ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ1165

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.562-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in het kader van een arbeidsovereenkomst en misbruik van executiebevoegdheid

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, heeft de appellant, die eerder als accountmanager bij de besloten vennootschap Herke Technology B.V. werkzaam was, een incidentele vordering ingediend. Deze vordering was gericht op de schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter, waarin hij was veroordeeld tot betaling van € 25.000,= aan Herke wegens schending van een geheimhoudings- en non-concurrentiebeding. De appellant stelde dat de tenuitvoerlegging van het vonnis hem in financiële problemen zou brengen en dat er sprake was van misbruik van executiebevoegdheid. Het hof heeft de zaak behandeld na een comparitie van partijen en het indienen van memorie van grieven door de appellant.

Het hof overwoog dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging slechts plaats is indien deze misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Dit is het geval wanneer de executant, rekening houdend met de belangen van de veroordeelde, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de tenuitvoerlegging. De appellant had echter onvoldoende onderbouwd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis hem in een noodtoestand zou brengen. Het hof concludeerde dat de stellingen van de appellant niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een kennelijke misslag in het vonnis van de kantonrechter.

Uiteindelijk wees het hof de incidentele vordering van de appellant af en verwees de hoofdzaak naar een volgende rolzitting voor het nemen van een memorie van antwoord door Herke. De beslissing over de proceskosten in het incident werd aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

zaaknummer 200.071.562/01
12 april 2011
GERECHTSHOF AMSTERDAM EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT in de hoofdzaak,
EISER in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HERKE TECHNOLOGY B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
GEÏNTIMEERDE in de hoofdzaak,
VERWEERSTER in het incident,
advocaat: mr. R.M. Mijnsbergen te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Herke genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Nadat de zaak was aangebracht, heeft het hof bij tussenarrest van 17 augustus 2010 een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 12 oktober 2010. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal is bij de stukken gevoegd.
Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven gediend en geconcludeerd als opgenomen in die memorie. [appellant] heeft bij deze memorie ook een incident op de voet van artikel 351 Rv geopend en gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van het op 4 maart 2010 tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam (hierna: de kantonrechter) met zaaknummer 432716/CV EXPL 09-4817 zal schorsen, met veroordeling van Herke in de kosten van het incident.
Herke heeft geantwoord in het incident en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incident.
Partijen hebben hun zaak in het incident ter terechtzitting van 24 maart 2011 doen bepleiten, [appellant] door mr. J. Stam, advocaat te Amsterdam, en Herke door zijn voornoemde advocaat, mede aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.
Ten slotte is arrest gevraagd in het incident.
2. Beoordeling in het incident
2.1 Het gaat, voor zover in dit incident van belang, om het volgende. Herke drijft een onderneming in de ICT branche, waaronder een groothandel in hard- en software en het projectmatig opzetten en onderhouden van ICT oplossingen. [appellant] heeft van 1 mei 2006 tot en met 30 november 2007 op grond van een arbeidsovereenkomst bij Herke gewerkt in de functie van accountmanager. Hij was als zodanig verantwoordelijk voor het systeembeheer van Stichting Europees Platform. [appellant] is na opzegging van de overeenkomst met Herke in loondienst getreden van Vitasys B.V. te Zwaagdijk. Hij heeft in de periode van juni tot en met november 2008 namens en/of ten behoeve van zijn nieuwe werkgever zakelijk contact gehad met Stichting Europees Platform, onder meer over de levering van hardware en de overname van het systeembeheer door Vitasys.
2.2 Herke heeft [appellant] in rechte betrokken en – kort gezegd - gesteld dat [appellant] het tussen hen geldende contractuele geheim-houdingsbeding en non-concurrentiebeding heeft geschonden. Herke heeft op grond daarvan betaling gevorderd van € 73.000,= ter zake van boetes, vermeerderd met rente.
2.3 De kantonrechter heeft [appellant] bij het bestreden vonnis – onder afwijzing van het meer of anders gevorderde - veroordeeld tot betaling van € 25.000,=, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4 [appellant] heeft ter toelichting op zijn incidentele vordering gesteld dat het bestreden vonnis berust op ‘kennelijke en feitelijke juridische misslagen’. De misslag is – zo heeft [appellant] bij pleidooi toegelicht - erin gelegen dat de kantonrechter die het bestreden vonnis heeft gewezen, mr. Visser, enerzijds in het openbaar uitspraken heeft gedaan die erop neerkomen dat rechtspraak niet alleen over regels gaat, maar uiteindelijk een gevoelskwestie is en gaat om de vraag wie je gelooft en wat redelijk is en anderzijds in de onderhavige zaak de regels nu juist rigide heeft toegepast. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij de regels zoals deze in de onderhavige zaak gelden, gelet op de geest daarvan, niet heeft overtreden, althans niet in die zin dat daarbij een relatie bestaat tussen een relatief hoge boete en het vergrijp. Bovendien heeft [appellant] gesteld dat een belangenafweging dwingt tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Door het executoriale beslag op zijn inkomen is hij in financiële moeilijkheden komen te verkeren. Hij kan niet meer in de kosten van zijn levensonderhoud voorzien en zal een beroep moeten doen op de Wet schuldsanering natuurlijke personen wanneer de tenuitvoerlegging niet wordt geschorst. Aan de zijde van Herke is niet gebleken van een spoedeisend belang bij de tenuitvoerlegging van het vonnis, aldus [appellant].
2.5 Het hof neemt tot uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis slechts plaats is indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal aan de orde zijn indien de executant, mede gelet op de – voor hem kenbare – belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan met name sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.6 De stellingen van [appellant] rechtvaardigen niet de conclusie dat (verdere) tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis door Herke misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Wat er zij van de gestelde publiekelijke uitlatingen van de kantonrechter, aan de orde is slechts of het bestreden vonnis, gelet op de feiten en het toepasselijke recht, een kennelijke misslag bevat. Daartoe heeft [appellant] onvoldoende gesteld. Ook overigens heeft [appellant] zijn belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging onvoldoende concreet gemaakt. In het bijzonder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat hij bij voortgezette executie in een noodtoestand komt te verkeren. [appellant] heeft zijn stellingen omtrent zijn financiële situatie op geen enkele wijze onderbouwd.
2.7 De incidentele vordering moet worden afgewezen. Het oordeel over de proceskosten in het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.8 De hoofdzaak zal voor het nemen van een memorie van antwoord aan de zijde van Herke worden verwezen naar na te noemen roldatum.
3. Beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellant] af;
reserveert een oordeel over de proceskosten tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 24 mei 2011 voor het nemen van een memorie van antwoord door Herke;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, R.J.M. Smit en
C. Uriot en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 april 2011.