ECLI:NL:GHAMS:2011:BR1725

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.664
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ondertoezichtstelling en zorgregeling in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van de kinderen van de vader en de moeder. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D. Gurses, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht, waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen was verlengd. De moeder is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, terwijl de stichting, die als gezinsvoogd optreedt, wel aanwezig was. De vader heeft aangevoerd dat het beroep te laat is ingesteld, omdat de griffier de beschikking niet naar zijn juiste adres heeft verzonden, maar naar een oud adres. Het hof heeft vastgesteld dat de vader de beschikking wel degelijk heeft ontvangen, zij het op een later moment dan de griffier had bedoeld. Het hof oordeelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat hij zijn verzoek pas na het verstrijken van de termijn heeft ingediend. De beslissing van het hof houdt in dat de kosten worden gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van hoger beroep en de gevolgen van een apparaatsfout van de griffie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.085.664
(zaaknummer rechtbank 298100 / JE RK 10-3064)
beschikking van de familiekamer van 5 juli 2011
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen “de vader”,
advocaat: mr. D. Gurses te Utrecht,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen “de stichting”.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen “de moeder”.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 7 januari 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 14 april 2011, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende (het hof begrijpt) het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de stichting af te wijzen, zulks uitvoerbaar bij voorraad, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 mei 2011, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen
2.4 Ter griffie van het hof is op 31 mei 2011 binnengekomen een brief van mr. Gurses van dezelfde datum met bijlagen.
2.5 De minderjarigen [kind 1] en [kind 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.6 De mondelinge behandeling heeft op 9 juni 2011 plaatsgevonden. Namens de vader is zijn advocaat verschenen. Namens de stichting is [...], gezinsvoogd, verschenen. De moeder is hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen.
De Raad voor de Kinderbescherming is - met kennisgeving vooraf - niet verschenen.
2.7 Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Gurses zijn schriftelijke aantekeningen met bijlagen overgelegd.
2.8 Artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.9 Desgevraagd heeft de stichting ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij geen bezwaar heeft tegen overlegging van de bij de schriftelijke aantekeningen overgelegde bijlagen, voldoende heeft kennisgenomen van die bijlagen, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemt met overlegging van die bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlagen.
3. De vaststaande feiten
3.1 De vader is gehuwd geweest met de moeder. Tussen hen is echtscheiding uitgesproken.
3.2 Uit het huwelijk van de vader en de moeder zijn vier kinderen geboren, onder wie na te noemen thans nog minderjarige kinderen:
- [kind 1], op [geboortedatum] 1994,
- [kind 2], op [geboortedatum] 1998, en
- [kind 3], op [geboortedatum] 1999. De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over deze kinderen belast. De kinderen hebben hun gewone verblijfplaats bij de vader.
3.3 Bij beschikking van 23 december 2009 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht voor zover hier van belang, overeenkomstig de overeenstemming tussen de vader en de moeder, de volgende regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgelegd:
[kind 2] en [kind 3] verblijven bij de moeder op zaterdag van 9.00 uur tot 18.30 uur, tenzij de gezinsvoogd anders beslist en het verblijf van [kind 1] bij de moeder wordt in overleg met de gezinsvoogd afgesproken. De regeling met [kind 2] en [kind 3] gaat in op 21 november 2009, waarbij de moeder de kinderen bij de vader ophaalt en weer terugbrengt, en de moeder voor haar veiligheid iemand mee mag nemen die in de auto blijft.
3.4 Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 27 januari 2009 zijn de kinderen onder toezicht gesteld, met benoeming van de stichting tot gezinsvoogdes. Bij beschikking van 26 januari 2010 is deze termijn verlengd voor de duur van een jaar.
3.5 De stichting heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Utrecht op 7 december 2010 verzocht de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar.
3.6 Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd voor de termijn van een jaar met ingang van 27 januari 2011, dus tot 27 januari 2012.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Allereerst is aan de orde of de vader het beroep tijdig heeft ingesteld.
