GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de vereniging NEDERLANDSE SKI VERENIGING,
gevestigd te 's-Gravenhage,
APPELLANTE,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen te 's-Gravenhage,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MANAGEMENT MEDIA B.V.,
gevestigd te Hilversum,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. G.J. de Bock te Leiden.
De partijen worden hierna NSkiV en Management Media genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 22 juli 2010 is NSkiV in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2010, in deze zaak onder zaaknummer/rolnum¬mer 448656 / HA ZA 10-209 gewezen in het incident tussen NSkiV als eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident en Management Media als gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident.
NSkiV heeft in de appeldagvaarding twee grieven geformuleerd en producties in het geding gebracht, met conclusie dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring zal afwijzen en Management Media zal veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande twee weken na de datum van het onderhavige arrest.
Management Media heeft bij memorie geantwoord en bewijs aangeboden, met conclu¬sie dat het hof NSkiV niet ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen althans haar deze zal ontzeggen, met veroordeling van NSkiV in de kosten van het hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Ter zitting van het hof van 18 januari 2011 hebben partijen de zaak doen bepleiten, NSkiV door mr. A.H.H. Vermeulen, advocaat te 's-Gravenhage, en Management Media door haar advocaat; beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding ge¬bracht.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2.1 Het gaat in deze zaak, voor zover thans relevant, om de vraag of de rechtbank Amsterdam bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen.
2.2 NSkiV heeft in eerste aanleg - kort gezegd - gevorderd primair om Management Media te veroordelen om het merk SNOWLIFE aan haar over te dragen, subsidiair om het merkdepot SNOWLIFE nietig te verklaren en meer subsidiair om het voornoemde merkdepot vervallen te verklaren. Na wijziging van eis heeft NSkiV daarnaast, kort gezegd, gevorderd Management Media te veroordelen tot schadevergoeding omdat zij in strijd met de tussen hen geldende uitgeefovereenkomst (verder: de overeenkomst) van maart 2004 (productie 4 bij inleidende dagvaarding) heeft gehandeld door magazines af te drukken op 80-grams papier terwijl was afgesproken om 90-grams papier te gebruiken.
2.3 Management Media heeft vervolgens bij incidentele conclusie betoogd dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van de bij wijziging van eis ingestelde vordering omdat partijen voor het beslechten van een geschil als daarmee door NSkiV opgeworpen (omtrent de gebruikte papiersoort) krachtens artikel 16 van de overeenkomst arbitrage zijn overeengekomen, en heeft in het incident dienovereenkomstig geconcludeerd.
2.4 De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering van Management Media in het incident toegewezen en zich derhalve onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de bij wijziging van eis door NSkiV ingestelde vordering. Daartoe heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat artikel 16 lid 1 van de overeenkomst bepaalt dat "Bij verschil van mening over de kwaliteit van het eindproduct, rekening houdend met papiersoort en dergelijke" het geschil uiteindelijk exclusief dient te worden voorgelegd aan een arbitragecommissie, dat partijen afspraken hebben gemaakt over onder meer het gewicht van het papier dat diende te worden gebruikt om de magazines op af te drukken, dat gezien de samenhang van het gewicht van het papier met de papiersoort beide als onderdeel van het gebruikte papier mede de kwaliteit van het eindproduct bepalen en dat het arbitragebeding op grond van het voorgaande van toepassing is op het geschil met betrekking tot het gewicht van het gebruikte papier.
2.5 Omtrent de te volgen procedure, indien en voor zover een geschil moet worden voorgelegd aan een arbitragecommissie, bepaalt artikel 16 lid 1 van de overeenkomst – waarin is verwoord dat partijen eerst onderling tot overeenstemming moeten trachten te komen - het volgende:
"In laatste instantie zullen partijen, op gezamenlijke kosten, hun geschil voorleggen aan een arbitragecommissie van het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen. (...)"
Vaststaat dat NSkiV na het vonnis waarvan beroep een verzoekschrift heeft gericht tot het Scheidsgerecht voor de Grafische Industrie, maar dat dit scheidsgerecht bij aan NSkiV gerichte brief van 24 juni 2010 onder meer heeft geschreven dat het heeft geconstateerd dat beide partijen nimmer lid of begunstiger van het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen (verder: KVGO) zijn geweest, dat krachtens de van toepassing zijnde regelgeving geschillen alleen aanhangig kunnen worden gemaakt als ten minste een van de bij het geschil betrokken partijen lid of begunstiger is van het KVGO of dit was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en dat het daarom genoodzaakt is het verzoekschrift te retourneren. NSkiV heeft na ontvangst van deze brief het onderhavige hoger beroep ingesteld.
