ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8064

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.505-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van toevoeging in hoger beroep en griffierecht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2011, gaat het om een verzoek tot verzet tegen de beslissing van de griffier van het hof van 7 februari 2011. Verzoekers, waaronder een advocaat, hebben bezwaar gemaakt tegen het in rekening brengen van het volledige griffierecht in een hoger beroep dat verband houdt met een schuldsanering. De verzoekers hebben op 7 september 2010 een aanvraag tot een toevoeging ingediend, maar hebben deze toevoeging pas op 31 januari 2011 overgelegd. De einduitspraak in de zaak vond plaats op 19 oktober 2010, en de toevoeging was al op 24 september 2010 afgegeven. Het hof oordeelt dat de verzoeker sub 2, als professional, verantwoordelijk is voor het tijdig overleggen van de toevoeging, ongeacht de verwarring die de tekst op de nota van het hof kan hebben veroorzaakt. Het hof stelt vast dat verzoekers niet tijdig de benodigde documenten hebben ingediend, wat hen de mogelijkheid ontneemt om het griffierecht voor drievierde deel in debet te laten stellen. De beslissing van de griffier om het volledige griffierecht te heffen wordt gehandhaafd, en het verzet wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
op het verzet op grond van art. 25 van de inmiddels vervallen Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz) van:
1. [ Verzoekster ], wonende te [ Z ], gemeente [ H ] en
2. mr. T.P. Schut, kantoorhoudende te Amsterdam,
verzoekers.
1. De procedure
Bij op 8 maart 2011 door de griffie ontvangen verzoekschrift zijn verzoekers in verzet gekomen tegen de hierna te noemen beslissing van de griffier van dit hof van 7 februari 2011.
Het hof heeft beschikking bepaald op heden.
2. Bestreden beslissing
Bij beslissing van 7 februari 2011 heeft de griffier van dit hof in de zaak met zaaknummer 200.073.095/01 de beslissing het volledige griffierecht te heffen gehandhaafd, omdat niet (tijdig) een kopie van de (definitieve) toevoeging is overgelegd.
De zaak betreft een hoger beroep in een schuldsaneringzaak.
3. Verzoek
Verzoekers maken bezwaar tegen het in rekening brengen van het volledige griffierecht. Daarbij stelt verzoeker sub 2 dat hij pas op 13 januari 2011 de nota met het volledige griffierecht daarop vermeld heeft ontvangen en dat hij naar aanleiding daarvan de toevoeging heeft opgestuurd. Op de nota van het hof staat vermeld dat cliënte in aanmerking kan komen voor een toevoeging. Aan verzoeker sub 2 is niet bekend dat de toevoeging eerder overgelegd zou moeten worden, te meer gezien de tekst op de achterzijde van de nota. Verzoekers verzoeken het griffierecht aan te passen.
4. Beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 17 lid 1 van de Wtbz wordt het verschuldigde griffierecht voor drievierde deel in debet gesteld indien op het tijdstip waarop het griffierecht wordt verschuldigd – ex artikel 2 lid 1 Wtbz voor de verzoeker in een verzoekschriftprocedure bij indiening van het verzoekschrift - een afschrift van de toevoeging is overgelegd. Blijkens de toelichting op artikel 17 lid 1 Wtbz wordt ook toegestaan dat een mededeling wordt gedaan dat de toevoeging is aangevraagd. Ingevolge artikel 29 van de Wet op de Rechtsbijstand dient het afschrift van het besluit van toevoeging zo spoedig mogelijk te worden overgelegd, maar in ieder geval voordat de einduitspraak is gedaan.
4.2. In deze zaak staat vast dat verzoekers mededeling hebben gedaan van de aanvraag tot een toevoeging ten tijde van de indiening van het verzoekschrift in hoger beroep op 7 september 2010 onder nummer 200.073.095/01.
De zaak is op 5 oktober 2010 ter terechtzitting behandeld. Op 19 oktober 2010 is vervolgens einduitspraak gedaan. Pas bij brief van 31 januari 2011 van verzoeker sub 2 is de toevoeging overgelegd. Uit deze toevoeging blijkt dat de aanvraag voor toevoeging door verzoekers op 7 september 2010 is gedaan en dat de definitieve toevoeging op 24 september 2010 is afgegeven.
4.3. Gelet op het voorgaande kunnen verzoekers geen beroep (meer) doen op de bepaling dat het griffierecht voor drievierde deel in debet zal worden gesteld omdat een toevoeging voor verzoekster sub 1 is afgegeven. Verzoekers hadden immers zo spoedig mogelijk na de afgifte ervan doch in ieder geval voor de einduitspraak van 19 oktober 2010 de toevoeging moeten overleggen, hetgeen verzoeker sub 2 heeft nagelaten.
4.4. Dat op de achterkant van de nota van het hof staat vermeld dat cliënten in aanmerking kunnen komen voor een verlaagd tarief griffierecht en dit inderdaad bij leken verwarring kan scheppen, ontslaat verzoeker sub 2, een professional op het gebied van het recht, niet van zijn taak om de toevoeging tijdig aan het hof te overleggen.
De omstandigheid dat bij het hof onbekend is gebleven dat voor verzoekster sub 1 een toevoeging was verleend, is een omstandigheid die voor risico van verzoekers moet blijven, aangezien van verzoeker sub 2 verlangd mag worden dat hij bekend is met de hier geldende wettelijke regels en dat hij zijn kantoorvoering aldus inricht dat die regels kunnen worden nageleefd. Bovendien is niet gebleken van omstandigheden die leiden tot het oordeel dat verzoeker sub 2 niet in de gelegenheid was de toevoeging tijdig over te leggen. Ook overigens zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die alsnog tot het door verzoekers gewenste gevolg nopen.
Het verzet is derhalve ongegrond.
5. Beslissing
Het hof verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M Smit,
A.M.A. Verscheure en C. Uriot en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 maart 2011.