ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7857

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.008.620
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldeisersverzuim en schadevergoeding bij vernietiging van gehuurde containerinhoud

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, ging het om een geschil tussen Cargo Company IJmond B.V. en [geïntimeerde] over de vernietiging van goederen die in een gehuurde container waren opgeslagen. [geïntimeerde] had een container gehuurd voor de opslag van zijn inboedel, maar na een periode ontdekte hij dat de container niet meer op de afgesproken locatie was en dat zijn spullen waren vernietigd. Het hof heeft in eerdere arresten al vastgesteld dat Cargo Company de container had opengebroken en de inhoud had verwijderd zonder [geïntimeerde] hiervan op de hoogte te stellen. Dit leidde tot de vraag of Cargo Company in gebreke was gebleven, wat het hof bevestigde. De getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en zijn familieleden ondersteunden zijn claim dat de container en de inhoud zonder zijn toestemming waren vernietigd. Het hof oordeelde dat de schade, die door [geïntimeerde] op € 5.000,- was geschat, terecht was en dat Cargo Company aansprakelijk was voor deze schade. De grieven van Cargo Company werden verworpen, en het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de kantonrechter, waarbij Cargo Company werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verhuurbedrijven en de noodzaak om huurders adequaat te informeren over hun goederen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.008.620
(zaaknummer rechtbank 543499)
arrest van de vijfde civiele kamer van 1 maart 2011
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Cargo Company IJmond B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. A. Knigge,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 18 augustus 2009. Ingevolge dat tussenarrest hebben op 29 januari 2010 en 9 september 2010 getuigenverhoren plaatsgevonden. De hiervan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken.
1.2 Daarna heeft [geïntimeerde] een memorie na enquête genomen, waarna Cargo Company een antwoordmemorie na enquête heeft genomen.
1.3 Vervolgens zijn de stukken weer overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof verwijst naar en volhardt bij de inhoud van het tussenarrest van 18 augustus 2009.
2.2 Bij dat tussenarrest heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van:
- feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat Cargo Company de aan [geïntimeerde] verhuurde container heeft opengebroken en de inhoud van die container heeft verwijderd en vernietigd;
- feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de uit de container verwijderde zaken gezamenlijk € 5.000,- waard waren;
- feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [geïntimeerde] bij het sluiten van de huurovereenkomst met Cargo Company een bedrag van € 255,- aan Cargo Company heeft betaald.
2.3 [geïntimeerde] heeft in de enquête vier getuigen doen horen: zichzelf als partijgetuige, zijn vader [naam vader], zijn moeder [naam moeder], en zijn ex-vriendin [naam ex-vriendin]. Cargo Company heeft afgezien van het doen horen van getuigen in contra-enquête.
2.4 [geïntimeerde] heeft als partijgetuige het volgende verklaard:
“Op een woensdag in mei 2006 had ik een afspraak bij CC. Ik was daar met mijn toenmalige vriendin, [naam]. Ik kwam daar om een container te huren voor de opslag van mijn inboedel. Mijn huis was namelijk verkocht en ik moest eruit. Ik heb toen gesproken met [medewerker] en hem een bedrag van 255 euro aanbetaald. Dit bedrag betrof een aanbetaling van 3 maanden huur. Ik had tevoren telefonisch geïnformeerd naar de kosten en wist dat er 255 euro moest worden aanbetaald. Zelf had ik dat geld niet. Ik heb het toen van mijn moeder gekregen. Een contract kon op dat moment nog niet worden opgemaakt omdat de container die mij zou worden verhuurd nog niet leeg was. Het legen van die container zou het daaropvolgende weekend gebeuren. Het contract zou vervolgens naar huis worden gestuurd. Dat was het adres van mijn ouders, [adres] in [woonplaats]. Ik woon daar nu ook. Ik heb geen contract ontvangen. Ik ben er ook niet meer achterheen gegaan.
In het weekend na de woensdag waarop ik bij [medewerker] was geweest, heb ik mijn spullen naar de container gebracht. Ik wist welke container het was. [Medewerker] had mij gezegd dat de sleutel van de container op een richeltje van de container zou liggen. Die sleutel lag er echter niet. Er was wel een terreinmeester. Die heeft de container voor mij opengebroken, hij was leeg. Ik heb toen van de terreinmeester een nieuw slot met een nieuwe sleutel gekregen.