2.6 De eerste grief strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het arbitragebeding van toepassing is "op het geschil met betrekking tot het gewicht van het gebruikte papier" en dat de rechtbank zich daarom bevoegd had moeten verklaren. Volgens NSkiV is het oordeel van de rechtbank op twee (zelfstandige) gronden onjuist, te weten omdat niet ten minste een van de partijen bij het aangaan van de overeenkomst lid was van het KVGO en omdat, voorts, geen sprake is van een geschil over de kwaliteit van het eindproduct. Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
2.7 De omstandigheid dat geen van de bij het geschil betrokken partijen lid of begunstiger is van het KVGO of dit was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en dat het scheidsgerecht daarom het verzoekschrift niet in behandeling heeft willen nemen, heeft, anders dan NSkiV heeft betoogd, niet tot gevolg gehad dat het in artikel 16 lid 1 vervatte beding van de aanvang af niet rechtsgeldig is geweest of daarmee haar rechtsgeldigheid heeft verloren. De vraag waar het om gaat is of thans nog uitvoering aan dit beding kan worden gegeven. Ook hieromtrent verschillen partijen van mening. NSkiV stelt dat de bedoeling van partijen met artikel 16 van de overeenkomst is geweest uitsluitend het daar genoemde scheidsgerecht bevoegd te maken, zodat, nu dit scheidsgerecht het geschil niet in behandeling wil nemen, het beding onuitvoerbaar is. Management Media heeft daarentegen aangevoerd dat het in artikel 16 van de overeenkomst vervatte beding zo moet worden begrepen dat partijen daarbij voor ogen heeft gestaan hun geschillen aan arbitrage te onderwerpen, zodat, nu het in die bepaling genoemde scheidsgerecht het geschil niet in behandeling wil nemen, moet worden aangesloten bij de algemene procedure die geldt bij arbitrale beslechting zoals onder meer opgenomen in artikel 1026 en 1027 Rv.
2.8 Bij de beantwoording van de vraag hoe het arbitragebeding moet worden uitgelegd, stelt het hof voorop dat het voor de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstan¬dighe¬den over en weer redelij¬kerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang.
2.8 Het hof overweegt dat het arbitragebeding zoals vervat in artikel 16 van de overeenkomst restrictief moet worden uitgelegd. Dit volgt allereerst uit de tekst van die bepaling. Daarin wordt uitsluitend verwezen naar een arbitragecommissie van het KVGO en ontbreken relativeringen als bijvoorbeeld "onder meer", "bij voorkeur" of "in beginsel". Voorts kan een aanknopingspunt voor de strekking van artikel 16 van de overeenkomst worden gevonden in artikel 21 van de Leveringsvoorwaarden voor de Grafische Industrie, die in artikel 17 van de overeenkomst van toepassing zijn verklaard (zij het "Indien en voor zover in deze overeenkomst zaken niet geregeld zijn"), waarnaar in de (onder 2.5 genoemde) brief van het scheidsgerecht van 24 juni 2010 wordt verwezen en die door Management Media (als productie 9 in eerste aanleg) in het geding zijn gebracht.
2.9 In het eerste lid van bedoeld artikel 21 wordt bepaald dat alle geschillen die, kort gezegd, mochten ontstaan tussen opdrachtgever en leverancier, zullen worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het reglement van de stichting Scheidsgerecht voor de Grafische Industrie. Dit is een bepaling die in zoverre toepassing mist dat in artikel 16 lid 1 van de overeenkomst alleen geschillen "over de kwaliteit van het eindproduct, rekening houdend met papiersoort en dergelijke", aan arbitrage worden onderworpen maar in zoverre daaraan gelijk is dat het scheidsgerecht waarnaar in artikel 16 lid 1 wordt verwezen ter beslechting van deze geschillen hetzelfde is als dat genoemd in bedoeld artikel 21. Vervolgens wordt in het tweede lid van artikel 21 van de Leveringsvoorwaarden onder meer bepaald dat deze arbitrale geschillenbeslechting "slechts" van toepassing is indien ten minste een van partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst lid of associé was van het KVGO. Gelet op de overeenkomst tussen artikel 16 lid 1 van de overeenkomst en (het via artikel 17 in beginsel op de overeenkomst van toepassing zijnde) artikel 21 lid 1 van de Leveringsvoorwaarden, ziet het hof voldoende aanleiding het tweede lid van bedoeld artikel 21 ook in het onderhavige geval, dat wil zeggen bij toepassing van artikel 16 van de overeenkomst, als partijbedoeling te begrijpen, zoals overigens het scheidsgerecht blijkens zijn genoemde brief kennelijk ook zelf heeft gedaan.
2.10 Bij gebreke van andere aanknopingspunten voor de uitleg van het in artikel 16 van de overeenkomst vervatte beding dan de tekst van de bepaling zelf en de elders uit de inhoud van de overeenkomst af te leiden partijbedoeling, overweegt het hof in dit verband ten slotte dat een restrictieve uitleg ook aansluit bij de tekst en de strekking van artikel 6 EVRM en artikel 17 van de Grondwet.
2.11 Management Media heeft voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zodat haar bewijsaanbod wordt gepasseerd.
2.12 Het voorgaande brengt mee dat uitvoering van het in artikel 16 van de overeenkomst vervatte arbitragebeding thans niet meer mogelijk is, dat dit beding als krachteloos moet worden aangemerkt en dat de gewone rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Tevens ligt daarin besloten dat grief I doel treft en dat ook grief II, die afhankelijk is van het welslagen van de eerste grief, terecht is voorgesteld.
Het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de zaak zal worden teruggewezen naar de rechtbank Amsterdam. Management Media zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg in het incident en van het hoger beroep.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in het incident gewezen;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam ter verdere afdoening met inachtneming van dit arrest;
verwijst Management Media in de proceskosten van het geding in eerste aanleg in het incident en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van NSkiV gevallen, op nihil aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
verwijst Management Media in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van NSkiV gevallen, op € 388,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2011;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. van den Bergh, D.J. van der Kwaak en A.R. Sturhoofd en op 1 maart 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.