parketnummer: 23-006485-09
datum uitspraak: 24 juni 2011
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 16 december 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-840134-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1951],
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 26 november 2009 en 2 december 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 6 en 10 juni 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
(zaaksdossier B2 en/of B3)
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 28 september 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [naam koerier] en/of anderen of een ander op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 28 september 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, (telkens) al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 28 september 2008 te Hoofddorp, gemeente Hoofddorp en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door;
- een of meer sleutel(s) ter beschikking te stellen en/of te geven (met het kennelijke doel verdovende middelen tijdelijk te verstoppen en/of toegang te verkrijgen tot een geautomatiseerd systeem) en/of
- een ontmoeting te hebben met [medeverdachte 1] en/of
- (meermalen) telefonische contacten te onderhouden met [medeverdachte 1], waarbij ze elkaar wederzijds van informatie voorzien;
(voorbereidingshandelingen)
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks de periode 28 september 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens):
- (meermalen) met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of
- (meermalen) ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd (op de luchthaven Schiphol en/of in Amsterdam en/of elders in NL) om afspraken te maken en/of informatie door te geven en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van (invoer van) een (of meer) zending(en) of transport(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) vlucht- en/of bagage- en/of reizigersgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of
- (meermalen) zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en/of vervoeren en/of opzoeken van (informatie over/betreffende) een (of meer) koffer(s) inhoudende verdovende middelen en/of
- (meermalen) ene (of meer) koffer(s) inhoudende verdovende middelen gezocht en/of laten zoeken en/of
- (meermalen) (telefonisch) dienstrooster(s) en/of werktijden doorgegeven en/of ontvangen en/of
- (meermalen) informatie (betreffende vluchten en/of passagiers en/of bagage) opgezocht en/of laten (op)zoeken in een geautomatiseerd systeem en/of
- sleutels ter beschikking gesteld en/of ontvangen en/of gegeven en/of
- (meermalen) geld ontvangen en/of gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, onder meer omdat het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsoverwegingen niet geheel overneemt.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven, dat de sleutels die de verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gegeven op geen enkele wijze verband houden met de invoer van cocaïne. De verdachte had de sleutels afgegeven opdat [medeverdachte 1] verdachtes eigendommen, die zich nog in de kledinglocker van zijn ex-werkgever Menzies bevonden, kon veiligstellen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat [medeverdachte 1] de sleutel van het Menzieskantoor niet nodig had ten behoeve van de cocaïnetransporten. Niet alleen in het Menzieskantoor kon men het computersysteem met vluchtgegevens raadplegen, maar dit was ook mogelijk op verschillende andere locaties, aldus de raadsman.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat tot december 2008 het kantoor van Menzies niet op slot werd gedaan als het niet werd gebruikt, zodat de overdracht van een sleutel ook om die reden niet nodig was. Evenmin kan het belang van de overdracht van een sleutel worden begrepen tegen de achtergrond van de omstandigheid dat andere medeverdachten zoals [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] ook de beschikking hadden over een sleutel van het kantoor.
Tot slot heeft de raadsman gesteld dat, mocht al worden uitgegaan van wetenschap bij de verdachte dat de sleutels werden overgedragen met een crimineel doel, dit nog geen intensieve samenwerking oplevert welke is vereist voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt van de volgende gang van zaken.
Medeverdachte [medeverdachte 1] is in de ochtend van 28 september 2008 op bezoek geweest bij de verdachte thuis. De verdachte heeft over dit bezoek - kort gezegd - ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat [medeverdachte 1] hem die ochtend had bezocht en dat hij [medeverdachte 1] bij die gelegenheid twee sleutels heeft gegeven. De ene sleutel was van het kantoor van zijn ex-werkgever Menzies en de andere sleutel was van zijn kledinglocker die zich in het Menzieskantoor bevond.
