GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 8 februari 2011 in de zaak onder nummer 200.071.162/01 GDW van:
[de gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin,
[klaagster],
wonende te [ ],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. J.M. Schipper.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder: de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 29 juli 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 29 juni 2010, waarbij het verzet van geïntimeerde, verder klaagster gegrond is verklaard, de beschikking van 23 februari 2010 van de voorzitter van de kamer is vernietigd en de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping.
1.2. Van de zijde van klaagster is op 30 augustus 2010 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 9 december 2010, alwaar klaagster en haar gemachtigde, alsmede de gemachtigde en kantoorgenote van de gerechtsdeurwaarder, mw. [X], gerechtsdeurwaarder te [ ], zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd. De gerechtsdeurwaarder is niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar wat de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij ten onrechte beslag heeft gelegd op aan haar toebehorende roerende zaken.
4.2. Tevens wordt de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij het beslag niet heeft willen opheffen, nadat zij had aangetoond dat de roerende zaken haar eigendom zijn. Pas na ontvangst van de dagvaarding in het executiegeschil heeft de gerechtsdeurwaarder het beslag opgeheven.
4.3. Ten slotte verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat hij haar gemachtigde onheus heeft bejegend tijdens een telefoongesprek op 19 oktober 2009.
Hij heeft onder meer, toen de gemachtigde verzocht om opheffing van het beslag, gezegd: “Denkt u dat ik blond ben?”. Daarna heeft hij het gesprek abrupt afgebroken.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken.
6.1. Het hof neemt als uitgangspunt het klachtencomplex zoals weergegeven in de beschikking van de voorzitter van 23 februari 2010.
6.2. Het hof is van oordeel dat het klachtonderdeel betreffende het ten onrechte leggen van het beslag op de roerende zaken van klaagster geen doel treft. Blijkens het proces-verbaal van inbeslagneming van 17 september 2009 en hetgeen door mw. [X] tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is zij degene geweest die op 17 september 2009 feitelijk het beslag heeft gelegd op de roerende zaken. De gerechtsdeurwaarder valt dienaangaande niets te verwijten. Het hof zal dit klachtonderdeel afwijzen.
6.3. Met betrekking tot het klachtonderdeel dat ziet op het opheffen van het beslag, overweegt het hof als volgt. Het verzoek van klaagster strekkende tot opheffing van het beslag was gericht tot de gerechtsdeurwaarder, zodat het hof diens handelen en nalaten op dit punt dient te beoordelen.
6.4. Bij die beoordeling geldt als uitgangspunt dat indien een gerechtsdeurwaarder beslag legt op zaken waarvan een derde eigendom pretendeert, het aan die derde is om zich tegen dat beslag te verzetten. De enkele mededeling van een derde dat de beslagen zaken van een ander zijn, noopt de gerechtsdeurwaarder niet tot het buiten het beslag houden van die zaken. Het moment waarop beslag wordt gelegd leent zich immers niet voor een uitgebreid onderzoek naar de eigendomsverhoudingen ten aanzien van de in beslag te nemen zaken. De derde dient vervolgens aan te tonen dat de zaken hem in eigendom toebehoren. In dit geval heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster herhaaldelijk verzocht hem originele facturen van de in beslag genomen roerende zaken over te leggen.
6.5. Hoewel klaagster in eerste aanleg respectievelijk in hoger beroep stukken heeft overgelegd, te weten de afschriften van de facturen betreffende haar inboedel die zij na de beslaglegging aan de gerechtsdeurwaarder gezonden heeft, die niet geheel met elkaar corresponderen, heeft klaagster voldoende aannemelijk gemaakt dat het destijds voor de gerechtsdeurwaarder kenbaar moet zijn geweest dat de roerende zaken aan haar toebehoren, nu de e-mailberichten waarmee de stukken zijn verzonden, dezelfde zijn.
Voorts heeft klaagster gesteld dat zij schuldenaar [A], slechts onderdak heeft verleend toen hij dakloos dreigde te worden als gevolg van zijn schulden. Dit is door de gerechtsdeurwaarder onvoldoende weersproken. Blijkens de informatie van de gemeentelijke basisadministratie is [A] op 7 oktober 2009 vertrokken naar Finland. Ook dit bleek voor de gerechtsdeurwaarder geen aanleiding om het beslag op te heffen, terwijl de door het beslag getroffen roerende zaken eenvoudig waren te controleren op hun aanwezigheid. Ook getuigenverklaringen en de verklaring van de verzekeraar die de inboedel van klaagster heeft verzekerd, gaven de gerechtsdeurwaarder nog steeds geen aanleiding om het beslag op te heffen. [A] heeft bij brief van 24 september 2009 aan de gerechtsdeurwaarder bevestigd dat de eigendom van de beslagen goederen niet aan hem toekwam maar aan klaagster. Pas na de aanzegging van de dagvaarding in kortgeding ter zake van een executiegeschil, is het beslag op 20 oktober 2009 opgeheven.
