ECLI:NL:GHAMS:2011:BP9451
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- D.J. van der Kwaak
- W.J. van den Bergh
- S.F. Schütz
- Rechtspraak.nl
Verjaring van de vordering tot het in rechte doen aanvaarden van de vernietigingsgrond dwaling met betrekking tot beëindigingsovereenkomst
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de verjaring van een vordering tot het in rechte doen aanvaarden van de vernietigingsgrond dwaling, in het kader van een beëindigingsovereenkomst. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van de Sande, stelde dat hij de verjaring van zijn vorderingen tijdig had gestuit, terwijl de geïntimeerde, Jeugdformaat, dit betwistte. Het hof verwees naar eerdere rechtsoverwegingen en concludeerde dat de vernietigingsgrond dwaling niet kon worden aanvaard, omdat partijen in januari 2003 definitieve overeenstemming hadden bereikt over de voorwaarden van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De appellant had geen voldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel konden leiden.
Het hof oordeelde dat de vorderingen van de appellant, waaronder de vordering tot betaling van een bedrag aan ontslagvergoeding en loon, niet toewijsbaar waren. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten werd eveneens afgewezen. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het geding in hoger beroep, die op € 254,- aan verschotten en € 3.948,- aan salaris advocaat werden begroot. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 maart 2011.
De zaak illustreert de toepassing van de artikelen 3:51 en 4:52 BW met betrekking tot verjaring en stuiting van vorderingen, en benadrukt het belang van tijdige actie bij het inroepen van vernietigingsgronden.