Later op dezelfde dag hebben [medeverdachte 1] en de verdachte telefonisch contact gehad. In een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek om 11:22 uur heeft [medeverdachte 1] tegen de verdachte gezegd: “Het is eehhh de slechte ehhh one. Not the good one.” Om 11:51 uur hebben zij nogmaals een telefoongesprek gevoerd. [medeverdachte 1] meldt dan dat de verdachte hem het verkeerde heeft gegeven en zegt: “’t goede is dat ehh [medeverdachte 4] ehhh straks komt.” De verdachte antwoordt door te zeggen: “Ooh prachtig, op deze manier kan hij ehh je helpen.. ohh schitterend! Nadat hij me belde en me vertelde dat ’t verkeerd was, zei ik shit! Hoe kan je naar binnen”. In hetzelfde telefoongesprek wordt afgesproken dat [medeverdachte 1] de verdachte op de hoogte zal houden als er iets gebeurd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in de genoemde telefoongesprekken steeds heeft gesproken over de door hem afgegeven sleutels.
Om 12:02 uur heeft [medeverdachte 1] een sms-bericht naar [medeverdachte 4] gestuurd met de vraag of hij rond 13:00 uur kan komen. Om 13:47 uur heeft [medeverdachte 1] de verdachte gebeld en gezegd zegt dat ze zitten te wachten op de andere vriend en dat hij de verdachte alle informatie zal brengen. Uit camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 4] zich om 13:52 uur en om 14:23 uur in het Menzieskantoor heeft begeven.
Om 15:20 uur is er een gesprek gevolgd tussen de verdachte en [medeverdachte 1]. In dat gesprek zegt [medeverdachte 1]: “Luister! Ehhhh.. die van ehh die 714 die hebben we nooit gevonden, maar van cheffie hebben we er eentje, ze krijgen er een.” De verdachte vraagt: “Is ’t positief, die andere?”, waarop [medeverdachte 1] antwoordt: “De eerste is negatief, de tweede is positief!” De verdachte reageert door te zeggen: “Allah zij dank” waarop [medeverdachte 1] zegt: “Ja ja, er is tenminste iets gekomen!”
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat op 28 september 2008 twee cocaïnetransporten hebben plaatsgevonden via Schiphol, waarbij één transport (dat 24 kilogram cocaïne bleek te betreffen) - met de KL714 vanuit Suriname - door de Koninklijke Marechaussee is onderschept en de andere ingevoerde hoeveelheid cocaïne buiten het beveiligde terrein van Schiphol is gebracht.
De bewijsmiddelen houden voorts redengevende feiten en omstandigheden in voor het oordeel dat bij deze transporten onder meer de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] als mededaders betrokken zijn.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, zoals deze blijken uit de bewijsmiddelen, leiden het hof tot de slotsom dat in de genoemde telefoongesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 1] door de verdachte blijk wordt gegeven van wetenschap aangaande het opzet van [medeverdachte 1] op de invoer van cocaïne. De telefonisch gedane uitlatingen van de verdachte duiden tevens op zijn betrokkenheid bij die invoer. De verdachte heeft zich uitgelaten op een wijze die doet concluderen dat hij belang had bij, dan wel belang hechtte aan een positief resultaat.
Voorts kan uit de telefoongesprekken worden afgeleid dat de verdachte tijdens de ontmoeting met [medeverdachte 1] voorwerpen (het hof begrijpt: de sleutels) heeft overgedragen die nodig werden geacht in het kader van de voorgenomen handelingen ter realisatie van de invoer van cocaïne. Er is derhalve sprake geweest van een bijdrage die betekenisvol was in het kader van de werkzaamheden van [medeverdachte 1] gericht op de invoer van cocaïne.
Het hof betrekt tot slot in zijn overwegingen dat de verdachte eerst ter terechtzitting van de rechtbank op 26 november 2009, derhalve ruim negen maanden nadat hij door de Koninklijke Marechaussee over de feiten werd gehoord, heeft verklaard dat de overdracht van de sleutels tot doel had om persoonlijke goederen, anders dan alleen enkele boekjes, te laten veiligstellen bij zijn voormalig werkgever Menzies. Het hof acht deze verklaring niet geloofwaardig mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van de overdracht van de sleutels reeds meer dan een jaar was geschorst en het feit dat [medeverdachte 1] niet bij Menzies doch bij de KLM in dienst was.