U houdt mij de lijst voor van goederen van mij die in de container zijn geplaatst. Deze lijst, die als productie 2 bij de conclusie van antwoord/conclusie van eis in reconventie is overgelegd, is door mijn ouders ondertekend. De op die lijst genoemde spullen heb ik in de container geplaatst. Bij mijn spullen ging het voor een deel om huisraad en voor een deel om persoonlijke spullen, zoals babyfoto’s van mijzelf en de postzegelverzameling die ik van mijn opa had geërfd. Ik had toen anderhalf jaar in dat koophuis gewoond. De spullen had ik, toen ik in het huis trok, nieuw gekocht. Er zat onder andere een waterbed bij dat 4500 euro heeft gekost. Met de spullen van vriend [naam vriend] worden bedoeld een tafel en een fiets.
Nadien heb ik een diploma opgehaald uit de container. Toen stonden de spullen er nog in. Ook heb ik wel eens spulletjes naar de container toegebracht. Met de op de lijst vermelde goederen worden de goederen bedoeld die in de container stonden toen ik er voor het laatst geweest ben. Toen ik op een keer mijn waterbed wilde ophalen, bleek de container weg te zijn. Op de plaats van de container stond een gebouw. Het was een soort noodgebouw, geen groot gebouw. Ik was er een aantal maanden niet geweest. Ik dacht dat het in maart 2007 was toen ik dat zag. Mijn toenmalige vriendin [naam] was daar toen ook bij.
Een tijdje later ben ik op een doordeweekse dag naar CC gegaan. Ik heb [medewerker] toen gesproken. Die zei mij dat de container naar Verweggistan was en dat mijn spullen waren vernietigd. Dat was gebeurd omdat ik mijn rekeningen niet had betaald. [ex-vriendin] was daarbij. Ik heb geen rekeningen ontvangen. Het adres waarnaar de facturen zijn verzonden was het adres van het huis dat ik had verkocht en verlaten. Van de nieuwe bewoner heb ik overigens ook nooit gehoord dat er post van CC voor mij was gekomen.”
2.5 De heer [naam vader] heeft als getuige het volgende verklaard:
“[geïntimeerde] woonde in een koopappartement dat hij op een gegeven moment heeft verkocht. Hij moest er toen uit. Dat betekende dat hij zijn spullen moest opslaan. Hij vertelde mijn vrouw en mij dat hij in Amsterdam een container kon huren. Hij moest daarvoor 255 euro aanbetalen. Hij heeft dat geld van mijn vrouw meegekregen. In het weekend kon hij de spullen brengen. Op zondagochtend hebben wij (mijn vrouw, ik, [geïntimeerde], zijn ex, [naam] en [naam vriend], een vriend van [geïntimeerde]) de spullen van [geïntimeerde] in een bestelbus gezet. [geïntimeerde] had die geleend van zijn werk. [geïntimeerde], [vriend] en [ex-vriendin] hebben de spullen vervolgens naar de container gebracht. Bij de spullen waren ook nog een tafel en een fiets van [vriend]. Mijn vrouw en ik hebben de lijst die in eerste aanleg is overgelegd en door ons is ondertekend, opgesteld. Het betreft de spullen die uit het appartement van [geïntimeerde] in de bestelbus zijn gezet (met daarnaast natuurlijk de tafel en de fiets van [vriend]). [geïntimeerde] had op dat moment nog geen twee jaar samen gewoond. Het meeste van de inboedel was nieuw gekocht. Verder zaten er nog spullen in de container die een grote emotionele waarde hadden. Zelf ben ik nooit bij de container geweest. Van CC hebben wij nooit post ontvangen, wel een keer van een incassobureau. [geïntimeerde] heeft mij op een gegeven moment verteld dat de container weg was. Hij was vreselijk kwaad.”
2.6 Mevrouw [naam moeder] heeft als getuige als volgt verklaard:
“Op een gegeven moment moest [geïntimeerde] zijn inboedel opslaan. Hij heeft daarvoor een container gevonden en moest een bedrag van 255 euro (3 maanden huur) aanbetalen. Omdat hij dat geld niet had, hebben mijn man en ik hem dat meegegeven. Op een zondagochtend hebben we het appartement van [geïntimeerde] leeg gehaald. Voor zover ik me dat kan herinneren waren daarbij: mijn man en ik, [geïntimeerde], [ex-vriendin en [naam vriend], een vriend van [geïntimeerde]. Volgens mij was [ex-vriendin], degene met wie [geïntimeerde] had samengewoond, daarbij niet aanwezig. Wij hebben de inboedel naar beneden gebracht en in een vrachtautootje geladen. De lijst met goederen van [geïntimeerde] is opgemaakt door mijn man, [geïntimeerde] en mij. Die lijst is door mijn man en mij ondertekend. De op de lijst vermelde goederen zijn uit het appartement gehaald en in de vrachtauto gezet. Het meeste van de huisraad was ongeveer twee jaar tevoren nieuw gekocht.
