ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7294

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.049.809-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte en medehuurderschap volgens artikel 7:267 Burgerlijk Wetboek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting Woningstichting Rochdale tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, waarin de vordering van de geïntimeerden tot medehuurderschap werd toegewezen. De geïntimeerden, bestaande uit [Geïntimeerde 1], [Geïntimeerde 2] en [Geïntimeerde 3], hebben een woning gehuurd van Rochdale en stelden dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding vormen, zoals bedoeld in artikel 7:267 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of de stellingen van de geïntimeerden voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.

Het hof oordeelt dat de stellingen van de geïntimeerden ontoereikend zijn om te concluderen dat er een duurzame gemeenschappelijke huishouding bestaat. Het hof wijst erop dat de financiële situatie en de wijze waarop de hulp en steun bij de verzorging van [Geïntimeerde 1]s zoon Glenn wordt vormgegeven, niet voldoende zijn toegelicht. De enkele verwijzing naar producties in de inleidende dagvaarding biedt onvoldoende inzicht in de situatie. Bovendien is [Geïntimeerde 3] inmiddels uit de woning vertrokken, wat de conclusie over de gemeenschappelijke huishouding verder ondermijnt.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover in conventie gewezen en wijst de vordering van de geïntimeerden af. De proceskosten worden aan de zijde van Rochdale begroot en de geïntimeerden worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof concludeert dat de geïntimeerden de in het ongelijk gestelde partij zijn en dat er geen aanleiding is voor een hoofdelijke veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

zaaknummer 200.049.809/01
22 februari 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de stichting WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: voorheen mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te
Amsterdam, thans mr. E. Goemans te Amsterdam,
t e g e n
1. [ GEÏNTIMEERDE 1 ],
2. [ GEÏNTIMEERDE 2 ],
3. [ GEÏNTIMEERDE 3 ],
allen wonende te [ A ],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. M.A.M. Timmermans te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Het hof zal appellante hierna Rochdale noemen. Geïntimeerden zal het hof tezamen [ Geïntimeerden ] noemen en afzonderlijk [ Geïntimeerde 1 ], [ Geïntimeerde 2 ] en [ Geïntimeerde 3 ].
1.2 Rochdale is bij exploot van 18 november 2009 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam onder kenmerk CV 08-38249 tussen partijen in conventie is gewezen en dat is uitgesproken op 3 september 2009, met dagvaarding van [ Geïntimeerden ] voor dit hof.
1.3 Rochdale heeft bij memorie twee grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, een bewijsaanbod gedaan en producties in het geding gebracht, met conclusie zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [ Geïntimeerden ] zal afwijzen met veroordeling van [ Geïntimeerden ], uitvoerbaar bij voorraad en hoofdelijk, in de proceskosten.
1.4 [ Geïntimeerden ] hebben daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden, alsmede een bewijsaanbod gedaan en producties in het geding gebracht, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen.
1.5 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op basis van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
3. Waarvan het hof uitgaat
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in rechtsoverweging nummer 1 onder 1.1 tot en met 1.7 een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1 Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
4.1.1 [ Geïntimeerde 1 ] huurt van Rochdale de woning aan de [ adres ] te Amsterdam sedert 3 augustus 2004. Zij woont in de woning samen met haar zoon [ naam zoon ] die werd geboren op 26 februari 2005. [ Geïntimeerde 1 ] heeft daar haar hoofdverblijf.
[ Geïntimeerde 2 ] verblijft sinds april 2006 in de woning en heeft daar sedert meer dan twee jaren zijn hoofdverblijf.
[ Geïntimeerde 3 ] is indertijd met [ Geïntimeerde 2 ] in de woning getrokken. Zij was met hem gehuwd maar is sedert 14 december 2009 van hem gescheiden. Zij heeft de woning verlaten en staat sinds 27 mei 2009 niet meer op het adres van de woning ingeschreven.
