ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ7562
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen dwangbevel tot betaling griffierecht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2011 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van verzoekster in haar verzet tegen een dwangbevel tot betaling van griffierecht. Verzoekster, een advocaat, had een verzetschrift ingediend op 3 november 2010 tegen een dwangbevel dat op 17 september 2010 door de griffier was uitgevaardigd. Het dwangbevel was op 28 september 2010 betekend op het kantooradres van verzoekster. De termijn voor het indienen van verzet eindigde op 28 oktober 2010, maar verzoekster diende haar verzetschrift te laat in, waardoor het hof oordeelde dat zij niet-ontvankelijk was in haar verzet.
Verzoekster voerde aan dat zij had vertrouwd op een mededeling van een medewerker van het hof dat zij geen risico liep met betrekking tot het griffierecht. Het hof oordeelde echter dat verzoekster, gezien de eerdere aanmaningen, niet op deze mededeling had mogen vertrouwen. De griffier had haar op de hoogte gesteld van de verschuldigde kosten en de gevolgen van het niet betalen. Het hof concludeerde dat verzoekster niet in haar verzet kon worden ontvangen, omdat zij niet tijdig had gereageerd op het dwangbevel.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzet en de verantwoordelijkheid van de verzoekster om op de hoogte te zijn van haar juridische verplichtingen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer en bevestigt de noodzaak voor advocaten om zorgvuldig om te gaan met communicatie en termijnen in juridische procedures.