Van CC hebben wij nooit post ontvangen. Van een incassobureau hebben wij één keer een brief ontvangen. Ik ben zelf nooit bij de container geweest. Ik heb wel van [geïntimeerde] gehoord dat de container weg was.”
2.7 De getuige [ex-vriendin] heeft het volgende verklaard:
“[geïntimeerde], mijn ex-vriend, had zijn appartement verkocht. Daarom moest zijn inboedel worden opgeslagen. Ik ben met [geïntimeerde] op een terrein in Amsterdam geweest waar containers stonden waarin goederen konden worden opgeslagen. We hebben daar gesproken met [medewerker], de directeur/eigenaar. Hij zei ons dat er nog een contract zou worden opgemaakt en dat dat contract naar mijn adres ([adres] in [woonplaats]) zou worden gestuurd. Dat is echter niet gebeurd. Er is ons een container aangewezen. Daarvan hebben we de sleutel gekregen. De sleutel paste op het slot. [geïntimeerde] heeft een bedrag vooruit betaald. Het ging om twee of drie maanden huur. Volgens mij was het ongeveer € 250,-. Ik heb [geïntimeerde] ook geholpen met het leeghalen van zijn appartement, samen met zijn ouders. We hebben alles in een busje gezet en de spullen vervoerd naar de container. Daar heb ik ook weer geholpen met het plaatsen van de spullen in de container. Het ging om een complete inboedel: waterbed, bankstel, eettafel, was- en droogmachine, servies, foto’s en computerspelletjes. Het was gewoon een complete inboedel. Ik ben ook nog een keer mee geweest naar de container om daar goederen te plaatsen die we in eerste instantie nog niet hadden meegenomen. Dat ging om een salontafel en wat kleine dingen. Later hebben we nog computerspelletjes uit de container opgehaald. Die waren voor mijn kinderen om mee te spelen. Op een gegeven moment, toen we weer op het terrein in Amsterdam kwamen, konden we de container niet vinden. We hebben gezocht en hebben op een gegeven moment de opzichter aangesproken. Die heeft de container die op de plaats waar de container van [geïntimeerde] stond, open gebroken. Onze sleutel paste niet op het slot. Die container bleek echter leeg te zijn. Vervolgens zijn we gaan praten met [medewerker]. Die zei dat alle spullen weg waren. Hij kon ook precies vertellen om welke spullen het ging. Volgens hem was er een betaling niet gedaan. Aanvankelijk zei hij dat hij niet wist waar de spullen waren, later zei hij dat ze naar Verweggistan waren en weer later zei hij dat ze vernietigd waren. Op mijn adres hebben we nooit een brief van Cargo Company ontvangen. Ook zijn we niet telefonisch benaderd.”
2.8 Anders dan Cargo Company bij haar antwoordmemorie na enquête heeft aangevoerd, dienen de getuigen [naam vader], [naam moeder] en [naam ex-vriendin] niet te worden aangemerkt als partijgetuigen. Zij zijn, anders dan [geïntimeerde], immers geen procespartijen. Ingevolge artikel 164 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kan de door [geïntimeerde] zelf als (partij)getuige afgelegde verklaring omtrent door hem te bewijzen feiten alleen bewijs in zijn voordeel opleveren, indien deze verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
2.9 Naar het oordeel van het hof is op grond van de getuigenverklaringen van [ex-vriendin] en [geïntimeerde] voldoende komen vast te staan dat Cargo Company de aan [geïntimeerde] verhuurde container heeft opengebroken en de inhoud van die container heeft verwijderd en vernietigd. [ex-vriendin] heeft immers verklaard dat [medewerker] (toevoeging hof: [achternaam], werkzaam bij Cargo Company) tegen haar en [geïntimeerde] heeft gezegd dat alle spullen weg waren. Volgens [ex-vriendin] kon [medewerker] ook precies vertellen om welke spullen het ging. Aanvankelijk zou hij hebben gezegd dat hij niet wist waar de spullen waren, later dat ze naar “Verweggistan” waren en weer later dat ze vernietigd waren. [geïntimeerde] heeft zelf als getuige verklaard dat [medewerker] tegen hem en [ex-vriendin] heeft gezegd dat de container naar “Verweggistan” was en dat de spullen van [geïntimeerde] waren vernietigd.