4.1.2 [ Geïntimeerde 1 ] heeft tezamen met [ Geïntimeerde 2 ] en [ Geïntimeerde 3 ] aan Rochdale de wens te kennen gegeven dat [ Geïntimeerde 2 ] en [ Geïntimeerde 3 ] medehuurder van die woning worden, een en ander als bedoeld in artikel 7:267 Burgerlijk Wetboek. Rochdale heeft daarmede niet ingestemd.
4.1.3 [ Geïntimeerde 1 ], [ Geïntimeerde 2 ] en [ Geïntimeerde 3 ] hebben Rochdale op 5 december 2008 gedagvaard teneinde het door hen gewenste medehuurder-schap te bewerkstelligen. De kantonrechter heeft de vordering in het bestreden vonnis toegewezen. Hij heeft aanvaard dat [ Geïntimeerde 2 ] en [ Geïntimeerde 3 ] gedurende meer dan twee jaren hun hoofdverblijf hebben in de woning. Verder heeft hij geoordeeld dat de omstandigheden van het geval de conclusie rechtvaardigen dat [ Geïntimeerde 2 ] en [ Geïntimeerde 3 ] met [ Geïntimeerde 1 ] een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben.
4.2 De eerste grief van Rochdale is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [ Geïntimeerde 1 ], [ Geïntimeerde 2 ] en [ Geïntimeerde 3 ] een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben gedurende een langere periode dan twee jaar. Daarover overweegt het hof als volgt.
4.3 Rochdale heeft succes met deze grief voor zover het om [ Geïntimeerde 3 ] gaat. [ Geïntimeerde 3 ] heeft de woning immers verlaten. Van een duurzame gemeenschappelijke huishouding kan ten aanzien van haar, als deze met haar al bestaan heeft, thans in elk geval niet meer worden gesproken. De stellingen van [ Geïntimeerden ] houden niets althans onvoldoende in, op grond waarvan hun vordering wat [ Geïntimeerde 3 ] betreft toch kan worden toegewezen.
4.4 Ook overigens heeft grief 1 succes. De stellingen van [ Geïntimeerden ] zijn ontoereikend om tegenover de gemotiveerde betwisting door Rochdale te aanvaarden dat tussen hen een duurzame gemeenschappelijke huishouding bestaat, ook niet als daarbij de stellingen van [ Geïntimeerden ] uit de eerste aanleg worden betrokken.
De kantonrechter heeft zijn oordeel in deze kwestie in het bijzonder gegrond op de volgende feiten en omstandigheden:
- [ Geïntimeerde 1 ] betaalt de huur,
- [ Geïntimeerde 2 ] (en [ Geïntimeerde 3 ]) betalen de overige rekeningen en betalen de boodschappen, en
- [ Geïntimeerde 1 ] heeft hulp nodig bij de verzorging en opvoeding van haar zoon Glenn, [ Geïntimeerde 2 ] (en [ Geïntimeerde 3 ]) verlenen haar daarbij hulp en steun;
- er is niemand anders die [ Geïntimeerde 1 ] dagelijks kan bijstaan bij de verzorging en opvoeding van Glenn.
4.5 Deze reeks omstandigheden wijst niet noodzakelijkerwijs op het bestaan van een duurzame gemeenschappelijke huishouding van [ Geïntimeerde 1 ] en [ Geïntimeerde 2 ]. Ook in een situatie van meer tijdelijke aard doen zich dergelijke omstandigheden voor.
Deze omstandigheden zijn door [ Geïntimeerde 1 ] en [ Geïntimeerde 2 ] verder ook niet precies genoeg toegelicht om de conclusie te rechtvaardigen dat in dit geval desalniettemin van een duurzame gemeenschappelijke huishouding moet worden gesproken. In het bijzonder valt op dat hun uiteenzetting weinig concreet is en weinig houvast voor hun bedoelingen bevat. Dat geldt zowel voor de wijze waarop [ Geïntimeerde 1 ] en [ Geïntimeerde 2 ] hun financiële situatie hebben ingericht als de wijze waarop de hulp en steun bij de verzorging en opvoeding van Glenn vorm krijgt. De enkele verwijzing naar productie 13 bij de inleidende dagvaarding stelt het hof niet in staat zich een beeld te vormen van die financiële situatie. Dat betekent dat het hof de bestendigheid van hun leefsituatie moet afleiden uit de meer algemene schets van [ Geïntimeerden ] en deze is daarvoor, als gezegd, ontoereikend.
