GERECHTSHOF AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT in de hoofdzaak,
EISER in het incident,
advocaat: mr. M.H. Schmidt te Amsterdam (onttrokken),
de stichting STICHTING DE ALLIANTIE AMSTERDAM,
gevestigd te Hilversum,
GEÏNTIMEERDE in de hoofdzaak,
VERWEERSTER in het incident,
advocaat: mr. E. van der Hoeden te Amsterdam.
Appellant in de hoofdzaak, eiser in het incident, wordt hierna [appellant] genoemd en geïntimeerde in de hoofdzaak, verweerster in het incident, De Alliantie.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 17 november 2010 is (onder anderen) [appellant] in hoger beroep gekomen van een vonnis in kort geding van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 21 oktober 2010, in deze zaak onder kenmerk 1187701 KK EXPL 10-1029 gewezen tussen [appellant] (en enkele anderen) als gedaagden en De Alliantie als eiseres, met conclusie dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van De Alliantie alsnog zal afwijzen en voorts dat het hof de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal schorsen, met verwijzing van De Alliantie in de kosten.
[appellant] heeft vervolgens van grieven gediend, daarbij bewijs aangeboden en bescheiden in het geding gebracht, met conclusie als in de appeldagvaarding vermeld. Bij de memorie van grieven heeft [appellant] tevens incidenteel gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis van 21 oktober 2010 zal worden geschorst.
De Alliantie heeft geantwoord in het incident, met conclu¬sie, kort gezegd, dat de incidentele vordering zal worden afgewezen en dat [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
2.1 Het gaat hier, voor zover voor dit incident van belang, om het volgende.
2.2 De Alliantie verhuurt aan [appellant] de woning aan de [adres] te [gemeente].
2.3 Op vordering van De Alliantie heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis van 21 oktober 2010 [appellant] veroordeeld om binnen twee maanden na betekening van de uitspraak bovenvermelde woning te verlaten en met afgifte van de sleutels en achterlating van al wat tot het gehuurde behoort in behoorlijke staat ter vrije en algehele beschikking van De Alliantie te stellen, met veroordeling van [appellant] tot betaling aan De Alliantie van € 520,73 voor elke maand gedurende welke [appellant] het gehuurde na de datum van het bestreden vonnis in gebruik houdt en met veroordeling van [appellant] tot betaling van de proceskosten.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hoger beroep is alleen door [appellant] ingesteld.
2.4 Ter ondersteuning van zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis heeft [appellant] kort en zakelijk weergeven naar voren gebracht dat hij er een groot belang bij heeft om niet hangende de appelprocedure te worden ontruimd, omdat er voor hem een noodtoestand zal ontstaan, terwijl De Alliantie bij de executie van het vonnis waarvan beroep geen in redelijkheid te respecteren belang bij heeft aangezien zij de woning niet direct voor eigen gebruik nodig heeft en voorts dat hij zich door het kort geding - waarbij (onder meer) ontruiming werd gevorderd - overvallen heeft gevoeld en zich niet heeft kunnen laten bijstaan door een gemachtigde zodat er volgens [appellant] een aanmerkelijke kans bestaat dat het bestreden vonnis in hoger beroep zal worden vernietigd.
2.5 De Alliantie heeft – kort en zakelijk weergeven - primair naar voren gebracht dat de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en subsidiair dat de beweringen waarop [appellant] zijn overige stellingen baseert feitelijk onjuist zijn, zodat de vordering niet kan worden toegewezen.
2.6 Het hof neemt als uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep slechts plaats is indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal aan de orde zijn indien de executant, mede gelet op de – voor hem kenbare – belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan met name sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.7 Weliswaar is duidelijk dat [appellant] het met de inhoud van het bestreden vonnis niet eens is, maar hij heeft onvoldoende gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat er sprake is van een situatie als hiervoor onder 2.6 omschreven. Wat [appellant] heeft aangevoerd tegen het bestreden vonnis kan niet worden aangemerkt als een stelling die inhoudt dat het vonnis berust op een juridische of feitelijke misslag. De stellingen dat er aan zijn zijde een noodtoestand zal ontstaan en dat hij er een groot belang bij heeft dat de ontruiming achterwege blijft, zijn niet of nauwelijks toegelicht en zullen daarom worden gepasseerd. Hetgeen [appellant] aanvoert over een ontbrekend belang aan de zijde van De Alliantie snijdt voorts geen hout, reeds omdat het belang van De Alliantie bij ontruiming niet behoeft te zijn gelegen in het nodig hebben van het gehuurde voor eigen gebruik.
Het betoog van [appellant] dat schorsing van de tenuitvoerlegging gerechtvaardigd is op de grond dat het bestreden vonnis naar zijn verwachting zal worden vernietigd, stuit af op het beginsel zoals geformuleerd in de laatste zin van de voorgaande rechtsoverweging.
2.8 Uit het voorgaande volgt dat de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
2.9 Het oordeel over de proceskosten in het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.10 De hoofdzaak zal voor een memorie van antwoord worden verwezen naar de na te noemen roldatum.
wijst de vordering van [appellant] af;
reserveert een oordeel over de proceskosten tot het (eind)arrest in de hoofdzaak.
verwijst de zaak naar de rol van 22 maart 2011 voor antwoord aan de zijde van de Alliantie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, A.M.A. Verscheure en W.J. van den Bergh en op 8 februari 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.