2.10 De omstandigheid dat [medewerker] ter gelegenheid van de op 23 oktober 2008 gehouden comparitie van partijen heeft verklaard dat hij [geïntimeerde] niet heeft gezegd dat Cargo Company de container heeft geleegd, is onvoldoende om het hiervoor vermelde bewijs te ontzenuwen, nu [medewerker] niet als getuige is gehoord.
2.11 Het voorgaande brengt mee dat het beroep van [geïntimeerde] op schuldeisersverzuim als bedoeld in de artikelen 6:58 en volgende van het Burgerlijk Wetboek (BW) slaagt. Zoals in rechtsoverweging 4.8 van het tussenarrest van 18 augustus 2009 is overwogen, draagt het verzuim van Cargo Company een blijvend karakter. Daarmee kan [geïntimeerde] zich bevrijd kunnen beschouwen van zijn verplichting tot betaling van de huurpenningen. Grief I faalt dus.
2.12 De getuigen [naam vader] en [naam moeder] en [geïntimeerde] zelf als partijgetuige hebben verklaard dat alle op de als productie 2 bij de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, gevoegde lijst genoemde zaken zijn geplaatst in de door [geïntimeerde] gehuurde container. Ook [ex-vriendin] heeft verklaard dat het om een complete inboedel ging (waterbed, bankstel, eettafel, was- en droogmachine, etc.). Verder heeft [ex-vriendin] verklaard dat [geïntimeerde] en zij later een paar computerspelletjes uit de container hebben opgehaald. [geïntimeerde] zelf heeft verklaard dat hij ook nog een diploma heeft opgehaald. Volgens [geïntimeerde] stonden de op de hiervoor genoemde lijst vermelde zaken nog in de container toen hij voor het laatst bij de container was.
2.13 Gelet op de in rechtsoverweging 2.12 weergegeven verklaringen is het hof van oordeel dat voldoende, met een redelijke mate van zekerheid, is komen vast te staan dat de op de in die rechtsoverweging genoemde productie vermelde zaken zich in de door [geïntimeerde] gehuurde container bevonden toen de container werd geleegd.
2.14 Aan Cargo Company kan worden toegegeven dat de omvang van de door [geïntimeerde] gestelde schade - € 5.000,- - niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Ingevolge artikel 6:97 BW dient de omvang van de schade van [geïntimeerde] (de waarde in het economisch verkeer van de door Cargo Company vernietigde zaken) daarom te worden geschat.
2.15 Bij de schatting van de waarde van de hiervoor bedoelde zaken neemt het hof in aanmerking dat [naam vader], [naam moeder] en [geïntimeerde] zelf, zakelijk weergegeven, hebben verklaard dat (de meeste) inboedelzaken nog geen twee jaar tevoren nieuw door [geïntimeerde] waren gekocht en dat het om een complete inboedel ging. Gelet op de eerder genoemde in eerste aanleg als productie overgelegde lijst, behoorden daartoe onder meer meubilair (eettafel en stoelen, bankstel, salontafel, dressoir, computertafel en computerstoel), een breedbeeldtelevisie, geluidsapparatuur, een computer met printer en ander toebehoren, een waterbed met kussens en linnengoed, een vrieskast, afwasmachine, wasmachine, droger, keukenapparatuur, servies, pannen en gereedschap. Daarmee rekening houdend schat het hof de omvang van de schade van [geïntimeerde] op het door hem in eerste aanleg gevorderde en door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 5.000,-.
2.16 Gelet op het voorgaande falen ook de grieven II en III.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bewijslevering met betrekking tot de betaling door [geïntimeerde] van een bedrag van € 255,- bij de afsluiting van het huurcontract niet meer aan de orde behoeft te komen.
3. De slotsom
3.1 De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
3.2 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal Cargo Company in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen de partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 27 februari 2008;
veroordeelt Cargo Company in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.199,40, waarvan te voldoen aan de griffier van het gerechtshof (bankrekeningnummer 56.99.90.548 ten name van MvJ arrondissement Arnhem, postbus 9030, 6800 EM Arnhem, onder vermelding van het zaaknummer en de namen van partijen) het bedrag van € 2.086,50 te weten:
- € 190,50 wegens in debet gesteld griffierecht,
- € 1.896,- wegens salaris overeenkomstig het liquidatietarief ,
en € 63,50 aan de advocaat van [geïntimeerde] wegens diens eigen aandeel in het griffierecht en
€ 49,40 aan de advocaat van [geïntimeerde] wegens getuigentaxen;
verklaart dit arrest wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, I.A. Katz-Soeterboek en E.B. Knottnerus en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2011.