ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8060
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Griffierecht en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na intrekking
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, hebben verzoekers op 7 januari 2011 verzet aangetekend tegen een beslissing van de griffier van 24 december 2010, waarbij griffierecht in rekening was gebracht. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. K.S. Loilargossain, stelden dat zij geen griffierecht verschuldigd waren, omdat zij hun hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam op 3 december 2010 hadden ingetrokken. Het hof was op de hoogte van deze intrekking, zoals ook bleek uit een eerder arrest van 10 december 2010.
De procedure begon met de indiening van een verzoekschrift, waarbij verzoekers bezwaar maakten tegen de heffing van griffierecht. Het hof oordeelde dat, volgens artikel 29 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz), degene die griffierechten heeft betaald binnen een maand na betaling in verzet kan komen. Echter, het hof constateerde dat verzoekers niet hadden aangetoond dat zij het griffierecht hadden betaald. Dit leidde tot de conclusie dat verzoekers niet-ontvankelijk waren in hun verzet.
Het hof overwoog verder dat, op basis van artikel 3 lid 2 Wgbz, griffierecht verschuldigd is bij de indiening van een verzoekschrift, ongeacht de ontvankelijkheid van het beroep of de eventuele intrekking ervan. De beslissing van het hof was dan ook dat verzoekers niet-ontvankelijk werden verklaard in hun verzet. Deze beschikking werd openbaar uitgesproken op 29 maart 2011 door de rolraadsheer, na behandeling door de elfde meervoudige burgerlijke kamer van het hof.