ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ7562

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.076.412-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen dwangbevel tot betaling griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2011 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van verzoekster in haar verzet tegen een dwangbevel tot betaling van griffierecht. Verzoekster, een advocaat, had een verzetschrift ingediend op 3 november 2010 tegen een dwangbevel dat op 17 september 2010 door de griffier was uitgevaardigd. Het dwangbevel was op 28 september 2010 betekend op het kantooradres van verzoekster. De termijn voor het indienen van verzet eindigde op 28 oktober 2010, maar verzoekster diende haar verzetschrift te laat in, waardoor het hof oordeelde dat zij niet-ontvankelijk was in haar verzet.

Verzoekster voerde aan dat zij had vertrouwd op een mededeling van een medewerker van het hof dat zij geen risico liep met betrekking tot het griffierecht. Het hof oordeelde echter dat verzoekster, gezien de eerdere aanmaningen, niet op deze mededeling had mogen vertrouwen. De griffier had haar op de hoogte gesteld van de verschuldigde kosten en de gevolgen van het niet betalen. Het hof concludeerde dat verzoekster niet in haar verzet kon worden ontvangen, omdat zij niet tijdig had gereageerd op het dwangbevel.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzet en de verantwoordelijkheid van de verzoekster om op de hoogte te zijn van haar juridische verplichtingen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer en bevestigt de noodzaak voor advocaten om zorgvuldig om te gaan met communicatie en termijnen in juridische procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
op het verzet op grond van artikel 22, vierde lid van de inmiddels vervallen Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz)van:
mr. C.M. BOON, advocaat te Amsterdam,
kantoorhoudende aan het adres Strawinskylaan 1041,
te 1071 XX Amsterdam,
verzoekster.
1. De procedure
Bij op 3 november 2010 ter griffie ontvangen verzoekschrift is verzoekster in verzet gekomen tegen het op 17 september 2010 door de griffier van dit hof uitgevaardigde dwangbevel tot betaling van het geheven griffierecht in de zaak met rolnummer 200.062.037/01.
Het hof heeft beschikking bepaald op heden.
2. Bestreden beslissing
Bij nota van 27 mei 2010 heeft de griffier van dit hof in de zaak met rolnummer 200.062.037/01 een bedrag van € 6.190,- aan vast recht geheven. Bij het uitblijven van betaling van de nota zijn op 15 juli 2010 en 29 juli 2010 schriftelijke aanmaningen naar verzoekster verzonden.
Toen betaling vervolgens uitbleef, is op
17 september 2010 door de griffier een dwangbevel uitgevaardigd. Op 28 september 2010 is het dwangbevel betekend op het adres aan de Strawinskylaan 1041 te Amsterdam voornoemd.
3. Verzoek
Verzoekster maakt bezwaar tegen het in rekening brengen van het volledige griffierecht. Daarbij stelt verzoekster het volgende. Zij was advocaat in dienstbetrekking werkzaam bij Playlogic International N.V. en heeft in opdracht van en namens haar werkgever hoger beroep ingesteld in de zaak met zaaknummer 200.062.037/01. Haar is door een medewerker van het hof verzekerd dat zij in die hoedanigheid geen risico zou lopen als de factuur ter zake van het griffierecht onbetaald zou blijven. De werkgever van verzoekster heeft ondanks haar herhaaldelijk aandringen de nota niet voldaan en verkeert sinds augustus 2010 in staat van faillissement. Sinds medio september 2010 is het dienstverband van verzoekster geëindigd en is zij niet meer op kantoor geweest. Zij heeft aan de Orde van Advocaten haar persoonlijke adres doorgegeven als correspondentieadres. De deurwaarder heeft desondanks het dwangbevel betekend aan het kantooradres aan de Strawinskylaan te Amsterdam. Dat dwangbevel, gedateerd 25 oktober 2010, heeft haar eerst op 1 november 2010 via een assistente van haar voormalige werkgever bereikt. Eerder had verzoekster wel al begrepen dat zij contact moest opnemen met de deurwaarder over de openstaande vordering, hetgeen zij ook heeft gedaan. Verzoekster is van mening dat zij niet aansprakelijk kan zijn voor een vordering op haar ex-werkgever, nu zij als advocaat in opdracht van de werkgever heeft gehandeld. Ten slotte vraagt verzoekster er rekening mee te houden dat haar inkomenssituatie het niet toelaat een zo grote vordering te voldoen.
4. Beoordeling
4.1. In de eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of verzoekster in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2. Artikel 22, vierde lid, van de WTBZ bepaalt dat gedurende een maand na de betekening van het dwangbevel de schuldenaar daartegen bij verzoekschrift in verzet kan komen bij het betrokken gerecht, rechtdoende in burgerlijke zaken.
4.3. Verzoekster heeft, als hiervoor onder 1 weergegeven, een verzetschrift ingediend op 3 november 2010.
In het dossier bevindt zich een afschrift van het op 17 september 2010 uitgevaardigde dwangbevel. Uit informatie van de deurwaarder blijkt dat dit dwangbevel op 28 september 2010 is betekend door middel van het achterlaten van een afschrift in een gesloten envelop (met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven) aan het (bekende kantoor)adres van verzoekster. De termijn voor het indienen van een verzetschrift eindigde daarom, uitgaande van het ingaan van de verzettermijn op 28 september 2010, op 28 oktober 2010. Het op 1 november 2010 gedateerde verzetschrift is op 3 november 2010 gefaxt en, zoals blijkt uit een daarop gesteld stempel, op 3 november 2010 bij het gerechtshof Amsterdam ingekomen. Derhalve is het verzetschrift, wederom uitgaande van het ingaan van de verzettermijn op 28 september 2010, niet tijdig ingediend.
4.4. Verzoekster betoogt dat de termijn niet op 28 september 2010 is gaan lopen, omdat het dwangbevel niet op het juiste adres is betekend en dit haar bovendien eerst op 25 oktober 2010 heeft bereikt. Het hof volgt haar daarin niet. Uit de openbare gegevens blijkt dat het dwangbevel op het juiste adres, namelijk op de Strawinskylaan 1041 te Amsterdam, is betekend. Verzoekster heeft geen gegevens overgelegd, waaruit anders zou kunnen blijken. In ieder geval blijkt uit niets dat verzoekster het hof ten aanzien van haar adres (voor 17 september 2010 en/of 28 september 2010) heeft ingelicht. De termijn is derhalve op 28 september 2010 gaan lopen. Bovendien blijkt uit een zich in het dossier bevindende brief van de betekenende deurwaarder aan het hof met bijlagen, in het bijzonder een e-mail van verzoekster aan de deurwaarder, dat zij reeds op 1 oktober 2010 in het bezit was van het (betekende) dwangbevel. Eén en ander leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheid.
4.5. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij erop mag vertrouwen dat het griffierecht wordt aangepast omdat een medewerkster van het hof haar heeft verzekerd dat zij geen risico liep. Indien een medewerker van de handelssector van het hof dit al heeft gezegd, had verzoekster, gelet op de diverse aanmaningen, niet op die enkele mededeling mogen vertrouwen.
Het vorengaande leidt er toe dat verzoekster in haar verzet niet kan worden ontvangen. Al wat zij verder aanvoert, behoeft derhalve geen bespreking meer.
5. Beslissing
Het hof verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzet.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M Smit,
A.M.A. Verscheure en C. Uriot en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 februari 2011.