4.6 [ Geïntimeerden ] willen steun voor hun standpunt ontlenen aan
brieven van GGZ Buitenamstel van respectievelijk 7 oktober 2002 en 14 november 2005 over de psychische conditie van [ Geïntimeerde 1 ] alsmede aan een overzicht van geneesmiddelen die aan [ Geïntimeerde 1 ] zijn verstrekt door Zuidoost Apotheek-de Poort in de periode van januari 2006 tot juli 2008. Die stukken baten [ Geïntimeerden ] niet. Wat betreft de betekenis van het van de apotheek afkomstige geschrift tast het hof in het duister, omdat de op de lijst voorkomende geneesmiddelen in hoofdzaak lijken te wijzen op huidklachten. Uit de brieven van de GGZ Buitenamstel kan worden opgemaakt dat [ Geïntimeerde 1 ] in het verleden heeft gekampt met psychische problematiek alsmede dat zij hulp nodig had. De brieven geven geen inzicht in de huidige toestand van [ Geïntimeerde 1 ]. In de brief van november 2005 wordt met zoveel woorden een prognose achterwege gelaten, omdat [ Geïntimeerde 1 ] al een half jaar niet meer bij GGZ Buitenamstel was geweest.
4.7 Tussen partijen is omstreden of Rochdale voldoende gelegenheid heeft gehad om te reageren op de hierboven in rechtsoverweging 4.6 besproken stukken. Rochdale heeft betwist dat zij deze heeft ontvangen bij gelegenheid van de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen. In hoger beroep zijn de stukken pas bij memorie van antwoord in het geding gebracht, waarop Rochdale niet heeft hoeven reageren.
Nu [ Geïntimeerden ] geen baat hebben bij de inhoud van genoemde stukken behoeft Rochdale geen gelegenheid meer te worden geboden om daarop te reageren.
4.8 Ook overigens heeft te gelden dat [ Geïntimeerden ] geen omstandigheden hebben aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het vertrek van [ Geïntimeerde 3 ] uit de woning kan daaraan, hoe verdrietig wellicht ook, bezwaarlijk bijdragen.
4.9 De tweede grief is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om geen betekenis in het voordeel van Rochdale toe te kennen aan de omstandigheid dat [ Geïntimeerde 2 ] en [ Geïntimeerde 3 ] als woningzoekenden stonden ingeschreven.
Deze grief behoeft gelet op hetgeen hierboven werd overwogen geen afzonderlijke bespreking meer.
5. Slotsom
Grief I slaagt. Bij afzonderlijke bespreking van grief II heeft Rochdale geen belang. Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven voor zover in conventie gewezen. Het hof zal dit vonnis in zover vernietigen en de vordering van [ Geïntimeerden ] alsnog afwijzen. Bij gebreke van terzake dienende stellingen zal bewijslevering achterwege blijven.
[ Geïntimeerden ] zijn de in het ongelijk gestelde partij. Zij hebben de proceskosten van het hoger beroep te dragen. Hoofdelijke veroordeling in de proceskosten zal achterwege blijven.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen en in zover opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [ Geïntimeerden ] af;
veroordeelt [ Geïntimeerden ] in de proceskosten van het geding en begroot deze kosten aan de zijde van Rochdale voor de eerste aanleg in conventie op € 107,- voor verschotten en
€ 400,- voor salaris advocaat en voor het hoger beroep tot
heden op € 347,98 voor verschotten en € 894,- voor salaris advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het door Rochdale terzake van de proceskostenveroordeling meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, E.M. Polak en D.J. Oranje en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2011 door de rolraadsheer.