4.2 Artikel 358 lid 2 Rv bepaalt dat hoger beroep door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden moet worden ingesteld binnen drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak en door de andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. Artikel 806 lid 1 onder a Rv bepaalt met betrekking tot de rechtspleging in zaken betreffende het personen- en familierecht, niet zijnde echtscheidingszaken dat in afwijking van artikel 358 lid 2 Rv door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld en datzelfde artikel onder b bepaalt dat door andere belanghebbenden beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
4.3 Uit het door het hof ambtshalve opgevraagde uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente [woonplaats] blijkt dat de vader sinds 25 februari 2010 staat ingeschreven op het adres: [adres 1]. Uit de door de vader overlegde stukken blijkt dat in het inleidend verzoekschrift van de stichting dit adres van de vader is vermeld doch dat de griffier van de rechtbank Utrecht zowel het inleidend verzoek als de bestreden beschikking heeft verzonden naar het vorige adres van de vader, te weten [adres 2].
4.4 De vader stelt dat, nu zowel de bestreden beschikking als het inleidend verzoekschrift niet naar zijn juiste adres zijn verzonden, niet artikel 806 lid 1 onder a Rv maar artikel 806 lid 1 onder b Rv van toepassing is. Voorts stelt hij dat een beschikking als de onderhavige alleen rechtsgeldig bij aangetekend schrijven kan worden toegezonden.
4.5 Desgevraagd heeft de advocaat van de vader verklaard dat de vader deze beide brieven van de griffie heeft ontvangen doordat een van zijn kinderen op zijn verzoek post bij het oude adres heeft opgehaald. De vader heeft gesteld (in de brief van zijn advocaat van 31 mei 2011) en desgevraagd heeft de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling bevestigd, dat de vader van de brief van 17 januari 2011, waarbij de griffier de bestreden beschikking heeft toegezonden, een dag of tien na 17 januari 2011 heeft kennisgenomen. Het hof is, anders dan de vader, van oordeel dat in deze het bepaalde in artikel 806 lid 1 onder a Rv van toepassing is. Weliswaar heeft de griffier van de rechtbank de bestreden beschikking niet naar het huidige adres van de vader gestuurd maar naar zijn vorige adres, maar dit stuk heeft de vader volgens zijn eigen verklaring wel degelijk bereikt, en wel ruim binnen de termijn van beroep. Er is sprake van een apparaatsfout van de griffie van de rechtbank. Ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 28 november 2003, NJ 2005, 465) is in geval van een apparaatsfout voor verlenging van de beroepstermijn echter alleen aanleiding indien degene die beroep instelt ten gevolge van die fout niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter een beschikking had gegeven en de beschikking hem als gevolg van die fout pas na afloop van die termijn is toegezonden of verstrekt. Hiermee wordt op een lijn gesteld het geval waarin de griffie de beschikking nog wel binnen de beroepstermijn, maar zo laat heeft verzonden of verstrekt dat daartegen binnen die termijn redelijkerwijs zelfs niet meer een beroepschrift kan worden ingediend waarin de gronden voor het beroep niet zijn opgenomen. De rechtbank heeft op de bestreden beschikking op 7 januari 2011 gewezen. De griffie van de rechtbank heeft de beschikking bij brief van 17 januari 2011 aan de vader toegezonden. In die brief staat met zoveel woorden vermeld dat beroep ingesteld kan worden tegen de toegezonden beschikking “binnen drie maanden na de dag van de uitspraak”. Vaststaat dat de vader die brief op of omstreeks 27 januari 2011, dus ruim binnen de appeltermijn, heeft ontvangen. Hij had toen immers nog de gelegenheid tot en met 7 april 2011 hoger beroep in te stellen van die beschikking. Nu de vader eerst na het verstrijken van de termijn, te weten op 14 april 2011, zijn verzoek in hoger beroep heeft ingediend, kan hij niet worden ontvangen in zijn verzoek in hoger beroep.
4.6 Het hof passeert ook de stelling van de vader dat een beschikking als de onderhavige alleen rechtsgeldig bij aangetekend schrijven kan worden toegezonden. Ingevolge artikel 291 Rv juncto artikel 272 Rv geschiedt de verzending van een beschikking bij aangetekende brief, tenzij de rechter anders bepaalt. Ambtshalve navraag bij de rechtbank Utrecht leert het hof dat de rechter anders heeft bepaald en dat een verzoekschrift en een beschikking als in onderhavige zaak per gewone post wordt verstuurd.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk is zijn beroep;
compenseert de kosten aldus dat ieder met de eigen kosten belast blijft;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.M. Mens, A.E.F. Hillen en R. Krijger, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 5 juli 2011 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.