ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8060

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.642-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Griffierecht en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na intrekking

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, hebben verzoekers op 7 januari 2011 verzet aangetekend tegen een beslissing van de griffier van 24 december 2010, waarbij griffierecht in rekening was gebracht. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. K.S. Loilargossain, stelden dat zij geen griffierecht verschuldigd waren, omdat zij hun hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam op 3 december 2010 hadden ingetrokken. Het hof was op de hoogte van deze intrekking, zoals ook bleek uit een eerder arrest van 10 december 2010.

De procedure begon met de indiening van een verzoekschrift, waarbij verzoekers bezwaar maakten tegen de heffing van griffierecht. Het hof oordeelde dat, volgens artikel 29 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz), degene die griffierechten heeft betaald binnen een maand na betaling in verzet kan komen. Echter, het hof constateerde dat verzoekers niet hadden aangetoond dat zij het griffierecht hadden betaald. Dit leidde tot de conclusie dat verzoekers niet-ontvankelijk waren in hun verzet.

Het hof overwoog verder dat, op basis van artikel 3 lid 2 Wgbz, griffierecht verschuldigd is bij de indiening van een verzoekschrift, ongeacht de ontvankelijkheid van het beroep of de eventuele intrekking ervan. De beslissing van het hof was dan ook dat verzoekers niet-ontvankelijk werden verklaard in hun verzet. Deze beschikking werd openbaar uitgesproken op 29 maart 2011 door de rolraadsheer, na behandeling door de elfde meervoudige burgerlijke kamer van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
ELFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
op het verzet op grond van artikel 29 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) van:
1. [ Verzoeker ], wonende te [ A ],
2. mr. K.S. LOILARGOSAIN, advocaat te Den Haag,
verzoekers.
1. De procedure
Bij op 7 januari 2011 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met producties, zijn verzoekers in verzet gekomen tegen de hierna te noemen beslissing van de griffier van dit hof van 24 december 2010.
Het hof heeft beschikking bepaald op heden.
2. Bestreden beslissing
Bij nota van 24 december 2010 heeft de griffier van dit hof in de zaak met zaaknummer 200.077.446/01 een bedrag van € 280,- aan griffierecht in rekening gebracht.
3. Verzoek
Verzoekers maken bezwaar tegen het in rekening brengen van griffierecht.
Daarbij stellen verzoekers dat zij weliswaar hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector civiel recht, van 16 november 2010, maar dat zij dit hoger beroep op 3 december 2010, voor de behandeling ter terechtzitting, hebben ingetrokken. Het hof was hiermee bekend, gezien ook het arrest van het hof van 10 december 2010. Verzoekers zijn van mening dat zij geen griffierecht verschuldigd zijn.
4. Beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 29 lid 1 Wgbz kan degene die griffierechten en verschotten heeft betaald gedurende een maand na die betaling tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht of de verschotten bij verzoekschrift in verzet komen bij het gerecht waaraan het griffierecht of de voorschotten werden betaald.
4.2. Uit het procesdossier blijkt niet dat verzoekers het griffierecht hebben betaald en ook hebben verzoekers dit niet gesteld noch aangetoond.
4.3. De conclusie is dat verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun verzet.
4.4. Ten overvloede overweegt het hof dat ingevolge artikel 3 lid 2 Wgbz het griffierecht verschuldigd wordt bij de indiening van een verzoekschrift. Verzoekers hebben bij verzoekschrift beroep ingesteld. Daarmee zijn zij het griffierecht verschuldigd geworden, ongeacht of het beroep ontvankelijk is en/of later is ingetrokken.
4.5. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het verzet.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J.J. Los, W.J. van den Bergh en G.C.C. Lewin en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 maart 2011.