Alles overziend is het hof van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder aan de hand van de door klaagster aan hem overgelegde stukken en de overige hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zo kort mogelijke termijn een onderzoek had dienen in te stellen naar de eigendom van de beslagen goederen en – afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek – zo spoedig mogelijk tot opheffing van het beslag had dienen over te gaan. Het voorgaande geldt temeer, nu het hier ging om een zogenaamd raambeslag, waarbij tijdens het leggen van het beslag met niemand was gesproken. Het klachtonderdeel is gegrond.
6.6. Het klachtonderdeel betreffende de bejegening van de gemachtigde van klaagster wordt door het hof afgewezen, alleen al omdat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij dit klachtonderdeel zelf enig belang heeft, aangezien de gestelde onheuse bejegening niet haarzelf, doch haar gemachtigde betreft.
6.7. Nu het hof tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven. Hoewel het hof alleen klachtonderdeel 4.2. gegrond acht en de andere klachtonderdelen afwijst, is het hof van oordeel dat het onder 4.2. bedoelde handelen dermate klachtwaardig is dat een maatregel passend en geboden is.
6.8. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
- vernietigt de bestreden beslissing en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klachtonderdelen 4.1. en 4.3. ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel 4.2. gegrond;
- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 februari 2011 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 15 juni 2010 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer 133.2010 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klaagster,
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Verloop van de procedure
Bij beschikking van 23 februari 2010 (zaaknummer 734.2009) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klaagster tegen beklaagde ingediende klacht. Bij brief van 3 maart 2010 is klaagster een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.
Op 15 maart 2010 heeft klaagster tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 18 mei 2010. Klaagster is verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De gerechtsdeurwaarder heeft nadat hem daartoe de gelegenheid is verleend op 3 juni 2010 nog gereageerd.
De uitspraak is bepaald op 29 juni 2010.
2. De gronden van het verzet
In verzet heeft klaagster samengevat aangevoerd dat zij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. Klaagster is van oordeel dat het verweer van de gerechtsdeurwaarder onjuistheden bevat. Zij heeft wel degelijk aangetoond dat de beslagen zaken haar eigendom zijn, doordat zij dat van alle zaken met bonnen en facturen die op haar naam zijn gesteld heeft aangetoond. Voorts reageerde de gerechtsdeurwaarder nergens op en heeft hij zich onfatsoenlijk gedragen.
3. De ontvankelijkheid van het verzet.
Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.
Klaagster verweet de gerechtsdeurwaarder, kort samengevat dat deze bij een beslaglegging ten laste van een huisgenoot ten onrechte op haar zaken beslag heeft gelegd. Hoewel klaagster heeft aangetoond dat het om zaken ging die haar eigendom waren, wilde de gerechtsdeurwaarder het beslag niet opheffen. Pas nadat klaagster een advocaat had ingeschakeld en met een executiegeschil dreigde, was de gerechtsdeurwaarder daartoe wel bereid. Voorts heeft hij zich onheus gedragen.
5. De beslissing van de voorzitter
De voorzitter heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke norm. De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1 Naar aanleiding van hetgeen klaagster in verzet heeft aangevoerd heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn nadere reactie verwezen naar zijn verweerschrift. Hij acht de beslaglegging rechtmatig en zeker niet klachtwaardig omdat de huisgenoot op het moment van de beslaglegging nog op het adres van klaagster stond ingeschreven en in een telefoongesprek op 7 oktober 2009 nog heeft erkend nog woonachtig te zijn op het adres.
6.2 Naar het oordeel van de Kamer heeft de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig gehandeld. Het beslag is rechtmatig. De klacht betreft in hoofdzaak de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder vervolgens heeft gehandeld. Die gang van zaken is door de gerechtsdeurwaarder niet weersproken. Zeker bij een raambeslag waarvan hier sprake was, neemt een beslagleggend gerechtsdeurwaarder een risico dat er op zaken beslag wordt gelegd die aan meerdere mensen toebehoren. Van de gerechtsdeurwaarder had ook daarom verwacht mogen worden dat hij naar aanleiding van de door klaagster toegezonden facturen die gedetailleerd zijn en op haar naam staan op zijn minst had gereageerd. Dat heeft hij niet gedaan en bovendien heeft hij ongeoorloofde druk op klaagster uitgeoefend om haar tot betaling te dwingen van een schuld die niet de hare was. Tot slot is het de Kamer gebleken dat zaken in het proces-verbaal van beslaglegging onvoldoende specifiek zijn omschreven.
6.3 De Kamer acht het verzet en de klacht gegrond en ziet aanleiding tot het opleggen van na te noemen maatregel.
6.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet gegrond;
- vernietigt de beslissing van de voorzitter;
- verklaart de klacht gegrond;
- leg aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter, mr. J.H. Dubois en M.J.-M.L. Baudoin (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.