Gelet op al deze overwegingen is het hof van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne en dat hij hierbij bewust en nauw heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] en anderen.
Aan dit oordeel doet niet af dat, zoals de raadsman heeft gesteld, ook andere wegen hebben opengestaan voor de medeverdachten om informatie te verkrijgen die relevant was voor het volgen van de koffers met cocaïne op de luchthaven. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, noch bij een eerdere gelegenheid helder zicht geboden op aard en betekenis van zijn bijdrage bij de in de tenlastelegging vermelde drugstransporten. Dit hoeft echter aan een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde niet in de weg te staan.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft medegepleegd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 september 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, meermalen telkens tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, telkens een hoeveelheid cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van een verzoek
De raadsman heeft het hof verzocht om, indien het bewezenverklaring van het ten laste gelegde zou overwegen, het onderzoek te heropenen teneinde het openbaar ministerie nader onderzoek te laten doen naar een onder de verdachte in beslag genomen simkaart. Informatie op deze simkaart zou kunnen leiden tot vaststelling van de identiteit van politiefunctionarissen met wie de verdachte, in een periode voorafgaand aan die waarin de bewezen verklaarde feiten zich hebben afgespeeld, in contact zou hebben gestaan. Deze personen zouden vervolgens ter terechtzitting als getuigen moeten worden gehoord, aldus de raadsman.
Het hof wijst het verzoek af omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Daartoe overweegt het hof dat, gelet op hetgeen is overwogen met betrekking tot het bewijs, als ook op hetgeen door de raadsman aan het verzoek is ten grondslag gelegd, niet valt in te zien dat het gevraagde onderzoek voor beoordeling van de eerste hoofdvraag van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering noch voor enige andere rechtens te nemen beslissing relevant zou kunnen zijn.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal heeft in het verlengde daarvan gevorderd dat het hof de gevangenneming van de verdachte zal bevelen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte een strafmaatverweer gevoerd waarbij in geval van bewezenverklaring van het ten laste gelegde, aandacht is gevraagd voor het relatieve gewicht van de rol van de verdachte. De raadsman heeft het hof daarbij verzocht om geen hogere gevangenisstraf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer cocaïne via Schiphol.
Vooropgesteld dient te worden dat het motief voor de strafbaarstelling van invoer van verdovende middelen in aanzienlijke mate is gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van in het bijzonder harddrugs is schadelijk voor de gezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen.
Voorts leert de ervaring dat het uit winstbejag participeren in de keten van invoer tot gebruiker van die middelen dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, van relatief lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit, in de regel verbonden aan het niveau van organisatie en (groot)handel. Tot die zware criminaliteit rekent het hof niet alleen (ernstige) geweldsmisdrijven, maar ook misdrijven die een bedreiging inhouden voor de integriteit van het financiële en economische verkeer.
De hoge wettelijke strafmaxima verbonden aan de opzettelijke invoer van harddrugs vormen derhalve een uitvloeisel van het streven van de wetgever de Nederlandse samenleving te vrijwaren van deze stoffen en ter voorkoming van het ontstaan van een grootschalige binnenlandse markt. In dit licht kan tevens worden begrepen dat ook handelingen gericht op voorbereiding of bevordering van invoer van harddrugs met aanzienlijke straffen worden bedreigd.
Naast het hiervoor besproken kernverwijt, dat voortvloeit uit het, al dan niet gerealiseerde, toebrengen van schade aan de gezondheid van personen, spelen de hiervoor bedoelde maatschappelijk bezwarende en ontwrichtende aspecten die zijn verbonden aan het handelen van de verdachte een rol.
Immers, aangenomen mag worden dat het verrichten van werkzaamheden gericht op invoer van harddrugs voor de daarbij betrokkenen een hoge beloning oplevert. De hoogte van deze beloning wordt voor een groot deel bepaald door de risico’s die met het werk zijn verbonden. Eén van deze risico’s, wellicht de belangrijkste, is dat van een strafrechtelijke vervolging en van een, naar Nederlandse maatstaven, doorgaans zware bestraffing. Het perspectief van de hoge beloning en de praktijk van zware strafrechtelijke sanctionering vormen aldus bezien elkaars spiegelbeeld.
