gedane betalingen en verrekening van een over 2004 verschuldigd bedrag als in de akte nader omschreven komt [appellant] per saldo en indien de oude provisieregeling zou worden gevolgd uit op een nog door DS aan hem terzake te betalen bedrag van in hoofdsom € 369.110,19.
2.9. Vervolgens heeft DS – op 1 november 2007 – van haar kant een akte (met drie producties) genomen, ingediend door haar (toenmalige) advocaat die tevens namens DS de hiervoor genoemde vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend. Die akte houdt geen betwisting – laat staan een gemotiveerde betwisting – in van de wijze waarop volgens [appellant] – als hiervoor onder 2.8 vermeld – de inhoud van de vaststellingsovereenkomst moet worden gelezen, te weten dat de beide in die overeenkomst genoemde omzetbedragen ieder voor zich betrekking hebben op de periode 1 januari tot 21 maart 2005. Wel vermeldt DS in haar akte een aantal betalingen die inmiddels volgens haar aan [appellant] zijn gedaan, die haar tot de conclusie leiden dat aan hoofdsom niet meer kan worden toegewezen dan € 128.500,03 en aan rente € 43.731,94.
2.10. De kantonrechter heeft daarna in zijn eindvonnis van 17 januari 2008 op de daarin vermelde gronden – acht slaande op de door hem gewezen tussenvonnissen, op de in de vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen overeenstemming tussen partijen omtrent de daarin vermelde punten, alsmede op genoemde twee aktes van partijen en voorts op nadere informatie die [appellant] hem bij brief nog had verstrekt – de vordering van [appellant] tot een bedrag van € 117.110,19 in hoofdsom toegewezen, met rente en kosten zoals nader in het dictum van dat vonnis is vermeld. Uit dat eindvonnis is – daarop gelet – niet anders af te leiden dan dat ook de kantonrechter ervan uit is gegaan dat bovengenoemde omzetcijfers beide op het tijdvak van 1 januari tot 21 maart 2005 betrekking hebben, en niet op heel 2005.
2.11. Opgemerkt kan voorts worden dat noch in de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel van DS, ook dit processtuk ingediend door eerder bedoelde (voormalige) advocaat van DS, wordt aangevoerd dat genoemde in de vaststellingsovereenkomst voorkomende omzetcijfers betrekking hebben op 2005 als geheel en niet op de periode van 1 januari tot 21 maart 2005. Hetzelfde geldt voor het door deze zelfde advocaat op 20 oktober 2009 voor het hof gevoerde pleidooi. Weliswaar worden in de terzake overgelegde pleitnota op de bladzijden 15 en 18 opmerkingen gewijd aan de vaststellingsovereenkomst, dit naar aanleiding van de punten 19 en 40 van de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant], maar ook die opmerkingen houden niet in dat de in de vaststellingsovereenkomst genoemde omzetcijfers betrekking zouden hebben op heel 2005 en niet op het tijdvak 1 januari tot 21 maart van dat jaar.
2.12. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat het door DS voor het eerst bij antwoordakte van 27 april 2010, na een op 16 februari 2010 gewezen tussenarrest, voeren van een nieuw verweer als het onderhavige in strijd met een goede procesorde moet worden geacht en buiten bespreking dient te blijven. Voor het geval het het hof niet vrij zou staan om een dergelijk oordeel ambtshalve uit te spreken – [appellant] heeft zich er immers niet, in elk geval niet met zoveel woorden, op beroepen dat dit nieuwe verweer in strijd met een goede procesorde of in strijd met redelijkheid en billijkheid is – wordt nog overwogen (voor dat geval niet ten overvloede) dat er in de stukken geen aanwijzingen zijn de vinden dat met de in de vaststellingsovereenkomst (telkens) genoemde “einddatum van de agentuurrelatie” is gedoeld op een andere datum dan 21 maart 2005, de datum waarop de agentuurrelatie door [appellant] met onmiddellijke ingang is opgezegd, en dat de in de vaststellingsovereenkomst genoemde omzetcijfers (telkens) betrekking hebben op de periode 1 januari 2005 tot die einddatum, derhalve 21 maart 2005. DS heeft ook geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan met betrekking tot haar stelling dat tussen partijen in de vaststellingsovereenkomst is afgesproken dat de daarin genoemde omzetcijfers (telkens) betrekking hebben op heel 2005.
2.13. In verband met de gesloten vaststellingsovereenkomst wijst het hof voorts op het in artikel 7:900 lid 1 BW bepaalde omtrent de aard van een dergelijke overeenkomst. Daarop stuit al hetgeen DS in haar antwoordakte en overigens nog met betrekking tot genoemde omzetcijfers naar voren heeft gebracht – waaronder haar stelling dat de zogenoemde Carmosin-opdrachten buiten die omzetcijfers moeten worden gehouden – af. Bij de afrekening tussen partijen dient er derhalve van te worden uitgegaan dat de in de vaststellingsovereenkomst genoemde omzetcijfers van DS over 2005 (telkens) betrekking hebben op het tijdvak van 1 januari 2005 tot 21 maart 2005. Daarop gelet is het terzake door [appellant] gevorderde bedrag aan achterstallige provisie over dat tijdvak groot € 1.104.579,35 als verder onvoldoende gemotiveerd bestreden toewijsbaar.