In de omgeving van de luchthaven Schiphol is de verleiding om zich in te laten met invoer van cocaïne groot. Schiphol biedt - zoals alle lucht- en zeehavens - een voor de hand liggende en noodzakelijke schakel en biedt daartoe onvermijdelijk ook de mogelijkheden voor de smokkel van verdovende middelen. Schipholmedewerkers verkeren in de positie dat zij met die mogelijkheden kunnen kennis maken en op hen rust de verplichting om de verlokkingen die ermee zijn verbonden te weerstaan.
De verdachte heeft - hoewel hij sinds geruime tijd was geschorst door zijn ex-werkgever -, naar moet worden aangenomen uit louter winstbejag, die weerstand niet geboden. Dat dit een negatieve bijdrage oplevert danwel kan opleveren voor de volksgezondheid is reeds overwogen.
De verdachte heeft in dit verband een rol vervuld die inhield dat hij contact onderhield met één van zijn mededaders en hem de sleutels van het kantoor van zijn ex-werkgever Menzies heeft gegeven zodat zijn mededaders voort konden gaan met handelingen gericht op de begeleiding van de voorgenomen cocaïnetransporten. Voorts zorgde de verdachte ervoor dat hij via één van zijn mededaders op de hoogte bleef van cruciale informatie met betrekking tot de cocainetransporten.
Dat de verdachte een leidinggevende rol heeft gespeeld, is onvoldoende uit het dossier gebleken. Ook typeert het hof het samenstel van gedragingen van de verdachte niet als een “onmisbare schakel” omdat ervan mag worden uitgegaan dat in de gehele keten werkzaamheden worden verricht die elk een wezenlijke bijdrage leveren en dit begrip daardoor zijn exclusieve betekenis verliest.
Voorts overweegt het hof dat in de onderhavige zaak anders dan bij drugskoeriers - waarbij de getransporteerde hoeveelheid volgens een relatief gedetailleerde systematiek een bepalende maatstaf vormt - de omvang van de feitelijk binnengebrachte hoeveelheid cocaïne in de strafmaat slechts bijdraagt in samenhang met de rol van de verdachte en de duur en intensiteit van diens betrokkenheid. Voor de toe te passen strafmaat voor misdrijven als de onderhavige valt geen algemene regel noch enige cijfermatige motivering te geven.
Tot slot wijst het hof erop dat het zich ook rekenschap dient te geven van de internationale dimensies van de bestrijding van de sluikhandel in verdovende middelen. De prioriteit die hier in internationaal verband nog steeds naar uitgaat brengt met zich dat de bestraffing in overwegende mate in de sleutel van de generaal-preventieve werking is gesteld. Dit betekent dat de straftoemeting ook een signaal dient in te houden naar Nederlandse ingezetenen om af te zien van ondersteunende activiteiten op plaatsen van in- en doorvoer van verdovende middelen. Daarnaast moet uit de bestraffing blijken dat met de misdrijven zoals die in de onderhavige zaak ter beoordeling van en beslissing aan de strafrechter zijn voorgelegd het risico van langdurige vrijheidsbeneming zich ook realiseert.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 mei 2011 is de verdachte eerder ter zake van een andersoortig delict veroordeeld waarbij overigens geen straf of maatregel is opgelegd.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt het hof tot de slotsom dat het geen reden ziet om een andere straf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd. Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren passend en geboden.
Reeds omdat de verdachte voorlopige hechtenis heeft ondergaan waarvan de duur overeenkomt met de duur van de uit deze straf voortvloeiende effectieve vrijheidsbeneming, acht het hof geen termen aanwezig voor een bevel tot gevangenneming, zoals gevorderd door de advocaat-generaal.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
59 1 stk Sleutelbos, meerkleurig, inclusief 4 sleutels en hanger Montreal Canada.
Wijst af de vordering tot een bevel tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. R.M. Steinhaus, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemür, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juni 2011.